woensdag 30 oktober 2013

Bach als therapie

Dramatische gebeurtenissen in het leven van een schrijver leveren soms indrukwekkende literatuur op. Hoe afschuwelijk deze gebeurtenissen ook zijn voor de personen zelf en hoe graag je ook wilt dat hun dit bespaard was gebleven, schrijvers moeten ze net als ieder ander verwerken en een plek geven in hun hoofd en in hun leven. Soms kiezen ze ervoor om dat te bereiken door erover te schrijven. De weinig gelukkige jeugd van David Vann leidde al tot drie prachtige boeken, recent koos Isa Hoes er al voor en wie herinnert zich niet Schaduwkind van P.F. Thomese?
Ook Contrapunt van Anna Enquist valt in die categorie. In augustus 2001 kwam haar dochter Margit om het leven bij een verkeersongeluk. Op de Dam in Amsterdam werd zij op haar fiets overreden door een vrachtauto die geen dodehoekspiegel had. Zij was zevenentwintig jaar. Zeven jaar later nam Enquist die gebeurtenis als uitgangspunt voor haar roman Contrapunt. Daarin probeert een vrouw de dood van haar dochter - beide worden niet bij naam genoemd maar uitsluitend aangeduid als 'vrouw', 'moeder', 'meisje' en 'dochter'  - te verwerken door de Goldbergvariaties van Johan Sebastiaan Bach in te studeren. Het muziekstuk bestaat uit een aria, gevolgd door dertig variaties, waarna ter afsluiting de aria wordt herhaald. De muziek is complex van structuur, vaak zijn er ingewikkelde vingerzettingen. Het instuderen heeft een duidelijk doel: 'Studeren was de enige weg. Op zoek gaan naar het moment dat het werk begon te krimpen, dat de gedetailleerde chaos, de overweldigende véélheid, week voor een ordening. Daarvoor moest je je koppig onderdompelen in de kleinste fragmenten. Een andere weg was er niet.' De chaos bedwingen, dus. De betekenis van alle noten, alle passages en alle variaties doorgronden en die vervolgens inpassen in het grote geheel.
Hoe autobiografisch deze methode is blijkt uit een interview dat Enquist in 2005 had met Coen Verbraak voor de Volkskrant. Zij zegt daarin: 'Het verlies van een kind is een enorm identiteitsverlies. Alsof zelfs je moederschap vergeefs is geweest. Ik kon aanvankelijk mijn vak niet meer doen, kon niet meer schrijven. Ik kon helemaal niks meer. Daarom ging ik ook pianospelen. Dat was een identiteit die ik al had voor ik kinderen kreeg. Je bent enorm op zoek naar bezigheden die je identiteit weer kunnen versterken.Juist in dat vak vond ik uiteindelijk weer iets vaan mezelf terug.' Enquist is naast schrijfster psychoanalytica van beroep, maar studeerde ook piano en cello aan het conservatorium. Dus vandaar de 'eerdere identiteit'.
Ik 'las' het luisterboek, door Enquist zelf voorgelezen. Dat doet ze heel ingetogen, met die herkenbare doorrookte stem van haar. Het grote pluspunt van het luisterboek boven het papieren boek is dat de complete Goldbergvariaties er ook op staan, gespeeld door Ivo Janssen. Terwijl je de vrouw volgt in haar worsteling met de muziek, bij haar analyses van de betekenis ervan en haar mijmeringen én verrassende ontdekkingen over het privé-leven van Bach hoor je steeds een van de variaties uitgevoerd worden. Dat werkt heel goed, ik had het gevoel dat ik daardoor helemaal in het verhaal werd gezogen. Na afloop heb ik ook nog even het papieren boek doorgebladerd, waarvan de tekst dan ineens wat kaal aandoet.
Tijdens haar muzikale therapie denkt de vrouw voortdurend terug aan allerlei momenten uit het leven van haar dochter. Van het wandelen met de kinderwagen, de eerste schooldag, het meisje spelend met haar broertje tijdens vakanties in de vrije natuur, tot aan haar pogingen om zang te gaan studeren aan het conservatorium, het verlaten van het ouderlijk huis en de dag dat de moeder, op vakantie in Zweden, een telefoontje krijgt met het nieuws van het ongeluk. Die teksten zijn direct, teder, soms ook rauw, maar heel vaak in de beschrijvingen van gelukkige momenten heel poëtisch, doordrenkt met gevoel. Niet verwonderlijk. Enquist blijft tenslotte - voor mij althans - op de eerste plaats dichter.

vrijdag 25 oktober 2013

Een terechte winnares

Op 10 oktober jongstleden werd in Stockholm bekendgemaakt dat de Nobelprijs voor literatuur dit jaar is toegekend aan Alice Munro. Zij is een Canadese schrijfster die vooral bekend is om haar korte verhalen. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, moet ik bekennen. De laatste jaren hoop ik steeds dat mijn lievelingsschrijvers Philip Roth of Haruki Murakami de prijs krijgen, maar ondanks dat ze dit dubbel en dwars verdienen gebeurde dat ook ditmaal niet. En net als ieder jaar nam ik me voor direct een boek van de uitverkorene te lezen. Ik koos Too Much Happiness, een verhalenbundel uit 2009. Die stelde me niet teleur. Integendeel, ik ben bang dat ik verslingerd ben geraakt aan Alice Munro.
Munro publiceerde in 1968, dus al vijfenveertig jaar geleden, haar eerste verhalenbundel. Daarna volgden nog dertien bundels, met als meest recente Dear Life uit 2012. De meeste van haar verhalen spelen zich af in Huron County, een streek tussen Lake Huron en Lake Ontario in het zuidoosten van Canada, waar zij zelf woont.
Waarom heb ik na het lezen van één verhalenbundel het gevoel dat ik verkocht ben? Waar zit dat in? Ik kan dat wellicht het beste illustreren met een voorbeeld. Een van de wat langere verhalen is Child's Play. In de eerste alinea, slechts drie regels lang, zegt een moeder 'wat verschrikkelijk', een vader bromt 'dat er toezicht had moeten zijn'. In de tweede alinea, slechts één regel langer, vraagt dezelfde moeder aan haar dochter of zij zich nog herinnert dat ze altijd bang was van 'haar, het arme schaap'. Na dit raadselachtige en wat onheilspellende begin ontvouwt zich het verhaal. Over twee meisjes van een jaar of tien, de ik-figuur Marlene en haar vriendin Charlene. Marlene heeft een obsessie. Zij denkt dat zij wordt gestalkt door een meisje van haar leeftijd dat verstandelijk gehandicapt is. Waarschijnlijk is dit meisje, Verna heet ze, alleen maar aanhankelijk en heeft zij gewoon behoefte aan contact met een aardig meisje dat bij haar in de buurt woont. Maar voor Marlene is het niet mogelijk de situatie op die manier te bekijken. Altijd en overal is zij op haar hoede. Wanneer zij Verna ziet schiet zij zo snel mogelijk weg.
Tijdens de laatste dagen van een zomerkamp aan de oever van een meer, waar Marlene en Charlene allebei aan deelnemen, duikt Verna ineens op. Zij maakt deel uit van een groep verstandelijk gehandicapte kinderen die het staartje van het kamp mogen meemaken. De 'gezonde' kinderen krijgen de opdracht zich een beetje om de nieuwelingen te bekommeren en het hen naar de zin te maken. Marlene is in alle staten en weet zich met hulp van haar vriendin onzichtbaar te houden voor Verna. Tot de laatste ochtend, wanneer alle kinderen gezamenlijk gaan zwemmen in het meer. Precies op het moment dat een voorbijvarende speedboot een grote golf veroorzaakt wordt Marlene gespot door Verna. Die enthousiast op haar afkomt, tot afgrijzen van Marlene. De scène eindigt in totale verwarring omdat de kinderen door de golf worden overspoeld en tegelijk de eerste ouders arriveren om hun kroost op te halen.
Door omstandigheden zien Marlene en Charlene elkaar niet meer na dit kamp en verliezen ze elkaar uit het oog. Jaren later ziet Marlene in de krant de trouwfoto van haar vriendin, maar dit is voor haar geen reden om het contact weer te herstellen. Evenmin doet ze dat wanneer Charlene haar vijftien jaar later een brief stuurt om haar te feliciteren met de publicatie van haar boek, een wetenschappelijke studie. Pas wanneer Marlene veel later, ze is dan al gepensioneerd, een brief ontvangt van Charlene's echtgenoot waarin deze haar informeert dat Charlene terminaal ziek is en haar heel graag wil spreken zoekt ze contact. In het ziekenhuis blijkt Charlene niet aanspreekbaar, maar ze heeft een brief voor Marlene klaargelegd. Daarin vraagt ze Marlene contact op te nemen met een priester in Guelph, een stad op een halve dag rijden van Toronto. Marlene voert de opdracht uit. Het verhaal heeft een open einde, maar in Guelph wordt duidelijk waarom Marlene al die jaren geen contact meer wilde hebben met haar vriendin. En wat er gebeurde aan het einde van de zwempartij. Waarmee je als lezer terug bent bij de eerste alinea's van het verhaal, die nu opeens duidelijk voor je zijn.
In een kleine vijftig bladzijden presenteert Munro hier de essentie van een heel leven. Verspringend in de tijd, de informatie voorzichtig doserend. De innerlijke strijd waarmee Marlene al die jaren te maken moet hebben gehad vanwege het wegdrukken van een vreselijk geheim wordt met geen woord genoemd, ook niet aan het slot. Maar je voelt die onderhuids wel degelijk, dat is meesterlijk gedaan. Ook in de meeste van de negen overige verhalen in de bundel blijft veel onuitgesproken, worden veel zaken slechts subtiel gesuggereerd. Wanneer dit zo vakkundig gebeurt als hier door Munro komt dat je leesgenot zeer ten goede. Niets is erger dan een auteur die alles omstandig uitlegt.
De hoofdpersoon is meestal een vrouw. In het openingsverhaal Dimensions is dat een vrouw die regelmatig urenlang met het openbaar vervoer reist om iemand te bezoeken. Langzaamaan leer je dat dit haar man is, die in de gevangenis zit om iets wat hij het gezin heeft aangedaan. In Deep-Holes verliest een vrouw het contact met haar oudste zoon, om hem jaren later terug te zien als een man die op geen enkele manier meer aan het leven hecht. En in Free Radicals wordt een weduwe die vanwege kanker niet lang meer te leven heeft in haar huis belaagd door een crimineel die op de vlucht is voor de politie.
Het titelverhaal, eigenlijk een kleine novelle, is het buitenbeentje in deze bundeling. Het gaat over Sophia Kovalevski, een negentiende-eeuwse Russische wiskundige en schrijfster die in 1891 in Stockholm op 41-jarige leeftijd stierf aan longontsteking. Het verhaal beschrijft de laatste dagen van haar leven, waarin ze per trein en boot van Nice via Parijs en Berlijn naar Stockholm reist. In flashbacks toont Munro bepalende momenten in Kovalevski's persoonlijke en wetenschappelijke leven, waaruit duidelijk wordt hoe ingewikkeld het was voor een vrouw om in de laatste decennia van de negentiende-eeuw een eigen leven op te bouwen.
Munro is in deze bundel een auteur die de touwtjes strak in handen heeft. In heldere taal, zonder opsmuk, vertelt zij het verhaal en brengt haar hoofdpersonen tot leven. De onderwerpen zijn wezenlijk, origineel en gevarieerd, de uitwerking vaak verrassend. Een terechte winnares.

zondag 20 oktober 2013

Jachtpartij

Ik ben geen liefhebber van al te veel geweld in romans en verhalen. Toch heb ik het afgelopen jaar met veel plezier drie romans van David Vann gelezen: Dirt, Caribou Island en nu Goat Mountain. In elk van die boeken speelt geweld een grote rol en alle drie hebben ze een ontknoping die eindigt met de dood van een of meer van de hoofdpersonen. Goat Mountain spant in dit opzicht de kroon. Het is het verhaal van een jachtpartij waarop een man, die deze als jongen meemaakte, dertig jaar later terugkijkt.
Het verhaal is uiterst simpel. Een jongen van elf gaat met zijn vader, grootvader en een vriend op hertenjacht. Het jaar is 1978, de plaats is hun ranch in het bergachtige noorden van Californië. De jachtpartij is een jaarlijks terugkerend ritueel, maar deze keer is bijzonder. De jongen mag - of liever: moet - ditmaal zijn eerste 'kill' maken. Maar het loopt anders. In plaats van een hert te doden schiet de jongen met het groot-kaliber jachtgeweer van zijn vader een stroper aan flarden. Vanaf dat moment krijgt het verhaal een andere lading. Terwijl de mannen de driedaagse jachtpartij gewoon voortzetten, gaat het niet langer om een mannelijk ritueel waarmee de jongen zijn volwassenheid aantoont. Het gaat nu ook om het doden, om schuld, om boete. En om de relatie tussen de mannen, die tot het uiterste op de proef wordt gesteld.
Na het doden van de stroper is deze door de jongen en zijn vader naar hun kampement gesleept. Daar hangt het zwaar verminkte lijk met een touw om de voeten ondersteboven aan een boomtak. De mannen zijn het niet eens wat te doen in deze situatie: naar de politie gaan en alles opbiechten of het lijk ergens begraven en er nooit meer over praten. Ze vinden elkaar wel in hun afgrijzen over de houding van de jongen. Deze toont geen berouw, hij ziet het overhalen van de trekker als iets dat nu eenmaal moest gebeuren, iets dat hijzelf niet bewust heeft gedaan. Ieder voor zich worstelen de volwassenen dan ook met de vraag of de jongen een monster is of niet, of je een kind inderdaad zo'n handeling volledig mag aanrekenen of hem toch moet ontzien.
De volgende dag doodt de jongen zijn eerste hert, iets wat op hem veel meer impact heeft dan het doden van de stroper. Hij doet dit echter onhandig, waardoor het dier een lange en gruwelijke doodsstrijd moet doormaken. Vann beschrijft die zo realistisch dat ik enkele keren overwoog maar even door te bladeren. Maar tegelijk is het zo knap gedaan dat je gefascineerd blijft doorlezen. Wanneer het hert eindelijk is gestorven snijdt de jongen het hart en lever eruit en eet die ter plekke op, zoals de traditie verlangt. Vervolgens springen de vader, grootvader en de vriend in de pick-up truck en rijden weg, hun zoon en kleinzoon achterlatend in de wildernis. De jongen besluit deze actie, die duidelijk is bedoeld als een straf, te pareren en sleept het karkas van het hert op eigen kracht naar het kamp. Hij doet daar de hele nacht over en gaat er bijna aan ten onder. De verhoudingen worden hiermee definitief op scherp gezet en als lezer voel je dat het verhaal niet in vreedzame harmonie zal eindigen.
Op de vraag naar het geweld in zijn boeken antwoord David Vann dat hij hiertoe is geïnspireerd door zijn eigen gewelddadige familiegeschiedenis en dat Goat Mountain het laatste boek is waarin hij die ervaringen van zich af schrijft. De gewelddadige gebeurtenissen dienen nadrukkelijk een doel. Vann gebruikt het verhaal om vragen te stellen over de mens als moordlustig beest, over schuld, boete en morele verantwoordelijkheid. Hij plaatst die vragen in de Christelijke traditie. Veel hoofdstukken beginnen met verwijzingen naar de Bijbel: de moord van Kaïn op Abel, het bloed van Christus en de praktische onmogelijkheid om naar Gods regels te leven. De jongen zelf vergelijkt het doden van de stroper met het doden van Goliath door David.  De ondersteboven opgehangen dode stroper zou je ook als een zinspeling op de gekruisigde Christus kunnen zien. En net zoals de eerste mensen op aarde - Adam en Eva, Kaïn en Abel - alleen waren in hun paradijselijke wereld, zo lijken de jongen en zijn jachtgenoten dat ook te zijn in het overweldigende en lege landschap. De overpeinzingen over schuld en boete worden daarmee als het ware naar een hoger, algemener plan getild. Het verhaal krijgt daarmee een tweede dimensie, het wordt ook een allegorie. Die twee lagen worden mooi weerspiegeld in de omslag van het boek, waarop zowel een hert als een duivel zijn afgebeeld.
Stilistisch is Vann een meester. Als lezer valt er in dat opzicht veel te genieten. De prachtige, haast poëtische beschrijvingen van de nog ongerepte natuur vormen verstilde momenten in het verhaal. Bij de lang uitgesponnen, bloedstollende jacht- en moordscènes stond het water in mijn handen. De thematiek van wapens, jacht en survival is typisch Amerikaans, maar Vann werkt het gegeven tijdloos en algemeen geldend uit.

dinsdag 15 oktober 2013

Bannelingen van de revolutie

De Russische revolutie van 1917 veranderde het leven van miljoenen Russen ingrijpend. De Tsaar werd afgezet en later samen met zijn familie vermoord. De macht lag voortaan bij de communistische partij. Voor de adel, de rijke burgerij en de landeigenaren betekende dit meestal het verlies van hun bevoorrechte positie en al hun bezittingen. De eerste jaren na 1917 woedde er nog een burgeroorlog tussen de communisten, de 'roden' en de aanhangers van het oude regime, de 'witten'. Maar in 1921 werd die strijd in het voordeel van de communisten beslecht en konden zij hun absolute macht gebruiken voor het verder uitbouwen van hun heilstaat. Die in de rest van de wereld in toenemende werd gezien als een dictatoriale politiestaat.
Dit verhaal is bekend en heeft geen verdere toelichting nodig. Veel minder bekend is welke gevolgen de revolutie had voor de Russen die in 1917 in het buitenland verbleven, en dan in het bijzonder het personeel dat op de Russische ambassades werkte. Zij vertegenwoordigden van de ene op de andere dag een machthebber die er niet meer was. En de nieuwe machthebbers benoemden liever hun eigen buitenlandse vertegenwoordigers. Zo raakten zij verzeild in een schimmig niemandsland. In Diplomaat van de Tsaar beschrijft Angela Dekker de lotgevallen van de ontheemde Russen in Nederland. Centraal in haar verhaal staat Paul Poustochkine, in 1917 tweede secretaris van de Russische ambassade in Den Haag. Hij zou voor altijd in ballingschap in Den Haag blijven, waar hij in 1958 overleed. In zijn nalatenschap werden ruim vijftig leren banden aangetroffen waarin hij zijn memoires had opgetekend. Die persoonlijke herinneringen, aangevuld met onderzoek in archieven en gesprekken met nazaten van de ontheemde Russen in Nederland, vormen de basis van Dekkers beschrijving van 'Klein Rusland in Den Haag'.
Paul Poustochkine behoorde tot een adellijk geslacht. Twee van zijn achttiende-eeuwse voorvaderen onderscheidden zich als admiraal in de strijd om de Zwarte Zee tegen de Turken. Zijn vader was consul van het keizerlijke Rusland in Napels en Amsterdam. Zelf zette hij die traditie voort door zich in 1906 aan te melden bij de opleiding tot diplomaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Sint-Petersburg. Hij trouwde in 1909 en reisde in 1910 met zijn jonge vrouw naar zijn eerste post, Kreta. In januari 1913 werd hij benoemd tot tweede secretaris aan de 'Légation Impériale de Russie' in Den Haag. Daar nam hij al snel enthousiast deel aan het drukke leven van de diplomaat, gevuld met lunches, diners en gala's. Voor de Russen was 1913 een jubeljaar waarin ze herdachten dat ze een  eeuw eerder Napoleon hadden verslagen. En in 1913 werd ook het nieuwe paleis van de diplomatie, het Vredespaleis in Den Haag, geopend.
Het begin van de Eerste Wereldoorlog, een jaar later, veranderde alles. Het Duitse leger walste aanvankelijk over het slecht bewapende Russische leger heen en nam veel soldaten krijgsgevangen. Wanneer deze uit hun gevangenschap wisten te ontsnappen, vluchtten ze meestal naar het neutrale Nederland. Het ging al snel om enkele duizenden gevallen, Poustochkine kreeg het druk met hun opvang. Na de revolutie en de moord op de Tsaar werd de situatie lastiger. De Russische ambassadeur kreeg een zenuwinzinking en moest in een inrichting worden opgenomen, de eerste secretaris reisde naar Washington op zoek naar militaire hulp aan de 'witten'. Poustochkine 'deed' de ambassade in zijn eentje. Zolang Nederland het nieuwe Russische bewind nog niet had erkend - dat zou pas in 1942 gebeuren - behield hij zijn officiële status. En zolang de 'witten' nog niet waren verslagen was de uitbetaling van de salarissen gewaarborgd via de schatkist van de Tsaar in Parijs, waar Lenin ondanks verwoede pogingen geen beslag op wist te leggen.
Als belangrijkste - en vrijwel enige - ambtenaar op de ambassade kwam Poustochkine in contact met zo ongeveer iedere Rus of Russin die Nederland binnenkwam. Op persoonsbewijzen, in trouw-, doop- en begrafenisregisters en in een eindeloze reeks officiële correspondentie, overal prijkt zijn naam en handtekening. Dekker diept verschillende van die persoonlijke verhalen uit. Over de consul en voormalige kamerheer van de Tsaar die samen met zijn vrouw een Russische theesalon opent in het centrum van Den Haag. Over de soldaat die, gevlucht naar Nederland, verliefd wordt op een koffiejuffrouw uit Scheveningen. Over een kunstenaar, over een priester, over de Nederlandse vrouw die samen met haar Russische man terugkeert naar Rusland en daar door het systeem wordt vermalen. En ze praat met nazaten en ontlokt hen herinneringen aan hun grootouders en overgrootouders.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog schreef Poustochkine: 'de oorlog en de Revolutie hebben de gehele klasse weggevaagd die voorheen in de eerste gelederen stond. Rusland heeft zijn fine fleur verloren, de kringen die de trots en de glorie van een land kunnen doen herleven. [....] Het leven daar over de grens is somber, mistroostig en nutteloos.[....] Het sprookje is uit en dat is het grootste verdriet.' Die weemoed over een verloren wereld zou de rest van zijn leven blijven beheersen. Echt aarden in Den Haag kon hij daarom niet. Maar hij kon genoeg afstand nemen om in zijn memoires de gebeurtenissen een plek te geven. En hij bleef onvermoeibaar zijn landgenoten steunen en zijn oude Rusland trouw. Angela Dekker schreef over hem en al die andere Nederlandse Russen een verrassend én ontroerend boek. 

maandag 14 oktober 2013

Jevgeni Onegin

Tussen 1821 en 1831 schreef Alexandr Poesjkin zijn roman in verzen Jevgeni Onegin. Het is het verhaal van Onegin, een jonge aristocraat die op het landgoed woont dat hij van een oom heeft geërfd. Via zijn vriend Lenski, een romantisch aangelegde jongen die in Duitsland heeft gestudeerd, leert hij Tatjana Larin kennen, een jonge vrouw die in de buurt woont. Zij wordt verliefd op Onegin en schrijft hem dat in een brief. Onegin wijst haar echter af. Korte tijd later krijgt hij ruzie met Lenski en doodt hem in een duel. Uit schuldgevoel vertrekt hij voor een lange reis. Wanneer Onegin drie jaar later terugkeert is Tatjana getrouwd met een prins. Hij meent te merken dat zij nog steeds van hem houdt en verklaart haar zijn liefde. Maar hij is te laat, zij wijst hem af en blijft haar echtgenoot trouw.
Dit toch wel wat melodramatisch overkomende verhaal komt in de verzen van Poesjkin helemaal tot leven. Het ritme en het speelse woordgebruik maken het een feest om te lezen. Ik las het vroeger al eens, maar heb het nu geluisterd, voorgelezen door Hans Boland. Hij maakte recent een nieuwe vertaling, die ook als boek werd uitgegeven in de Perpetuareeks. Luisteren naar deze verzen is een weldadige ervaring. Dan blijkt ineens hoe zangerig de taal van Poesjkin is. Dat merk je al in het Nederlands, maar nog veel sterker in het Russisch. Boland begint elk van de acht delen van het gedicht met het voorlezen van het eerste couplet in het Russisch. Ik versta daar natuurlijk niets van, maar ik zou graag het hele gedicht in het Russisch horen, zo mooi klinkt dat. Een tijdgenoot noemde het gedicht een 'encyclopedie van het Russische leven'. Boland noemt het in het nawoord van de teksteditie ook een 'encyclopedie van de ziel'. Zowel leven als ziel krijgen in zijn voordracht vleugels. Heel mooi. Gewoonlijk verwijder ik een luisterboek na het luisteren weer van mijn iPod. Onegin heb ik voorlopig maar even laten staan, dan kan ik het nog eens beluisteren.

donderdag 10 oktober 2013

Een schrijver in verzet

Britta Böhler is een bekende Nederlandse advocate van Duitse afkomst. Zij trad meermaals op in spraakmakende zaken met een politiek tintje. Zo verdedigde zij PKK-leider Öcalan en ook Volkert van der G., de moordenaar van Pim Fortuyn. En zij stond Ayaan Hirsi Ali bij in de kwestie rond haar nationaliteit. Ook voor haar eerste roman, De beslissing, koos zij voor een politiek onderwerp. En wel voor Thomas Mann en diens in 1936 gepubliceerde brief waarin hij het Duitse Naziregime veroordeelde. Böhler beschrijft de twijfel die Mann verscheurde in de drie dagen tussen het op de redactie inleveren van de brief en het moment waarop hij de hoofdredacteur belt om hem definitief toestemming tot publicatie te geven. Drie dagen waarin je de auteur meemaakt bij zijn dagelijkse beslommeringen. Maar waarin je ook meeleeft met zijn pogingen grip te krijgen op de politieke situatie van dat moment en de houding die hij daar als vooraanstaand auteur en publiek persoon tegenover zou moeten aannemen.
Wanneer Mann na lang sleutelen aan zijn brief eindelijk tevreden is met het resultaat en hij deze heeft afgeleverd op de burelen van de Neue Zürcher Zeitung heeft hij een goed gevoel over zijn daad: 'Eindelijk! Na drie jaar aarzelen heeft hij gedaan wat gedaan moest worden. Hij hangt zijn wandelstok over zijn arm en loopt langzaam de brede trap af. Maandag zal de brief in de krant staan. Een openbare afwijzing van het regime, en ook van Duitsland. Erika zal trots op hem zijn, trots dat de tovenaar zich goed van zijn taak heeft gekweten. Hij heeft zijn geweten en zijn overtuiging laten spreken, de diepe overtuiging - zo staat het in de brief - dat uit het tegenwoordige Duitse regime niets goeds kan voortkomen, voor Duitsland niet en ook niet voor de wereld.'
Maar al snel komen ook de tegenargumenten bij hem op. Dat deze aanval op Hitler en zijn trawanten misschien wel moedig is en zeker juist, maar dat hij publiceren in Duitsland voortaan kan vergeten. Waarmee hij niet alleen zichzelf maar ook zijn Duitse uitgever in een politiek én financieel lastige situatie brengt. En dat hij ook kan fluiten naar de teruggave van de meubels en boeken die zich nog steeds in zijn geliefde villa in München bevinden. Want Mann woonde sinds de machtsovername door de Nazi's in 1933 in Zwitserland, aan het meer van Zürich.
Böhler heeft zich voor haar boek onder andere gebaseerd op de dagboeken van Thomas Mann. Daaruit komen zinsneden als de volgende waarin Mann, luisterend naar een toespraak van Hitler die op de radio wordt uitgezonden, tegen zijn vrouw Katia zegt dat het 'gedrocht uit Berlijn [...] klinkt als een dol geworden kettinghond.' Dat 'die stem de onpeilbare wrok [verraadt] van de man, de etterende wraakzucht van een kerel die steeds is afgewezen, de eeuwige mislukkeling.' Iemand die zich zo negatief uitlaat over Hitler, al is het tot dan toe slechts in huiselijke kring, moet uiteindelijk wel tot het inzicht komen dat hij als publiek figuur dat ook in het openbaar moet doen. Wat dan ook gebeurt. Zijn dochter Erika en zijn zoon Klaus drongen er al tijden bij hem op aan.
Mann verbrandde met zijn brief al zijn schepen achter zich, er was geen weg terug meer. In de jaren erna werd hij een steeds actiever en scherper antifascist. Bij het begin van de oorlog vestigde hij zich in de Verenigde Staten. Voor iemand als hij, die verknocht was aan de klassieke Europese cultuur, was dat een grote stap. Bovendien was zijn Engels vrij slecht. Toch nam hij in 1944 het Amerikaanse staatsburgerschap aan. Pas in 1952 keerde hij terug naar Europa, weer naar het meer van Zürich.
Maar in De beslissing ligt dat allemaal nog in de toekomst, Böhler concentreert zich op de drie dagen na inlevering van de brief. Je leert Mann kennen als een neuroot die niet tegen een slordig bureau kan. Als iemand die al het grootste deel van zijn leven een dagboek bijhoudt waarin hij al zijn geheimen noteert, maar die tegelijk niet precies begrijpt waarom hij dit doet. Als iemand die maar niet kan wennen aan zijn mooie huurhuis in Küsnacht omdat het zoveel minder comfortabel is dan zijn veel mooiere en grotere villa in München. Maar ook als iemand die vervolgens vanuit dat klagerige gevoel gaat nadenken over de vraag wat 'thuis' nu is voor een vluchteling als hijzelf. Hij voelde zich thuis in Venetië, aan het strand met de mooie jongens met blonde haren. En gek genoeg had hij zich enkele jaren eerder ook thuis gevoeld tijdens een reis door het voor hem volstrekt nieuwe Amerika. Maar hoe verhoudt dat zich dan tot zijn overtuiging dat zijn 'enige echte thuis' Duitsland is?
Böhler schreef met De beslissing een prachtige roman. De opzet is klein, maar het onderwerp is groot, universeel. En nog steeds, op andere plekken en in andere omstandigheden, actueel. Een aanrader!


maandag 7 oktober 2013

Debuteren op je 79ste

Eric Schneider is een begenadigd acteur. Daarnaast is hij regisseur, toneelschrijver en beeldend kunstenaar. En nu heeft hij ook zijn debuut gemaakt als auteur. Van twee lange verhalen, gebundeld onder de titel Een tropische herinnering. Beide verhalen lijken geïnspireerd door persoonlijke ervaringen. Het eerste en langste gaat over een gebeurtenis in Nederlands-Indië, het tweede over een oudere acteur die aan de kant dreigt te worden gezet. Als schrijver sluit Schneider aan bij een familietraditie: zijn broer is de in 2011 overleden auteur Carel Johannes Schneider, beter bekend onder zijn pseudoniem F. Springer.
Het verhaal De beige man gaat over Ferdy Aronius, een al wat oudere Nederlandse diplomaat die ieder jaar omstreeks 6 augustus naar Nederland reist om te 'vieren' dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki een einde maakten aan de oorlog in Nederlands-Indië en hij en zijn familie werden vrijgelaten uit de jappenkampen. Hij viert dat feit met zijn moeder en met Mees Stork, een oude huisvriend en eigenaar van het Hotel Hoogduin waar ze altijd bijeenkomen. Ditmaal zal de reünie voor het laatst plaatsvinden. Niet omdat dit zo is afgesproken, maar omdat de omstandigheden zullen wijzigen. Hotel Hoogduin is door Mees Stork verkocht aan zijn voormalige Indonesische bediende Boelie Kamidjojo, de 'beige man', die het laat verbouwen tot Hotel Nieuw Buitenzorg. Bovendien zal deze reünie eindigen met een ontluisterende bekentenis die de relatie tussen de drie mensen voorgoed zal veranderen.
Schneider bouwt in dit verhaal de spanning mooi op. Vanaf het begin voel je als lezer dat er een geheim is waarvan de drie personages op de hoogte schijnen te zijn. Een geheim dat te maken heeft met de gewelddadige dood van Dieudonné, de oudere broer van Ferdy, eind 1945. Maar het duurt lang - aankomst, acclimatiseren, aperitief én diner - voordat de stemming zodanig is dat Ferdy voor het eerst in al die jaren zijn ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen geeft. En dan blijkt dit voor zijn moeder en voor Mees Stork een volstrekt nieuwe en zeer schokkende versie te zijn. Waaraan ze door hun eigen gedrag medeschuldig zijn.
In het verhaal Firs.Een epiloog beleven we een doorwaakte nacht met een oudere toneelspeler. Die avond is hij lichtgewond geraakt toen de bus waarin hij met het toneelgezelschap na de voorstelling van Tsjechov's De Kersentuin naar huis reed een overstekend hert raakte en sterk moest remmen. Eenmaal thuis kan hij niet slapen en overdenkt hij zijn leven: tachtig jaar oud, nog steeds op pad als toneelspeler van kleine rollen - Firs is in De Kersentuin een bediende - en een echtgenote die dementeert. Ook belt midden in de nacht de regisseur op om hem te informeren dat hij naar een vervanger voor zijn rol op zoek gaat omdat hij niet wil wachten tot hij is hersteld. Kortom: een nacht waarin de totale ontluistering van een leven zichtbaar wordt. Schneider verwerkte deze thematiek eerder in het door hemzelf geschreven toneelstuk Nocturne. Een bittere komedie waarmee hij in 2009 langs de theaters trok. Ik zag deze voorstelling in Den Haag en was toen ook onder de indruk van Schneiders vermogen de belevingswereld van een oude acteur op te roepen.
Debuteren als auteur op je 79ste komt vrij zelden voor, denk ik. Maar in dit geval is het beslist 'beter laat dan nooit.' Gebruikmakend van zijn Indische wortels én een lang leven als acteur schreef Schneider twee mooie verhalen.

zaterdag 5 oktober 2013

Plek van herinnering

Het literaire oeuvre van de in 2011 overleden F. Springer is nauw verbonden met zijn werkzame leven als diplomaat in Nederlandse ambassades over de hele wereld. Maar ook zijn jeugd in Nederlands-Indië en de jaren die hij omstreeks 1960 als bestuursambtenaar doorbracht in Nederlands Nieuw Guinea, het huidige Papoea, lieten sporen na in zijn verhalen en boeken. De novelle Bandoeng-Bandung uit 1983 is daar een prachtig voorbeeld van. Die is onlangs verschenen als luisterboek, voorgelezen door de bekende acteur Eric Schneider. Die daarmee ook een heel bijzondere hommage brengt aan de auteur, want hij is een jongere broer van F. Springer, wiens echte naam Carel Johannes Schneider was.
De hoofdpersoon in Bandoeng-Bandung is Chris Regensberg, een al wat oudere politicus en lid van de Tweede kamer die door zijn partij aan de kant wordt gezet. Op een nette manier, dat wel, met een mooi afscheid en een decoratie. Bovendien wordt hem door de premier, een partijgenoot, ingefluisterd dat er mogelijk een mooie burgemeesterspost voor hem beschikbaar komt. Maar Regensberg ervaart het toch als een vrij smadelijke afgang en is er zuur onder. Zijn echtgenote Vera ziet wel iets in de rol van burgemeestersvrouw, maar Regensberg houdt dit voorlopig af en neemt zich voor om in alle rust aan zijn memoires te gaan schrijven. Wanneer hij echter kort daarna een uitnodiging krijgt om als 'elder statesman' mee te reizen met een economische handelsmissie naar Indonesië, met medeneming van Vera, neemt hij die aan.
Het is een bont gezelschap dat op Schiphol in het vliegtuig stapt: veel ondernemers, bestuurders, een enkele politicus en de staatssecretaris van handel. Velen met hun echtgenotes. De rol van Regensberg is beperkt tot het enig cachet verlenen aan de groep en het af en toe houden van een causerie tijdens officiële diners. In die tafelredes maakt hij handig gebruik van zijn Indische verleden - hij is er geboren en heeft er een deel van zijn jeugd doorgebracht - zodat zijn eerste praatje door die authenticiteit, zijn band met het land, indruk maakt. Zelf is hij intussen door de voorbereiding van die praatjes steeds meer gaan terugdenken aan zijn jeugd in Nederlands-Indië. Thuis heeft hij bij het pakken van de koffers ook een doos met brieven die zijn ouders vanuit Nederlands-Indië naar familie in Holland schreven meegenomen. Tijdens de siësta leest hij af en toe wat van die brieven. Maar het is vooral door een interview dat hij geeft aan een Indonesische journalist, die hem ook vraagt naar zijn verleden in het Jappenkamp, dat de reis gaandeweg een tocht wordt naar een plek van herinnering. En dat is Bandung, de stad in West-Java waar hij met zijn familie woonde. De stad waarvan de naam toen nog werd geschreven als Bandoeng.
Wat ik altijd prettig vindt aan de romans en verhalen van Springer is dat ze zo toegankelijk zijn, soms zelfs lichtvoetig en daardoor heel leesbaar. En tegelijk gáát het ergens over, er is een onderwerp, een thema dat serieus benaderd wordt en van meerdere kanten wordt belicht. Hier zijn dat in de eerste plaats het terugkijken in je eigen verleden, de betrouwbaarheid van je geheugen en de mate waarin tijd je herinneringen kleurt. Maar ook de verhouding tussen de oosterse en de westerse wereld, belichaamd door de vriendschap tussen een westers jongetje en zijn Indische vriendje.
Ik heb het boek lang geleden al eens gelezen, maar heb nu tijdens het beluisteren ervan genoten. Eric Schneider trekt alle registers van zijn stemtechniek open om het verhaal tot leven te brengen. De berusting en later verwondering van Regensberg, het enthousiasme van zijn vrouwje, de licht spottende en soms hautaine toon van politici, het Nederlands-Indische accent: je ziet de gebeurtenissen voor je. Ook valt door het voorlezen op hoe raak en soms scherp Springer de taal van Springer is. Hij zet in een paar passages de samenstelling van de handelsmissie neer, met de nodige ironie.
Springer gaf het boek als motto een tekst van de Britse dichter W.H. Auden mee: 'Time will say nothing but I told you so, / Time only knows the price we have to pay; / If I could tell you I would let you know.' Is dit een subtiele hint dat het boek in zekere zin autobiografisch is?

donderdag 3 oktober 2013

Verstilde intimiteit

De schrijver Franz Kafka werd maar veertig jaar oud. Twee jaar voor zijn dood stuurde zijn werkgever, een verzekeringsfirma, de aan tuberculose lijdende jurist met pensioen. Een jaar later, in juli 1923, ging Kafka voor zijn gezondheid op zomervakantie naar een kleine badplaats aan de Oostzee, Müritz. Daar ontmoette hij Dora Diamant, 25 jaar, onderwijzeres en voor de duur van de zomer kokkin in een vakantieverblijf voor joodse kinderen. Ze werden verliefd op elkaar. De volgende elf maanden brachten ze samen door, eerst in Berlijn, vervolgens in een kleine kliniek in een dorpje in de buurt van Wenen. In juni 1924 overleed Kafka daar, waarschijnlijk als gevolg van ondervoeding. Door de strottenhoofdtuberculose kon hij nauwelijks meer eten. Over dit laatste jaar schreef een Michael Kumpfmüller met De heerlijkheid van het leven een prachtige, verstilde roman.
Dora ervaart hun liefde als in een droom. Zij is hartstochtelijk verliefd, maar durft eerst nog niet te geloven dat haar liefde wordt beantwoord, haar overgave daaraan gaat met kleine beetjes tegelijk. Franz is alles wat zij in een man zoekt, maar tegelijk realiseert zij zich al heel vroeg in hun relatie dat hij ook problemen heeft: 'Ze schat hem rond de 35, wat betekent dat hij ongeveer tien jaar ouder moet zijn dan zij. Hij is niet gezond, heeft hij gezegd, de toppen van zijn longen hebben kougevat, vandaar de zee en het hotel in het bos; alleen omdat hij al jaren niet gezond is, heeft ze hem ontmoet.' Maar dat op de loer liggende gevaar valt weg tegen haar gevoel: 'Het is zijn mond, zijn gepraat is als een warm bad dat in alle kalmte tot haar doordringt. Geen enkele man heeft ooit zo naar haar gekeken, hij ziet haar vlees, het onderhuidse huiveren, het trillen, en ze vindt het allemaal goed.'
Na de vakantie gaan ze samen naar Berlijn, waar ze zijn eenvoudige huurkamer betrekken. Terwijl buiten de politieke onrust raast, de vliegende inflatie iedereen arm maakt en de snijdende kou de gezondheid van Franz verder aantast, leven ze in hun kleine wereld hun eigen leven. Hij probeert wat te schrijven, zij probeert het leven voor hem dragelijk te maken. Ze dromen van emigreren naar het warme Palestina. Vrienden komen niet langs, want die hebben ze niet. Alleen zijn vriend Max, ook een schrijver, brengt hen soms een bezoek. Die moedigt Franz aan te blijven schrijven. De verkoop van zijn boeken valt tegen. Wanneer zijn uitgever hem een overzicht van verkochte boeken stuurt is hij urenlang volstrekt ontmoedigd. Maar dat ze elkaar hebben maakt alles goed: 'Verder ontbreekt het hun aan niets. Ze zijn samen, ze hebben tijd, dat is het enige wat telt.'
De verstilling die de roman zo aantrekkelijk maakt wordt vooral teweeggebracht door de trefzekere, ingetogen schrijfstijl van Kumpfmüller. Hij verkeert in de hoofden van zijn personages en weet in korte passages mooi hun gevoelens weer te geven. Zoals wanneer Franz, kort voor zijn dood, 's nachts niet kan slapen in het besef dat zijn toestand verslechtert; 'Als hij 's nachts wakker ligt, als er rondom hem alleen maar stilte is, als hij ingespannen ligt te luisteren of er iets is in dit oerwoud van stilte, het troostende ruisen van het water, een paar voetstappen, gefluister bij de buren, zodat je een houvast hebt, een minuscuul bewijs dat het leven niet ophoudt, dat het alleen maar nacht is en je 's ochtends behouden wakker wordt.' Ook Dora wordt in de weken voor het overlijden van Franz teruggeworpen op zichzelf. Het is alsof ze zich door het besef van het naderende einde intens helder realiseert wat haar relatie met Franz voor haar betekent. Dat hij als het ware haar thuis is en zij door zijn overlijden op straat zal komen te staan.
Van Michael Kumpfmüller las ik eerder Lotgevallen van een beddenverkoper (2000), een succesvolle roman over een Duitse charlatan die in de jaren zestig op de vlucht voor zijn schuldeisers besluit te verhuizen naar de communistische DDR. Heel komisch en een beetje grof. Een groter contrast met deze subtiele roman over het laatste jaar van Kafka is nauwelijks denkbaar.