donderdag 28 mei 2020

Stationschef op de Boulevard des Misères

Het verhaal van de Tweede Wereldoorlog is al eindeloos vaak verteld. En dat is maar goed ook, want door het te blijven vertellen houdt je de afschrikwekkende werking ervan in stand. Net zo effectief, en misschien zelfs meer, zijn in mijn beleving de geschiedenissen van individuele oorlogsmisdadigers. De oorlog wordt dan, op een meer persoonlijk niveau, heel begrijpelijk. Enkele voorbeelden. Vrijwel iedereen in Nederland wist wie Adolf Eichmann was, maar pas door Mulisch’ verslag van diens proces in Jeruzalem, resulterend in De zaak 40/61, is bij velen de essentie van diens misdrijven, en de notie dat geweld een heel alledaags ‘gezicht’ kan hebben, voor altijd blijven hangen. En door te lezen over Albert Speer, Hitler’s gentleman nazi / architect, maar tevens diens uiterst effectieve minister van Bewapening, ga je begrijpen welke dodelijke rol persoonlijke ambitie heeft gespeeld in het ontstaan van het Derde Rijk.

Albert Konrad Gemmeker (1907-1982) is een minder bekende nazi. Van 1942 tot het einde van de oorlog was hij de commandant van Kamp Westerbork, de plek vanwaar meer dan 100.000 Nederlandse Joden, Roma en politieke gevangenen werden getransporteerd naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen. Meestal was dat Auschwitz, waar bij aankomst een selectie plaatsvond die bepaalde of je direct naar de gaskamer ging of naar het kamp mocht doorlopen. Ook gingen veel transporten vanaf Westerbork naar het in het oosten van Polen gelegen vernietigingskamp Sobibór, waar vrijwel iedereen na aankomst werd vergast, en naar Bergen-Belsen. En dan was er Theresienstadt, door veel kampbewoners ten onrechte als de hemel beschouwd, in vergelijking met de andere kampen dan. En bij ieder van die transporten naar deze kampen, die in Kamp Westerbork vertrokken vanaf de ‘Boulevard des Misères’, stond de kampcommandant op het perron. Hield toezicht. Wendde zich af van die ongelukkigen die hem in wanhoop om genade smeekten. Die hij trouwens nooit verleende, bij geen van de 93 transporten die onder zijn gezag plaatsvonden. Een volbloed oorlogsmisdadiger dus, die Gemmeker. Zou je zeggen.

Aan het begin van zijn loopbaan zag alles er voor Gemmeker nog heel normaal uit. Hij volgde een opleiding tot agent bij de politie en werd gestationeerd in Duisburg. Daarna volgden een administratieve functie bij de Gestapo en in 1940 toelating tot de SS. Na een korte aanstelling als commandant van het kamp Sint-Michielsgestel werd hij benoemd in Westerbork. Zijn voorgangers hadden er daar een puinhoop van gemaakt, Gemmeker voerde orde hoog in zijn vaandel. Dat is ook wat veel voormalige gevangenen die de oorlog overleefden zich herinneren: een keurige heer, gedistingeerd, altijd kalm en hij liet gevangenen niet bloedig afranselen. Maar dat camoufleerde  een geniepiger vorm van onderdrukking. Overtredingen van de kamporde bestrafte hij regelmatig met het zogenaamde ‘straftransport’, een ticket voor de eerste trein naar het oosten. Die overtreding kon heel klein zijn, er is het verhaal van een straatveger die onder het raam van de commandant naar diens zin te lui bezig was. Hij kon zijn spullen pakken.

Commandant van Westerbork was een weinig-eisende betrekking, waarbij je ook nog een luxueuze woning ter beschikking kreeg. Een luizenbaan, zeker als je het vergeleek met een aanstelling als officier aan het Oostfront. De meeloper Gemmeker deed er dan ook alles aan om bij zijn superieuren zijn goede naam hoog te houden. Dat lukte niet helemaal toen het opperbevel in Den Haag ontdekte dat hij in zijn ruime en comfortabele villa samenwoonde met zijn secretaresse, Elisabeth Hassel. Dat werd niet op prijs gesteld, zeker niet van een partijgenoot die nog getrouwd was. Deze ‘Frau Hassel’ verafgoodde Gemmeker. Bij haar verhoor na de oorlog verklaarde zij dat hij in het kamp bekend stond als ‘de Christus van Westerbork’. Zij was en bleef de enige die tot in lengte van jaren deze bijnaam noemde.

Er bestaan filmbeelden van Westerbork als doorgangskamp. In het voorjaar van 1944 stelde de Duits-Joodse gevangene Rudolf Breslauer aan Gemmeker voor een reportage te  maken over de dagelijkse gang van zaken in het kamp. Deze stemde in, en met apparatuur die via een aanbevelingsbrief van Gemmeker was verkregen ging Breslauer aan de slag. De opnamen tonen van alles, variërend van de dagelijkse routine tot voorstellingen van het theatergezelschap en ook, bijna onbegrijpelijk, het inladen van gevangenen voor een transport richting gaskamer. De vele honderden meters opnamen werden nooit gemonteerd tot een afgeronde film, maar wereldwijd vertoond werd na de oorlog de scène op de Boulevard des Misères waarin een meisje, ze bleek later een Roma te zijn, nog even door een kier van de schuifdeur van de treinwagon kijkt tot deze door de kampwachten wordt gesloten. En ze op weg ging naar haar vernietiging.

Tijdens Gemmekers proces na de oorlog werden deze filmbeelden ook vertoond. Die, plus de vracht aan documentatie die door de recherche in de aanloop naar het proces werd opgebouwd, leidden echter niet tot een zwaar vonnis. Hij kwam er met tien jaar vanaf. Ad van Liempt gaat uitvoerig in op dit onderzoek en de beargumentering van de strafmaat. De kern is dat niet kon worden bewezen dat Gemmeker op de hoogte was van het lot dat de mensen die hij in de treinen perste wachtte op hun bestemming. Op de vraag waarom hij zonder morren die bevelen van hogerhand uitvoerde was Gemmekers antwoord dat hij er van uitging dat die ‘Kriegsnotwendig’ waren.

Voor zijn slachtoffers is het een schrale troost dat Gemmeker na de oorlog nog tientallen jaren werd achtervolgd door officieren van justitie die een nieuw proces tegen hem voorbereidden. Tot drie keer toe, en steeds in Duitsland. Dat vrat aan hem, zowel geestelijk, lichamelijk als financieel. Van Liempt, een ervaren journalist en programmamaker, een van de bedenkers van de serie ‘Andere Tijden’, heeft oog voor mooie verhalen en kan relativeren. Wat ik nooit meer zal vergeten – het is een detail - is het uitje dat na de oorlog geliefd werd onder overlevenden van Kamp Westerbork. Daarvoor moest je dan wel naar Düsseldorf. In een sigarenwinkel in het historische hart van deze zwaar gebombardeerde stad werkte Albert Gemmeker als verkoper. En wat was er leuker dan daar binnen te stappen en de lastige klant uit te hangen terwijl de verkoper – we spreken van de jaren vijftig – tot in de eeuwigheid beleefd moest blijven tegen de klant?

Ad van Liempt
Gemmeker. Commandant van Kamp Westerbork
382 blz
Uitgeverij Balans

zondag 24 mei 2020

Op drift

Met Jagersmaan keert Jan Vantoortelboom terug op het vertrouwd terrein, te weten de Eerste Wereldoorlog en het West-Vlaamse platteland. Dat was ook de setting van zijn meest succesvolle roman tot nu toe, het in 2014 verschenen Meester Mitraillette. De hoofdpersoon in Jagersmaan, Victor Vanheule, is na de oorlog teruggekeerd in zijn geboortedorp Elverdinge. Hij is niet meer de onbevangen jonge man die hij vóór de oorlog was, de verschrikkingen hebben hem getekend. Zo verwekt hij bij de mooiste getrouwde vrouw in het dorp een kind, iets waar hij zelf niet mee zit. De vrouw ook niet trouwens. Ook voelt hij in toenemende mate dat het dorp niet meer zijn plek is, dat hij een andere horizon moet opzoeken. Zijn moeder is het daarmee eens en stuurt hem naar Amerika, in die dagen dé plek om een nieuwe toekomst op te bouwen.

Als het schip naar de New York langs de zuidkust van Ierland vaart, dwingen twee mannen hem overboord te springen en naar een verderop liggende vissersboot te zwemmen. Het zijn ronselaars die mannen werven voor deelname in de Ierse Burgeroorlog, die in 1922-1924 werd uitgevochten. Victor weet van de vissersboot te ontsnappen en leidt vanaf dat moment een zwervend bestaan, dan weer eens zijn geld verdienend als arbeider op een boerderij, of zwoegend als rattenvanger in een slachthuis. Een tienjarig meisje, Kitty, wiens vader wordt doodgeschoten door rebellen, neemt hij op sleeptouw. Hun geloof dat ze het samen zullen redden is mooi verwoord. Het verhaal van Victor wordt afgewisseld met dat van zijn moeder, die zich thuis in Elverdinge zorgen maakt over de maar uitblijvende brief uit Amerika.

Jagersmaan bevat weliswaar spannende scènes en beelden die je bijblijven – Vantoortelboom is een begaafd stilist - maar het verhaal hangt ook wat losjes aan elkaar en er zitten naar mijn smaak nét iets te veel toevalligheden in. Je ziet de schrijver achter zijn bureau knutselen, om het zo maar te zeggen.

Jan Vantoortelboom
Jagersmaan
Luisterboek, voorgelezen door Jeroen van Kan
5 uur en 42 minuten
Atlas Contact / Storytel

vrijdag 22 mei 2020

Lolita revisited

Qua timing had Kate Elizabeth Russell zich voor haar debuutroman My Dark Vanessa geen beter moment kunnen wensen. Het boek verscheen in het vroege voorjaar van 2020, op het moment dat de meest emotionele discussie rondom de MeToo beweging voorbij haar hoogtepunt was en de tijd rijp was voor meer reflectie. En dat is precies wat de roman biedt. Russell doet dat knap. Ze schetst de relatie tussen de vijftienjarige Vanessa Wye en haar leraar Engels, de 27 jaar oudere Jacob Strane, een verhouding die begint in 2000. Het initiatief gaat uit van Strane, en vanaf diens eerste voorzichtig aftasten ervaart Vanessa het als een spannend avontuur. Ook wanneer de relatie serieuzer wordt zal dat zo blijven. In haar beleving is er sprake van echte liefde tussen hen, veelzeggend is een uitspraak die ze jaren later zal doen in een discussie erover met een vriendin: ze was niet ‘raped raped’. Met andere woorden, ze ziet zich niet als misbruikt in de betekenis die daar gewoonlijk aan wordt gegeven, ze zocht de seks zelf.

My Dark Vanessa is een confronterend boek. Niet alleen omdat Russell haar beschrijvingen heel expliciet heeft gehouden, dat ze de doortraptheid van Strane’s handelen toont en analyseert – hij is Vanessa's leraar literatuur en geeft haar in het begin van hun verhouding Nabokov’s Lolita cadeau – maar ook omdat ze ons heel subtiel laat meebeleven hoe Vanessa tijdens de relatie, en ook in de nadagen daarvan, haar situatie ervaart. Als lezer zien wij hoe de gebeurtenissen haar beetje bij beetje een veelbelovende toekomst ontnemen, van een nieuwsgierig en gevoelig meisje een jonge vrouw vol neuroses maken. Ook dat lijkt Vanessa te ontkennen, want wanneer in 2017 een later slachtoffer van Strane haar benadert met de smeekbede haar te helpen door openheid van zaken te geven, voelt ze daar nog steeds weinig voor. Zij is immers niet ‘echt’ misbruikt. Ze ontmoet Strane van tijd tot tijd zelfs nog, al is dat vooral uit een misplaatst en machteloos terugverlangen naar een voorbije droom.

De discussie rondom MeToo vergt durf van de slachtoffers. Dit soort van misbruik roept immers sterke emoties op. Daarbij is het een onderwerp waarover vrijwel iedereen een uitgesproken mening heeft, wat bij discussies al snel leidt tot heftige uitspraken. Ik noem het een zwart-wit onderwerp. De bijdrage daaraan van Russell is dat ze op intelligente wijze een ‘case’ beschrijft, waarbij de drijfveren van de karakters tot in detail worden blootgelegd. Daarmee geeft ze ruimte aan de ook aanwezige grijstinten, al verandert dat niets aan de uitkomst. Een beklemmende leeservaring.

Kate Elizabeth Russell
My Dark Vanessa
372 blz
William Morrow

[Nederlandse editie: Mijn duistere Vanessa]


zondag 17 mei 2020

Zeulen met Livingstone's lijk

Dr. Livingstone, I presume? Met deze woorden begroette de journalist en ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley op 27 oktober 1871 in Ujiji, aan de oever van Lake Tanganyika, zijn collega David Livingstone. Het zijn beroemde woorden, maar of ze ooit geklonken hebben is onzeker. Ze komen uit de pen van Stanley, hij noteerde ze in het verslag dat hij maakte van de ontmoeting. Het is goed mogelijk dat hij zich daarin heeft laten verleiden tot een lichte dramatisering, want het moment van die ontmoeting was voor hem de climax van een uiterst risicovolle onderneming. Dat zijn opzet slaagde, bevestigde voor de hele wereld zijn faam als ontdekkingsreiziger. Maar evengoed had hij de zoekgeraakte Livingstone in het onafzienbaar uitgestrekte en ontoegankelijke hart van Afrika niet gevonden. Toen de mannen zich ’s avonds hadden teruggetrokken in de tent van Livingstone zei deze tegen zijn vinder: ‘You have brought me new life’. Die uitspraak was terecht, want na zes jaar onafgebroken rondtrekken door Afrika was Livingstone er lichamelijk en in toenemende mate ook geestelijk slecht aan toe.

Stanley bleef een maand of vier en maakte met Livingstone verkenningstochten in de omgeving en op het meer. Op 14 maart 1872 vertrok hij, op weg naar de kust bij Zanzibar, op weg naar de bekendmaking van zijn primeur – hij was tenslotte door zijn krant de New York Herald op pad gestuurd om Livingstone te vinden – en naar een loopbaan die hem nog drie keer terug naar Afrika zou brengen voor lange en zware expedities. Een loopbaan die hij zou eindigen met een zetel in het Engelse parlement en een ridderslag van koningin Victoria. Livingstone ging ondanks Stanley’s aandringen niet met hem mee terug maar zette zijn zoektocht naar de bron van de Nijl voort. Ruim een jaar later zou hij overlijden in een moerassige streek aan de oevers van Lake Bangweulu, in het huidige Zambia, op de leeftijd van 60 jaar.

Out of Darkness, Shining Light van Petina Gappah begint met de dood van Livingstone. Zijn Afrikaanse oppasser vindt hem vroeg in de ochtend, knielend naast zijn bed, reeds verstijfd. De vondst brengt zijn expeditie, bestaande uit zo’n zestig man en enkele vrouwen en kinderen, alle inlanders, in grote  verwarring. Wat te doen nu de leider – Bwana Daudi noemen zij hem - er niet meer is? En wat te doen met zijn stoffelijk overschot, ter plekke begraven of het naar de kust brengen zodat het naar Engeland kan worden vervoerd. Ze besluiten tot het laatste, al betekent dit een barre tocht van 1.500 kilometer door deels vijandig gebied.

Gappah laat haar verhaal vertellen door twee stemmen. De ene is die van Halima, de Afrikaanse kokkin van de expeditie. Zij is wat je noemt spraakzaam, en ze neemt ook geen blad voor de mond. Zij denkt het hare over Livingstone’s zoektocht naar de bron van de rivier, en dat komen wij dan ook snel te weten. Haar droom is een huisje in Zanzibar, waar ze als vrije vrouw kan wonen. De tweede stem is die van Jacob Wainwright, een bevrijde slaaf die is opgeleid aan een Britse missieschool in India. Hij kleedt zich als de Engelsen – loopt als zwarte man in de Afrikaanse bush rond in een dik kostuum van Schotse tweed -, hij denkt als hen en zijn droom is het om in Engeland tot priester te worden gewijd en dan terug te keren om Gods Woord in Afrika te verspreiden. Dr. Livingstone is dan ook zijn grote voorbeeld. Als verteller is hij enigzins formeel, trots op zijn onbesproken gedrag en soms wat negatief over de houding van de vrouwen in de groep, vooral over Halima. De afwisseling van die twee totaal verschillende stemmen werkt prima.

Voordat ze vertrekken moet het lijk van Livingstone worden geprepareerd. De stammen door wier gebied ze zullen trekken mogen immers niet weten dat ze het dode lichaam van de beroemde dokter vervoeren, het zou kwade geesten kunnen oproepen. Dus mag het  zeker niet stinken. Daarom verwijderen ze de organen en ingewanden en begraven die ter plekke. Het ‘lege’ stoffelijk omhulsel wordt in de zon te drogen gelegd. Het duurt zo’n twee weken voordat het helemaal is ingedroogd, wat Halima de verzuchting ontlokt dat het sneller zou gaan wanneer ze het net als bij geslachte geiten in reepjes en stukjes zouden snijden. Gappah heeft een prettig gevoel voor humor ...

De tocht valt ze zwaar. Er is geregeld weinig te eten, het land is uitgedroogd, soms moeten ze een grote omweg maken om de routes van de slavenhandelaren te ontwijken en ze worden niet overal even gastvrij onthaald. Gappah gebruikt de lange reisduur om ons nader kennis te laten maken met een handvol expeditieleden en hun geschiedenis. En op die wijze ook met de manier waarop de blanken en de Afrikanen hun onderlinge relatie invullen. De slavenhandel komt aan bod, in deze jaren in veel landen al verboden maar in Afrika nog springlevend. Het is immers een industrie die lange tijd florerend was, dat neem je mensen niet zomaar af.  Ook de handel en wandel van Livingstone zelf wordt onder het vergrootglas gelegd. Hij was tegen slavernij, maar liet zich tijdens zijn expedities wel – soms noodgedwongen – steunen door machtige slavenhandelaren. Ook maakte hij onderscheid tussen verschillende ‘klassen’ van slaven, die voor het zware werk en die voor de meer verfijnde werkzaamheden. En hij heeft Halima van een handelaar gekocht, als vrouw voor een van zijn hoofdmannen. Maar hij heeft haar niet verteld dat zij daardoor een vrije vrouw was, zij dacht door de koop zijn slavin te zijn. Voor het gemak liet hij haar in die waan.

En Jacob Wainwright, die zichzelf heeft gekloond tot een model-Engelsman?  Hij verbeeldt het volstrekt foute concept van de kolonisatie van Afrika, waarbij de onderdrukten allerlei aspecten van de ‘beschaafde’ cultuur wordt opgedrongen. Voor Wainwright als verteller baseert Gappah zich trouwens op de werkelijkheid: hij hield tijdens de tocht naar de kust trouw een dagboek bij. Ook daarin volgde hij Livingstone, hij nam het boekstaven vanaf diens dood als het ware over. Wainwright is ook de enige die zijn meester na Zanzibar blijft begeleiden. Er bestaan ontroerende foto’s en prenten die hem tonen op het schip dat de resten van Livingstone en diens bezittingen en documenten naar Engeland brengt.  Hij voer niet alleen mee, maar bij de begrafenis in Westminster Abbey was hij ook een van de acht dragers.

Het is haast onbegrijpelijk dat de expeditieleden besloten de zware tocht te ondernemen, mét alle bagage van de dode. De motivatie zal voor iedereen verschillend zijn geweest, van onvoorwaardelijke trouw aan de meester tot aan de kans op een beloning. Maar het werd door de omstandigheden tijdens de tocht een heroïsche daad. Die door Gappah op indrukwekkende wijze tot leven is gebracht.

Petina Gappah
Out of Darkness, Shining Light
302 blz
Faber and Faber

[Nederlandse editie: Vanuit het duister stralend licht]



dinsdag 12 mei 2020

Vlamberken

Vlamberken zijn berkenbomen waaraan doelbewust en gedurende langere tijd beschadigingen worden toegebracht. Daardoor ontstaan vergroeiingen die, wanneer de boom eenmaal is verzaagd tot planken, een prachtige nerfstructuur in de vorm van vlammen oplevert. In De Vlamberken, een roman van Lars Mytting uit 2014, speelt dit procedé een centrale rol. Het is niet voor het eerst dat Mytting, die in zijn vaderland Noorwegen razend populair is, hout zo’n grote rol toekent in zijn werk. In Zusterklokken (2018) staan de prachtige traditionele houten staafkerken in Noorwegen centraal, en De man & het hout (2011) geldt als de bijbel voor grote jongens die iets hebben met houthakken, kettingzagen en een vuurtje stoken.

Edvard Hirifjell woont met zijn grootvader op een boerderij in het zuiden van Noorwegen, te midden van uitgestrekte bossen. Zijn grootvader, een man met wat zonderlinge trekjes, zorgt voor hem sinds de dood van zijn ouders. Edvard was toen vier jaar, het is inmiddels bijna twintig jaar geleden. Zijn grootvader en Edvard hebben niet veel contact meer met hun familie, maar met grote regelmaat worden zij wel herinnerd aan Einar, Edvards oom. Deze heeft lang geleden om de bomen van het berkenbos dat grenst aan de boerderij stalen banden aangebracht, met het doel om vergroeiingen te creëren. Maar Einar is al jaren spoorloos verdwenen, en van tijd tot tijd geeft een harde knal aan dat opnieuw een boom bij gebrek aan onderhoud en door eenvoudigweg te groeien zichzelf heeft ontdaan van zijn knellende band.

Wanneer Edvards grootvader onverwachts overlijdt meldt de lokale begrafenisondernemer dat hij een kist voor hem heeft klaarstaan. Van het mooiste vlamberkenhout dat Edvard ooit heeft gezien. Die kist is daar al lang geleden door de inmiddels dood gewaande Einar afgeleverd.  Wanneer Edvard probeert uit te pluizen hoe het nu precies zit met zijn mysterieuze oom en daartoe de spullen van zijn grootvader doorzoekt en met de hoogbejaarde dominee in het dorp gaat praten, is het alsof hij de steen licht van een onderaardse kamer vol geheimen. Zijn speurtocht voert hem naar de Shetlandeilanden en naar een dorpje in Noord-Frankrijk waar zijn ouders zijn omgekomen. Op dezelfde plek als waar in de Eerste Wereldoorlog tijdens hevige beschietingen met gasbommen een bos met walnotenbomen zo is vergiftigd dat het hout daardoor de meest fantastische houtverkleuringen heeft ontwikkeld. Waardoor dat hout de waarde kreeg van goud. Het blijft bij Mytting altijd om hout draaien …

Je zou De Vlamberken een combinatie van een ouderwetse avonturenroman en de betere detective kunnen noemen. Centraal in de plot staat het ontrafelen van een familiegeheim, een exercitie die plaatsvindt op bijzondere locaties én waarbij de hoofdpersoon tegen de liefde aanloopt. Dit klinkt misschien als een nogal voor de hand liggende lijst van ingrediënten voor zo’n boek, maar Myttings vakmanschap en vooral zijn vermogen je als lezer meermaals op het verkeerde been te zetten maakten dit boek een heel plezierige lees(luister)ervaring.

Lars Mytting
Vlamberken
Vertaald uit het Noors door Paula Stevens
Luisterboek, voorgelezen door Jacqueline Blom
12 uur en 30 minuten
Atlas Contact / Storytel 

zondag 10 mei 2020

Het Oude Europa als 'De Nieuwe Wereld'

Laurent Binet heeft sinds zijn debuut als romanschrijver in 2010 met het wereldsucces HhhH een klein oeuvre van opmerkelijke romans opgebouwd. Het meest interessant is nog steeds HhhH – Hitlers hersens heten Heydrich –, een gedurfde en nauwgezette reconstructie van de moord door het verzet in Praag op Reinhard Heydrich, Hitlers man in Oosteuropa. De opvolger daarvan, het in 2015 verschenen De zevende functie van de taal, toont dezelfde durf maar ontspoort voor mijn gevoel halverwege het verhaal. De plot, met als centrale personages de Franse filosofen Roland Barthes en Michel Foucault, is briljant gevonden, maar in de uitwerking hapert het gaandeweg. Mijn blog over het boek (zie dit weblog, 24 augustus 2017) eindigde ik indertijd met: ‘Onevenwichtig. Het uitgangspunt en de setting zijn een vondst, veel scènes zijn beeldend geschreven en lezen als een trein, maar de inbedding van dit alles in de intellectuele context overtuigt niet. Die context […] is bij Binet niet meer dan een behangetje op de achtergrond, noodzakelijke voor de couleur locale.

Waarom citeer is dit oordeel over de voorganger van Beschavingen zo uitvoerig? Dat is omdat ik een patroon constateer. Ook ditmaal is het verhaal gebaseerd op een briljante gedachte: neem het ontdekken van Amerika door Christoffel Columbus in 1492 als uitgangspunt, geef die situatie een draai van 180 graden en laat vervolgens de ‘ontdekten’ op hun beurt de ‘Nieuwe Wereld’ Europa ontdekken. De wijze waarop Binet die aanzet uitwerkt mag je vindingrijk noemen. Columbus komt ook bij hem in 1492 met drie schepen afvaren op een hem onbekende kust, wat een van de eilanden van de Bahama’s blijkt te zijn. Op Cuba, waar hij naar doorvaart, weet een stam aan de kust hem zijn schepen afhandig te maken en de meeste van zijn mannen te doden. Een klein groepje overlevenden, waaronder Columbus, houdt nog even stand maar wordt uiteindelijk gevangen genomen. Ze zullen in de jaren erna de een na de ander in gevangenschap overlijden.

Zo’n veertig jaar later heerst er op Cuba een strijd tussen twee broers, beide koning van een stam. De minst machtige stam, geleid door koning Atawalpa, wordt door de ander naar de kust gedreven en omsingeld.. Daar ontdekt Atawalpaj op het strand enkele oude schepen – die van Columbus – waarmee hij met de restanten van zijn leger zo goed en kwaad als dat gaat zee kiest. Met behulp van de aan boord aanwezige zeekaarten en instrumenten om hun positie te bepalen weten ze na geruime tijd een grote stad aan een kust te bereiken. Dat blijkt Lissabon te zijn, de plaats waarvan Columbus vertrok voor zijn ontdekkingsreis.

Binet laat Atawalpa vandaar beginnen aan een avontuur dat hem met zijn schamele tweehonderd volgelingen eerst over het Iberisch schiereiland zal voeren, en vandaar als machtig vorst door grote delen van Europa. De Grote Inka, zoals hij als snel bekend staat, trekt rond als een ware ontdekkingsreiziger. Nieuwsgierig naar voor hem vreemde landen en culturen, zich verbazend over ongelijkheid en misstanden – vooral die in de katholieke kerk verbijsteren hem - en als een echte vorst hongerend naar macht weet hij zich een vooraanstaande plek te verwerven te midden van de gekroonde hoofden van Europa. Het eerste deel van zijn heroïsche reis eindigt met een ongehoorde climax, de gevangenneming van Karel V, de Rooms-Duitse keizer uit het Huis Habsburg. Tot dat moment is Beschavingen origineel, geestig en, als een historische roman  die nadrukkelijk niet-historisch is, een hoogst ongewone spiegel van de Europese maatschappij van de eerste helft van de zestiende eeuw. Een relaas dat Binet doorspekt met kleine grapjes, zoals de ‘vastgespijkerde god’ die Atawalpa op iedere straathoek tegenkomt – Jezus Christus dus. Ook ‘sprekende bladeren' is een mooie, de benaming van Atawalpa voor manuscripten. En 'kaalkoppen' zijn priesters en monniken.

Vanaf Atawalpa’s bestijging van de Spaanse troon als opvolger van Karel V vliegt Binet voor mijn gevoel uit de bocht. De Grote Inka trouwt met de weduwe van Karel V, daarna neemt hij als tweede vrouw de weduwe van de Franse koning François I, hij weet zijn ‘Geloof van de Zon’ in grote delen van Europa populair te maken en zelfs de grote geleerden Thomas More en Desiderius Erasmus maken zich in een briefwisseling druk over de groeiende invloed van Atawalpa en de negatieve gevolgen daarvan. Wat begon als een uiterst creatieve en elegant verwoordde grap wordt nu zo ongeloofwaardig dat het bijna gênant is om te lezen. Sowieso geestdodend, want het is alsof Binet tijdens het schrijven gebruik maakt van lijstjes met onderwerpen en belangrijke historische personen die óók een plek moesten krijgen in het verhaal. En die hij er dan een voor een inwurmt. In stilistisch opzicht – en je leest Binet al niet om zijn verzorgde taalgebruik – krijgen veel passages daardoor het karakter van een opsomming. Bezat het eerste deel van het verhaal nog spanning en werd je met regelmaat verrast door onverwachte plotwendingen, hier zijn die ver te zoeken.

Conclusie: Na een fantastisch concept te hebben bedacht – laat een exotische ‘wilde’ Europa als de ‘Nieuwe Wereld’ ontdekken en houdt ons Europeanen zo een spiegel voor – en dat in de eerste helft van zijn boek op speelse wijze te hebben vormgegeven, lijkt Binet in de rest van zijn verhaal de controle over zijn idee kwijt te zijn. Had hij het misschien kleiner moeten houden?

Laurent Binet
Beschavingen
Vertaald uit het Frans door Liesbeth van Nes
365 blz
Meulenhoff 

dinsdag 5 mei 2020

Oorlogsdagboek

Op 26 maart 1943 ontvangt Hanny Michaelis op haar onderduikadres een briefje van haar ouders. Het is het bericht waarvoor ze al sinds het begin van haar onderduik, een klein jaar eerder, bang is geweest: haar ouders zijn opgepakt. Om half tien ’s avonds, in hun huis in Amsterdam, en direct afgevoerd naar Westerbork. Daar lukt het hen om een briefje aan hun dochter te schrijven en dat over het hek naar buiten te gooien. De laatste woorden zijn hartverscheurend: ‘Liefste Wilma [uit voorzorg gebruiken ze een andere naam], Nu is het dan zo ver we moeten afscheid nemen, maar het zal wel niet lang duren of we zijn weer terug. Dus je mag je de zaak niet te erg aantrekken, wij doen het ook niet. Je laatste gedicht is een geweldige vooruitgang. Het is alles uitstekend gezien en in vorm gebracht en zo actueel. […] Hou je taai, wij doen het ook en tot spoedig weerziens.’ Het zal een  afscheidsbriefje blijken te zijn, want wat Hanny op het moment van ontvangst niet weet is dat haar ouders omstreeks diezelfde dag in het vernietigingskamp Sobibór zijn vergast. Waarschijnlijk kort na aankomst vanuit Westerbork. Die informatie krijgt ze pas enkele jaren na de oorlog van het Rode Kruis.

Het wegvoeren van haar ouders drukt op haar als een loodzware last. Voeg daarbij haar gevoel dat het onderduikbestaan uitzichtloos is én de altijd aanwezige onzekerheid over haar veiligheid en je begrijpt de regelmatig terugkerende sombere gedachten in haar dagboek en de nu en dan heftige ruzies met enkele van haar huisgenoten. Ze leeft onder hoogspanning. Maar ondanks dat blijft ze standvastig en komt ze voor zichzelf op. In de gedichten die ze schrijft – haar productie groeit gestaag – kom je die ferme houding tegen, zoals in deze zin: ‘Als het pad te smal is voor mijn voeten / wil ik te pletter slaan in het ravijn.

Op het onderduikadres waar ze in deze periode verblijft, een boerderij in Noord-Holland, is ze redelijk veilig. Alleen de boer en boerin weten dat ze onderduikt, officieel heet ze een dienstmeid te zijn. Daarom kan ze gewoon vrij in huis en soms op het erf rondlopen. Wat haar heel de oorlog op belangrijke momenten helpt is dat ze er niet ‘typisch Joods’ uitziet, waardoor mensen die ze tegenkomt niet snel op de gedachte komen dat ze een onderduikster is. Mij frappeert altijd weer hoe het dagelijks leven tijdens die oorlog ook heel ‘gewoon’ kon zijn. Op de boerderij wordt geen honger geleden, er staat een vleugel en er is bladmuziek, er wordt naar de Engelse radiozenders geluisterd en er is een krant. De oorlog is vooral aanwezig in de regelmatige bombardementen op het nabijgelegen Schiphol en de eindeloze geruchtenstroom over de immer ‘op handen zijnde’ invasie.

Een flink deel van haar onderduiktijd, die begon in augustus 1942, brengt Hanny door bij orthodox-protestantse gezinnen. Je zou denken dat dit een enorme cultuurschok voor haar geweest moet zijn, maar dat valt mee. Met haar nieuwsgierige en onderzoekende instelling gebeurt juist het tegenovergestelde: ‘Van één ding ben ik intussen zo langzamerhand overtuigd: wie de Bijbel niet kent, is niet in staat zich een oordeel over het Christendom te vormen. Dat heeft pappie me trouwens zo dikwijls voorgehouden, maar ik ben altijd eigenwijs geweest, en bovendien zag ik ertegen op de bijbel door te lezen. Nu ik er het laatste jaar zo nauw mee in aanraking kom, besef ik hoeveel ik heb gemist. Want hoe mijn houding t.o.v. het Christendom ook mag zijn – de Bijbel is volgens mij een van de interessantste en boeiendste boeken uit de wereldlitteratuur, en daarbij verrassend veelzijdig.’ Ze zou haar leven lang op kleine christelijke partijen stemmen, misschien uit dankbaarheid?

Ook in deze jaren leest ze zoveel als mogelijk goede literatuur. Vestdijk en Marsman blijven haar helden. Soms, als de boekenkast op een adres haar niets anders biedt, leest ze boeken en auteurs die ze onder normale omstandigheden nooit zou hebben gekozen, van streng-christelijk tot wufte damesromannetjes. Ze scherpt er haar oordeel door. En wat ze het liefst zou lezen, volgens een aantekening van 1 mei 1943? Haar in Amsterdam achtergelaten dagboek, bijgehouden tot aan de zomer van 1942. Want ‘Soms bevangt me de angst, dat ik ook dit laatste zal moeten prijsgeven, het enige dat nog waarde voor me heeft, het enige ook dat me het gemis van alles wat ik eenmaal heb bezeten kan vergoeden.’

Je zou willen dat ze na de oorlog op dezelfde hartstochtelijke manier was doorgegaan met het bijhouden van haar dagboek. Dat je haar had kunnen volgen bij haar ontwikkeling als dichter, haar leven als echtgenote van Gerard Kornelis van het Reve (!), en zoiets interessants als het stoppen met dichten in 1971, gevolgd door 36 jaar stilte.

Hanny Michaelis
De wereld waar ik buiten sta. Oorlogsdagboek 1942-1945
1.060 blz
Uitgeverij Van Oorschot  
[Zie ook het blog over Lenteloos voorjaar. Oorlogsdagboek 1940-1941, dit weblog 25 april 2020]