Op 26 maart 1943 ontvangt Hanny Michaelis op haar onderduikadres een briefje van haar ouders. Het is het bericht waarvoor ze al sinds het begin van haar onderduik, een klein jaar eerder, bang is geweest: haar ouders zijn opgepakt. Om half tien ’s avonds, in hun huis in Amsterdam, en direct afgevoerd naar Westerbork. Daar lukt het hen om een briefje aan hun dochter te schrijven en dat over het hek naar buiten te gooien. De laatste woorden zijn hartverscheurend: ‘Liefste Wilma [uit voorzorg gebruiken ze een andere naam], Nu is het dan zo ver we moeten afscheid nemen, maar het zal wel niet lang duren of we zijn weer terug. Dus je mag je de zaak niet te erg aantrekken, wij doen het ook niet. Je laatste gedicht is een geweldige vooruitgang. Het is alles uitstekend gezien en in vorm gebracht en zo actueel. […] Hou je taai, wij doen het ook en tot spoedig weerziens.’ Het zal een afscheidsbriefje blijken te zijn, want wat Hanny op het moment van ontvangst niet weet is dat haar ouders omstreeks diezelfde dag in het vernietigingskamp Sobibór zijn vergast. Waarschijnlijk kort na aankomst vanuit Westerbork. Die informatie krijgt ze pas enkele jaren na de oorlog van het Rode Kruis.
Het wegvoeren van haar ouders drukt op haar als een loodzware last. Voeg daarbij haar gevoel dat het onderduikbestaan uitzichtloos is én de altijd aanwezige onzekerheid over haar veiligheid en je begrijpt de regelmatig terugkerende sombere gedachten in haar dagboek en de nu en dan heftige ruzies met enkele van haar huisgenoten. Ze leeft onder hoogspanning. Maar ondanks dat blijft ze standvastig en komt ze voor zichzelf op. In de gedichten die ze schrijft – haar productie groeit gestaag – kom je die ferme houding tegen, zoals in deze zin: ‘Als het pad te smal is voor mijn voeten / wil ik te pletter slaan in het ravijn.’
Op het onderduikadres waar ze in deze periode verblijft, een boerderij in Noord-Holland, is ze redelijk veilig. Alleen de boer en boerin weten dat ze onderduikt, officieel heet ze een dienstmeid te zijn. Daarom kan ze gewoon vrij in huis en soms op het erf rondlopen. Wat haar heel de oorlog op belangrijke momenten helpt is dat ze er niet ‘typisch Joods’ uitziet, waardoor mensen die ze tegenkomt niet snel op de gedachte komen dat ze een onderduikster is. Mij frappeert altijd weer hoe het dagelijks leven tijdens die oorlog ook heel ‘gewoon’ kon zijn. Op de boerderij wordt geen honger geleden, er staat een vleugel en er is bladmuziek, er wordt naar de Engelse radiozenders geluisterd en er is een krant. De oorlog is vooral aanwezig in de regelmatige bombardementen op het nabijgelegen Schiphol en de eindeloze geruchtenstroom over de immer ‘op handen zijnde’ invasie.
Een flink deel van haar onderduiktijd, die begon in augustus 1942, brengt Hanny door bij orthodox-protestantse gezinnen. Je zou denken dat dit een enorme cultuurschok voor haar geweest moet zijn, maar dat valt mee. Met haar nieuwsgierige en onderzoekende instelling gebeurt juist het tegenovergestelde: ‘Van één ding ben ik intussen zo langzamerhand overtuigd: wie de Bijbel niet kent, is niet in staat zich een oordeel over het Christendom te vormen. Dat heeft pappie me trouwens zo dikwijls voorgehouden, maar ik ben altijd eigenwijs geweest, en bovendien zag ik ertegen op de bijbel door te lezen. Nu ik er het laatste jaar zo nauw mee in aanraking kom, besef ik hoeveel ik heb gemist. Want hoe mijn houding t.o.v. het Christendom ook mag zijn – de Bijbel is volgens mij een van de interessantste en boeiendste boeken uit de wereldlitteratuur, en daarbij verrassend veelzijdig.’ Ze zou haar leven lang op kleine christelijke partijen stemmen, misschien uit dankbaarheid?
Ook in deze jaren leest ze zoveel als mogelijk goede literatuur. Vestdijk en Marsman blijven haar helden. Soms, als de boekenkast op een adres haar niets anders biedt, leest ze boeken en auteurs die ze onder normale omstandigheden nooit zou hebben gekozen, van streng-christelijk tot wufte damesromannetjes. Ze scherpt er haar oordeel door. En wat ze het liefst zou lezen, volgens een aantekening van 1 mei 1943? Haar in Amsterdam achtergelaten dagboek, bijgehouden tot aan de zomer van 1942. Want ‘Soms bevangt me de angst, dat ik ook dit laatste zal moeten prijsgeven, het enige dat nog waarde voor me heeft, het enige ook dat me het gemis van alles wat ik eenmaal heb bezeten kan vergoeden.’
Je zou willen dat ze na de oorlog op dezelfde hartstochtelijke manier was doorgegaan met het bijhouden van haar dagboek. Dat je haar had kunnen volgen bij haar ontwikkeling als dichter, haar leven als echtgenote van Gerard Kornelis van het Reve (!), en zoiets interessants als het stoppen met dichten in 1971, gevolgd door 36 jaar stilte.
Hanny Michaelis
De wereld waar ik buiten sta. Oorlogsdagboek 1942-1945
1.060 blz
Uitgeverij Van Oorschot
[Zie ook het blog over Lenteloos voorjaar. Oorlogsdagboek 1940-1941, dit weblog 25 april 2020]