maandag 28 juni 2021

Een 'terreinroman'

Ik las niet eerder een ‘terreinroman’. Had ook nooit van het genre gehoord. Dat blijkt niet heel vreemd te zijn, want googelen op het begrip levert uitsluitend verwijzingen op naar de roman in kwestie, Kreupelhout. Terreinroman van de Duitse auteur Esther Kinsky. In haar eigen land is zij een grote dame, schrijft proza, poëzie, essays en vertaalt uit het Pools, Russisch en Engels, won vele prijzen. Dit is pas haar tweede roman die in het Nederlands verschijnt. De juiste omschrijving van terreinroman is, afgaande op Kreupelhout, een roman waarin het landschap de hoofdrol speelt. Wat voor soort landschap dat is, is om het even. Dat kan een indrukwekkende natuur zijn, een drukke stad of zoiets als een kerkhof. Deze roman laat zien dat de bandbreedte van ‘terrein’ heel groot kan zijn. 

Aan het lezen van Kreupelhout moest ik even wennen. Het verhaal wordt verteld door een vrouw van wie we de naam en leeftijd niet te weten komen. Ze zal boven de vijftig zijn. Het verhaal speelt enige tijd geleden, fotograferen doet de vrouw met filmrolletjes. Ze reist vanuit Duitsland naar Italië en betrekt een huis in Olevano Romano, een dorp in de heuvels buiten Rome. De reis is voor haar een manier om de dood van haar partner te verwerken, die twee maanden eerder overleed. De vrouw doet eigenlijk niets, behalve zich door het ‘terrein’  bewegen. Dat ondergaat ze. Ze observeert heel nauwgezet, stelt vast wat het landschap betekent en laat zich erdoor inspireren tot associaties. Eigenlijk ordent ze het grootste deel van de tijd, zowel het landschap als de herinneringen die het bij haar oproept. Er gebeurt dus, aan de oppervlakte bezien, heel weinig. Dat was even wennen. Maar onderhuids is het wel spannend. Spannend in de zin dat je je als lezer voelt opgenomen in een stroom waarvan je niet weet waarheen die leidt, en je je realiseert dat de vrouw dat evenmin weet. Vergelijk het met die Franse films van rond 1960, de rit is belangrijker dan het resultaat.

Enige structuur is er wel. In de drie delen van de roman verblijft de vrouw in drie verschillende dorpen in het midden en noorden van Italië. Kleine gemeenschappen, overzichtelijk. Wanneer ze een uitstapje maakt naar een grotere plaats komt dat haar gemoedsrust meestal niet ten goede. Het meest aardse deel is het tweede. Daarin haalt ze herinneringen op aan haar – eveneens – overleden vader en de familievakanties in Italië. Een eigenzinnige man, die vader. Net als zijn dochter, zou je zeggen.

Conclusie? Een klein literair avontuur. Veel blijft vaag. Maar de sfeer die gaandeweg ontstaat is veel waard. En het landelijke Italië in winterse omstandigheden – koud, met grijze hemels, kale bossen, zonder toeristen – vormt een passend decor.

Esther Kinsky / Kreupelhout. Terreinroman / Vertaald uit het Duits door Josephine Rijnaarts / 287 blz / Uitgeverij Pluim

donderdag 24 juni 2021

Het land in zwaar weer

Het Nederland dat Adriaan van Dis beschrijft in zijn nieuwe roman KliFi is een ander land dan het huidige. De koning is vervangen door een president, de media worden gecontroleerd door de staat en iedere vorm van klimaatcrisis wordt door de machthebbers ontkend. KliFi staat voor KlimaatFictie. Alles in deze roman lijkt een gruwelijk toekomstbeeld te zijn, maar tegelijk heeft Van Dis vrijwel niets verzonnen. Van alles wat hier passeert kun je ergens in onze huidige wereld wel een voorbeeld vinden. De klimaatfictie uit de titel is de viruswaanzin, maar dan in een andere vorm. De president die van alle kunst houdt, als het maar klassiek is, vertoont trekjes van Baudet. En de orkaan die zojuist een verwoestend spoor door het land heeft getrokken is een verbeelding van de Covid-19 pandemie. Dat Van Dis zich heeft laten inspireren door een situatie waar we in zekere zin nog middenin zitten verklaart wellicht ook de gal die bij tijd en wijle uit zijn pen vloeit. Hij lucht zijn hart, zegt waar het op staat. Het boek is één lange aanklacht tegen onrecht.

Het verhaal wordt genoteerd door Jákob Hemmelbahn, een oudere schrijver die in een groot huis aan een rivier woont. Zijn ouders zijn ooit Hongarije ontvlucht, een gegeven dat de zoon al die jaren later nog steeds een gevoel van mededogen met vluchtelingen bezorgt. En vluchtelingen zijn er, nu de orkaan der orkanen het water heeft opgedreven en hele streken onder water zijn komen te staan.

Jákob, sinds enkele jaren weduwnaar, woont alleen in zijn grote huis. De boerderij van zijn buurman Kees is onder water verdwenen, en Kees zal de eerste van velen zijn die door Jákob worden opgevangen. Jákob wordt door de instanties ook ingezet om de stroom vluchtelingen te administreren. Hij ondervraagt ze wanneer ze zich aanmelden en sjoemelt af en toe een beetje bij het noteren van de gegevens: big brother hoeft immers niet álles van je te weten…

Ik las de roman als luisterboek, door Van Dis zelf voorgelezen. Een groot voordeel, zeker bij het hartstochtelijke betoog dat dit boek is. Gal kun je ook uitspreken. De lezers van het papieren boek hebben weer een ander voordeel: de typografie van de tekst. Met een grote letter, hele passages – de president aan het woord – in vette knalrode hoofdletters en andere vrijheden is daar op dat vlak veel te beleven.  

Eigenlijk is dit boek een kleine ideeënroman. Speels en creatief, maar ook vurig en woedend. Een Van Dis zoals je hem niet eerder las.

Adriaan van Dis / KliFi. Woede in de Republiek Nederland / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 3 uur en 42 minuten / Atlas Contact, 2021 / via Storytel

maandag 21 juni 2021

Groot schrijver, klein oeuvre

Onlangs kocht ik de langverwachte biografie van Nescio, door Lieneke Frerichs. Een kloek boek, ruim 650 bladzijden. Het is daarmee twee keer zo dik als Nescio’s bescheiden oeuvre. Dat bracht mij op de gedachte dat het zinvol zou kunnen zijn om, alvorens aan de biografie te beginnen, dat oeuvre maar eens gedeeltelijk te herlezen. Ik las de bundel met de befaamde verhalen de uitvreter / titaantjes / dichtertje / mene tekel lang geleden voor mijn leeslijst, enkele jaren later gevolgd door Boven het dal. Wat herinnerde ik me ervan? Niet veel. De sfeer, voornamelijk. Het spaarzame taalgebruik. De onorthodoxe insteek van veel van de verhalen. Maar echt blijven hangen waren de boeken niet. En dat Nescio een groot schrijver is weet ik vooral omdat de literatuurwetenschap dat zo heeft bepaald. Waarom ik dan toch die biografie kocht? Omdat ik me altijd heb afgevraagd wat voor iemand er schuil gaat achter het pseudoniem Nescio. Wie er zo onafhankelijk in het leven staat dat hij op jonge leeftijd een klein oeuvre bij elkaar schrijft en dan verder zijn leven leeft zonder dat dat schrijverschap daar een wezenlijke rol in lijkt te vervullen.

Welnu, het herlezen van de uitvreter / titaantjes / dichter / mene tekel was een feestje. De handvol jonge mannen die niet goed weten wat ze met hun leven moeten, maar wel forse ambities – of beter: dromen – hebben op literair of kunstzinnig vlak, en dan maar zo’n beetje van dag tot dag rondhangen, lusteloos werkend op kantoor of wat kwastend in een atelier,wachtend op een doorbraak: verslavend. Het taalgebruik, dat ik me herinnerde als spaarzaam, zou je beter kernachtig kunnen noemen. Dat wordt ook gestaafd door het feit dat meerdere van de gevleugelde openingszinnen het hebben gebracht tot de status van ‘klassieker’, zoals ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’ (uit: De uitvreter) en ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’ (uit: Titaantjes).

Nescio, of J.H.F. Grönloh zoals zijn echte naam luidde, heeft de avonturen van zichzelf en zijn vrienden zonder opsmuk opgetekend. Maar die heel directe schrijfstijl is wel doordrenkt van een bijzonder gevoel: weemoed. Het is alsof hij terugkijkt en zich realiseert dat die tijd voorbij is. De tijd dat ze jongens waren, vol met dromen en zonder verplichtingen en verantwoordelijkheden. Maar of dat zo is, ga ik natuurlijk lezen in de biografie.

Nescio / de uitvreter – titaantjes – dichtertje / mene tekel / 151 blz / Nijgh & Van Ditmar, z.j. / Nimmer Dralend Reeks no. 74  


vrijdag 18 juni 2021

Met een giraffe door Frankrijk

Het moet voor veel Fransen die langs de route Marseille – Parijs woonden even slikken zijn geweest, in de weken tussen 20 mei en eind juni 1827. In die periode trekt namelijk een kleine maar opmerkelijke karavaan te voet van de kust van de Middellandse Zee naar de hoofdstad. Ze wordt aangevoerd door een zoöloog op leeftijd, Etienne Geoffroy Saint-Hilaire, de directeur van de Koninklijke tuinen en de menagerie in Parijs. Hij verkeert in gezelschap van een jonge Soedanees, Atir, moslim, voormalig slaaf en op deze reis dierenverzorger.  Daarnaast is er nog een tweede oppasser, een Egyptenaar. En op veel trajecten worden ze voorafgegaan door lokale gendarmes te paard, die al te nieuwsgierig volk op afstand moeten houden. Op sommige plekken, vooral bij grotere steden, is dat geen overbodige luxe want het hart van de karavaan is een uit de kluiten gewassen jonge giraffe. Een dier dat niemand in Frankrijk tot dan ooit in het echt heeft gezien, een dier waarvan niemand precies begrijpt, zelfs Saint-Hilaire niet, waarom het eruit ziet zoals het eruit ziet.

Zarafa, de giraffe, is een diplomatiek geschenk van de pasja van Egypte aan de Franse koning, Karel X. Dat dit geschenk in goede gezondheid zal arriveren in Parijs is dan ook van groot belang. Vandaar de oppassers die gewend zijn te zorgen voor giraffes, en vandaar ook de hooggeplaatste ambtenaar die de eindverantwoordelijkheid heeft. Gouverneurs van departementen en burgemeesters langs de route zijn geïnformeerd over het transport.

Agnita de Ranitz, een Nederlandse die al lange tijd in Frankrijk woont, vertelt met Kom Atir kom een kleurrijk verhaal. De couleur locale is daarbij niet onbelangrijk. Het imposante, nog lege Franse landschap in het begin van de negentiende eeuw, de verspreid liggende dorpen en stadjes die ieder weer een wereld op zich vormen, de gewichtig doende notabelen en de verraste reacties van de bevolking, bij elkaar ontstaat er een sfeer waardoor je ongewild wordt meegesleept. Het zijn deze volledig geslaagde aspecten die de roman redden, want De Ranitz is duidelijk minder sterk op het punt van de interactie van haar personages. Vooral de wisselingen in de verstandhouding tussen Saint-Hilaire, de leider van de tocht, en Atir zijn af en toe wat knullig uitgewerkt. Een plusje voor de smaakvolle vormgeving van het boek, en het juweel van een omslag.

Agnita de Ranitz / Kom Atir kom / 348 blz / Uitgeverij De Brouwerij, 2020

zondag 13 juni 2021

Op Texel in WO II

Op Texel was tijdens de Tweede Wereldoorlog sprake van een bijzondere sfeer, volstrekt verschillend van die op het vasteland en bijvoorbeeld een grote stad als Amsterdam. Dat was tenminste het oordeel van Luc Walraven, een jonge arts die in september 1942 op het eiland arriveerde. En hij kon het weten, want hij had in Amsterdam deelgenomen aan verzetsacties en was voor een daarvan, waarbij een jonge vrouw was omgekomen en een Duitse officier gewond geraakt, bij verstek ter dood veroordeeld. Texel vormde dan ook een relatief veilige plek om onder een valse naam ‘onder te duiken’. Hij kon er bovendien aan de slag in het lokale ziekenhuis, waar de geneesheer hem inwijdde in de kunst van de chirurgie. Luc logeerde bij de familie Keijzer, een boerengezin dat hem met open armen ontving. Op een van de dochters raakte hij verliefd. Dat alles, in de setting van een relatief verstild eiland en een soms betoverende natuur, voelde voor hem aan als een lange vakantie. Een oorlogsparadijsje. 

De eilandbewoners en de Duitse bezetters hielden in de eerste tijd dat Luc er was een fragiel evenwicht in stand. De Duitse ‘Inselkommandant’ zorgde ervoor dat het ziekenhuis werd bevoorraad met de noodzakelijke, soms schaarse medicijnen, in ruil waarvoor het ziekenhuis ook Duitse soldaten opnam als hun ziektebeeld te complex was voor de militaire ziekenboeg. Maar toen in de loop van 1943 het oorlogsbeeld kantelde en de Duitse troepen werden vervangen door overgelopen Brits-Indiërs en later Georgische soldaten, werd de sfeer op het eiland grimmiger. Zo ook in de laatste oorlogswinter, waarin sprake was van acties van het ondergrondse verzet en represailles  door de Duitsers. Toen de Georgiërs in de laatste weken van de oorlog in opstand kwamen tegen de Duitse troepen veranderde het tot dan toe vredige eiland in een warzone, waarbij halve dorpen in puin werden geschoten en veel burgers het leven lieten.

Nico Dros, zelf afkomstig van Texel, heeft van Oorlogsparadijs een meeslepend verhaal gemaakt. Hij situeert het in 1962, wanneer Luc – zijn onderduiknaam – als een vooraanstaand medicus en hoogleraar terugkeert naar het eiland waar hij een bekwaam chirurg werd en de liefde vond, maar waar hij ook beschadigd raakte. Zijn oorlogservaringen  op Texel, en even later ook tijdens de politionele acties in Indonesië, maakten van hem een ander mens en bepaalden het verdere verloop van zijn werkzame en persoonlijke leven. Dros is een kundig verteller, met oog voor compositie en sfeer. Gewoon een goede roman, niet meer en niet minder.

Nico Dros / Oorlogsparadijs / 368 blz / Uitgeverij Van Oorschot 

dinsdag 8 juni 2021

Verdwenen

Simon, ruim vijftig, woont al het grootste deel van zijn leven in Calgary, Canada. Hij vertrok ooit uit Nederland om voor hem zwaarwegende redenen, maar dat is iets persoonlijks, iets wat hij niet deelt met anderen en zeker niet met zijn familie. Met hen heeft hij slechts sporadisch contact. Na een mislukt zakelijk avontuur, waarbij hij er door een partner werd ingeluisd, heeft hij een baan gevonden als slijper van boorbuizen voor olieplatforms. Hij doet dat werk in een fabriek maar wel in zijn eentje, heel geconcentreerd, drie buizen in twee dagen. Vrienden heeft hij niet, hij is alleen in de overzichtelijke en veilige wereld die hij voor zichzelf heeft geschapen. Wanneer zijn zus hem vraagt om haar zestienjarige zoon een tijdje als logé op te nemen, vindt hij het moeilijk om nee te zeggen. 

De jongen – lange tijd horen we zijn naam niet – is verkleefd met zijn mobiele telefoon en komt hele dagen niet van de bank af. Niet gewend om in zijn huis te communiceren met iemand anders wordt nu ineens van Simon gevraagd een band op te bouwen met een zo te zien onwillige tiener. Ten einde raad brengt hij hem voor een weekje onder bij een vriendin die een hondenfarm runt. Met matig succes, aan het einde van de stage wil de jongen nog steeds maar één ding, de wens waarmee hij naar Canada kwam: naar de Rocky Mountains. Simon heeft dat steeds afgehouden, vooral omdat hij door een oude beenwond zelf geen bergwandelingen kan maken. Maar ten einde raad gaat hij overstag en reizen ze af naar de bergen.

Daar ontmoeten ze een andere vader en zoon, en ze trekken een paar dagen met elkaar op. Dan verdwijnt de jongen zonder een bericht achter te laten. De andere vader en zijn zoon zijn te zelfder tijd ook vertrokken waardoor Simon, die niet weet wat ervan te denken, die twee feiten combineert tot een verdenking. De ingeschakelde politierechercheurs zien dat ook als een mogelijk spoor. Maar ook Simon zelf wordt door hen ietwat argwanend bekeken. 

Na enkele dagen arriveert Simons zus, die met haar echtgenoot ogenblikkelijk het vliegtuig heeft gepakt. Het verhaal loopt vanaf dan langs twee sporen: de zoektocht naar de jongen en de terugblikken van Simon op zijn leven in Nederland. Dat laatste aangewakkerd door de gesprekken met zijn zus, die al haar opgekropte frustratie over een niet geheel geslaagd huwelijk en een ontsporende zoon botviert op haar broer. Simon weet zich als altijd in te houden, maar kan niet voorkomen dat de situatie hem van slag brengt.

Een relatiedrama, dus. Mooi klein gehouden, met weinig woorden grote gevoelens oproepend, met als decor de ongenaakbare natuur. Lot Vekemans schrijft naast romans – De verdwenene is haar tweede – ook toneelstukken en scenario’s. Dat is te merken aan de dialogen, die tegelijk krachtig zijn én heel naturel. Ik las het luisterboek, door haarzelf voorgelezen. Dat doet ze heel minimaal, zonder enige opsmuk. De tekst zelf moet het doen.

Lot Vekemans / De verdwenene / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 5 uur en 59 minuten / Cossee, via Storytel  

zondag 6 juni 2021

Amalia

Het is dit jaar 400 jaar geleden dat een jonge vrouw in de Republiek der Verenigde Nederlanden arriveerde die een belangrijke rol zou vervullen in de geschiedenis van dat land. Haar naam was Amalia, gravin van Solms-Braunfels, ze was 19 jaar en hofdame in het gevolg van Elizabeth Stuart, de echtgenote van Frederik V, keurvorst van de Palts. Frederik had een heftige winter achter de rug. Nadat hij, een prominent lid van de Protestantse Unie, in de zomer van 1619 was benoemd tot koning van Bohemen en aan het eind van dat jaar met veel pracht en praal in Praag was gekroond, verloor hij die positie alweer binnen een jaar en werd hij door de legers van de Katholieke Liga verbannen. Terugkeer naar zijn imposante stamslot in Heidelberg was niet mogelijk, daarom vluchtte hij naar Den Haag, waar zijn oom prins Maurits hem onderdak verleende. Vooralsnog zou dat een tijdelijke oplossing zijn, tot het moment dat Elizabeths vader, de Engelse koning Jacobus I, zijn dochter en schoonzoon zou opnemen. Maar deze weigerde dat om politieke redenen, waardoor Frederik en Elizabeth noodgedwongen de rest van hun leven zouden slijten in de Republiek. Omdat ze maar één winter regeerden over Bohemen, staan ze bekend als de Winterkoning en – koningin. Een titel met een wat sprookjesachtige klank, ofschoon de realiteit minder kleurrijk was. 

Amalia van Solms zou tot het voorjaar van 1625 de eerste hofdame zijn van Elizabeth. Op dat moment trad ze in het huwelijk met Frederik Hendrik, de halfbroer van de op sterven liggende Maurits. Deze laatste eiste van Frederik Hendrik dat hij zou trouwen alvorens hij de nieuwe Prins van Oranje en stadhouder zou worden. Aldus geschiedde, en de rest is geschiedenis zeggen we dan. Amalia zou Frederik Hendrik veel kinderen schenken, het ontstaan van een hofcultuur in Den Haag is voor een groot deel haar initiatief en na het overlijden van haar man in 1647 en oudste zoon in 1650 zou zij, tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk, het Huis van Oranje-Nassau bij elkaar houden. Ze wordt wel eens de ‘oermoeder’ van het Huis genoemd, en daar zit een kern van waarheid is. Het is niet voor niets dat onze kroonprinses ook de naam Amalia heeft gekregen.

Matthias Rozemond beperkt zich in Amalia. Prinses van Oranje tot de periode van Amalia’s aankomst in Den Haag in 1621 tot de zomer van 1626. Het aardige daarvan is dat dit de minst bekende jaren van Amalia’s leven zijn, later is dat veel beter gedocumenteerd. Dit geeft de schrijver vanzelfsprekend ook veel meer speelruimte, wat een historische roman alleen maar ten goede kan komen. Want, en dat moet wellicht even worden benadrukt, Rozemond schreef een historische roman. Hij baseert zich daarbij netjes en soms losjes op dat wat bekend is, terwijl hij zijn fantasie loslaat op de zwarte gaten. Dat is het spanningsveld dat eigen is aan dit genre. Het is als balanceren op een koord. Het kan heel fout gaan – als lezer zit je dan bij ontsporingen met kromme tenen – maar het kan ook een onderhoudend verhaal opleveren, in het beste geval met speelse vondsten die de ‘vermoedelijke werkelijkheid’ verfraaien. Dat laatste is hier het geval. Zeker wanneer je je eraan overgeeft, wordt het een uiterst plezierige leeservaring.

Bij Rozemond is Amalia al heel jong een zelfstandige vrouw met uitgesproken meningen. Vanzelfsprekend speelt de liefde een voorname rol in haar leven, al is het vooralsnog voornamelijk in haar gedachten. Aantrekkelijke mannen lopen er genoeg rond in het Den Haag van die dagen, veelal ook nog van adel. Helaas valt ze voor Willem van Oldenbarnevelt, die haar onder een valse naam benadert met de bedoeling haar voor zijn politieke karretje te spannen. Na de onthoofding van zijn vader Johan, de raadpensionaris, enkele jaren eerder Johan woont hij illegaal in Den Haag omdat Maurits hem als staatsgevaarlijk heeft bestempeld. Amalia krijgt langzaam door hoe het spel in elkaar steekt, en dat ze met die vriendschap een groot risico loopt. Rozemond geeft haar eveneens een inhoudelijke rol bij politieke discussies met haar man en de Engelse ambassadeur Dudley Carleton. En als een van de krachten achter de pogingen een Spaanse zilvervloot in handen te krijgen. Bij als deze onderwerpen is het maar de vraag of je Amalia zo’n grote bemoeienis mag toekennen. Waarschijnlijk is dat niet het geval geweest. Maar het is voor Rozemond natuurlijk ook een werkwijze die de lezer laat zien welke onderwerpen er speelden in de Haagse politiek.

Met betrekking tot de amoureuze relaties van Amalia met mannen, en dan vooral met Frederik Hendrik en de hertog van Buckingham, bevindt Rozemond zich op vastere bodem. En viert dan ook gelijk maar de teugels in vlot geschreven scenes en sprankelende gesprekken. De setting ervan, vooral die van het Oude Hof aan het Noordeinde, geeft die direct een hoofse, vorstelijke uitstraling. Naarmate de jaren vorderen blijkt uit het spel van aantrekken en afduwen dat Amalia speelt met Frederik Hendrik steeds duidelijker dat ze voor elkaar zijn voorbestemd.

Rozemond bezit de gave om een context te creëren. Dat toonde hij ook al in zijn roman over de jonge Rembrandt, Het spel van licht en donker (2018). Hier doet hij dat met gebruikmaking van enkele tientallen personages die in een scala aan manieren met elkaar in verbinding staan. Maar sterker nog is misschien wel de sfeertekening van het centrum van Den Haag in die jaren. De kern ervan is nog steeds bewaard, dus identificatie ermee is gemakkelijk. En dat heeft niet alleen betrekking op de adellijke verblijven, ook de nabij liggende mindere buurten weet Rozemond tot leven te brengen. Ook de buitenscènes bij avond rond het Binnenhof, Voorhout en Vijverberg zijn heel geslaagd. Je zou er zo een film van kunnen draaien. 

Het is in deze periode ook dat Amalia de man leert kennen die haar haar leven lang zal dienen als secretaris, vertrouweling en diplomaat: Constantijn Huygens. In het begin vindt ze hem maar raar, ‘met die vissenogen’ van hem, en heeft ze het gevoel dat hij met Frederik Hendrik vertrouwelijker omgaat dan zij dat doet. Maar aan het einde van de roman, in een in 1629 spelende epiloog, wanneer Constantijn Amalia rondleidt tijdens de belegering van Den Bosch, is er tussen beiden een vertrouwelijkheid ontstaan die de rest van hun leven in stand zou blijven. Een passender toekomstbeeld had Rozemond niet kunnen geven. 

Matthias Rozemond / Amalia. Prinses van Oranje /  414 blz / Uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 2021