Welnu, het herlezen van de uitvreter / titaantjes / dichter / mene tekel was een feestje. De handvol jonge mannen die niet goed weten wat ze met hun leven moeten, maar wel forse ambities – of beter: dromen – hebben op literair of kunstzinnig vlak, en dan maar zo’n beetje van dag tot dag rondhangen, lusteloos werkend op kantoor of wat kwastend in een atelier,wachtend op een doorbraak: verslavend. Het taalgebruik, dat ik me herinnerde als spaarzaam, zou je beter kernachtig kunnen noemen. Dat wordt ook gestaafd door het feit dat meerdere van de gevleugelde openingszinnen het hebben gebracht tot de status van ‘klassieker’, zoals ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’ (uit: De uitvreter) en ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’ (uit: Titaantjes).
Nescio, of J.H.F. Grönloh zoals zijn echte naam luidde, heeft de avonturen van zichzelf en zijn vrienden zonder opsmuk opgetekend. Maar die heel directe schrijfstijl is wel doordrenkt van een bijzonder gevoel: weemoed. Het is alsof hij terugkijkt en zich realiseert dat die tijd voorbij is. De tijd dat ze jongens waren, vol met dromen en zonder verplichtingen en verantwoordelijkheden. Maar of dat zo is, ga ik natuurlijk lezen in de biografie.
Nescio / de uitvreter – titaantjes – dichtertje / mene tekel / 151 blz / Nijgh & Van Ditmar, z.j. / Nimmer Dralend Reeks no. 74