Ter gelegenheid van de viering
van 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden verschenen eind 2013 drie nieuwe,
wetenschappelijke biografieën over de koningen Willem I, II en III. Dat was
hard nodig, want de bestaande biografische boeken en artikelen waren verouderd
of niet breed genoeg van opzet. Met de opdracht, enkele jaren geleden, aan drie
vooraanstaande historici tot het schrijven van een nieuwe biografie werd ook
beoogd die drie koningschappen meer in hun samenhang te onderzoeken en presenteren.
Jeroen Koch, Jeroen van Zanten en Dik van der Meulen hebben tijdens hun
onderzoek nauw contact gehouden waardoor de drie biografieën, naast boeiende
levensbeschrijvingen van iedere afzonderlijke vorst, ook een gedetailleerde
weergave zijn geworden van de ontwikkeling van het Nederlandse koningschap in
de negentiende eeuw. Het kostbare project werd financieel mogelijk gemaakt door
het Prins Bernhard Cultuurfonds, zodat de drie dikke banden voor een vrij
bescheiden bedrag verkrijgbaar zijn.
Het heeft trouwens niet veel
gescheeld of Nederland was geen koninkrijk geworden. Toen Willem Frederik, de
zoon van de laatste stadhouder Willem V, in november 1813 op het strand van
Scheveningen landde was het koningschap voor hem niet een vanzelfsprekendheid.
Dat was voor de Nederlanden per slot van rekening een nieuwe functie, een
positie waarin hij zijn plek naast het parlement nog maar moest zien te
bevechten. Bij het alternatief, stadhouder als opvolger van zijn in 1795 door
de Fransen verdreven vader, kon hij zich tenminste iets voorstellen. Bovendien zouden
in die 'oude orde' natuurlijk de verhoudingen en de gezagsdragers van voor de
Franse tijd moeten worden hersteld. Een ordening die hem vertrouwd was en
mensen die hij kende. Maar zover kwam het niet. Gijsbert Karel van Hogendorp,
de informele leider van het driemanschap dat na het vertrek van de Fransen de
touwtjes in handen had, zette door en wist Willem Frederik ervan te overtuigen
dat hij als koning het meest effectief de Nederlanden zou kunnen besturen. Hij
werd dus niet stadhouder Willem VI, maar koning Willem I.
In zijn biografie beschrijft
Jeroen Koch die wereld waarnaar de koning-in-spé zo terug verlangde. Willem I
werd geboren in 1772 als Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V, prins
van Oranje-Nassau en Wilhelmina van Pruisen. Tot de Franse revolutie in 1789 en
in mindere mate tot de komst van de Fransen in 1795 was dat een wereld waarin
de verhoudingen duidelijk waren. Er was vanaf 1780 wel de Vierde Engels-Nederlandse
Oorlog, die omstreeks 1784 in het voordeel van Engeland werd beslist, maar
oorlogen had je altijd gehad. Ook werd gedurende de jaren tachtig de roep om
bestuurlijke en politieke hervormingen steeds groter. Maar die strijd tussen de
patriotten en de orangisten werd na de beroemde aanhouding door de patriotten van
Wilhelmina van Pruisen in Goejanverwellesluis in 1787 al snel beslist door haar
broer, de Pruisische koning Friedrich Wilhelm II. Deze stuurde een leger van
twintigduizend soldaten om het stadhouderlijk gezag te herstellen. De Europese
vorstenhuizen waren door familiebanden al eeuwen nauw met elkaar verbonden, een
van de mechanismen die uit de hand gelopen situaties als in Nederland hielp
recht te zetten.
Met het aantreden van Napoleon
Bonaparte werd de politieke situatie totaal anders. De landkaart van Europa
wijzigde voortdurend. Voor Willem Frederik was het een bijzonder onzekere
periode. Zijn vader, Willem V, had inmiddels geaccepteerd dat er voor het Huis
Oranje-Nassau geen politieke toekomst zou zijn. Willem Frederik weigerde die houding
te volgen. Hij reisde door Europa om de belangen van het Huis Oranje-Nassau te
bepleiten. In 1803 schonk Napoleon hem, als compensatie voor het verlies van
zijn bezittingen in de Nederlanden, de voormalige Duitse prinsdommen Fulda en
Corvey, de abdij Weingarten en de stad Dortmund. Tot hij die gebieden in 1806
weer kwijtraakte bestuurde Willem Frederik dit ‘Nassau-Oranje-Fulda’ als
Landesherr. Een oefening voor het koningschap, zou je kunnen zeggen.
De geschiedenis na 1813 is
bekend. Willem I komt bij Koch naar voren als een koning die nauwelijks kon
delegeren en dat eigenlijk ook niet wilde. Hij bestuurde zijn grote land - de
Noordelijke én Zuidelijke Nederlanden plus Luxemburg - als was het Fulda:
persoonlijk. Ministers werden benoemd en ontslagen door de koning en waren
uitsluitend aan hem verantwoording schuldig. De begroting werd door het
parlement voor een periode van tien jaar vastgesteld, wat het toezicht op de
financiën door datzelfde parlement lastig maakte. Via speciaal daarvoor
ingestelde fondsen en de in 1824 opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij
kon de koning buiten het parlement om zaken doen, de handel bevorderen - met
Nederlands-Indië - en grote infrastructurele projecten bekostigen. Willem I had
meerdere bijnamen, twee daarvan waren 'koopman-koning' en 'kanalen-koning'.
De gewelddadige afscheiding van
de Zuidelijke Nederlanden in 1830 was achteraf bezien de eerste stap in de richting
van zijn aftreden. De koning weigerde de afscheiding van België te erkennen en
volhardde in het onder de wapenen houden van een groot leger in Brabant en
Limburg. Dat bleek een steeds grotere financiële molensteen om de nek van de
staat te worden. In 1839 gaf de koning toe en erkende de afscheiding. De
grondwetswijziging die volgde op deze formele scheiding van de beide
Nederlanden wachtte hij niet af. In 1840 trad hij af ten gunste van zijn zoon,
die koning Willem II werd.
Naar onze maatstaven lijkt koning
Willem I misschien geen al te moderne vorst. Hij bestuurde het land alsof het
'zijn' land was. Hij deed zaken alsof hij 'zijn' onderneming runde. Maar hij
deed dat met de beste bedoelingen en voelde zich buitengewoon verantwoordelijk
voor zijn land. Veel van zijn plannen waren bovendien vrij succesvol, het
opereren van de Nederlandsche Handel-Maatschappij in Nederlands-Indië en haar enorme
bijdrage aan de staatskas mocht zelfs een doorslaand succes worden genoemd. Al
zou Eduard Douwes Dekker daar een halve eeuw later anders over oordelen. Toch
manoeuvreerde de koning zich door zijn solistische optreden en het steeds
minder afgaan op zijn adviseurs langzaam maar zeker in een onhoudbare positie.
De ruim 700 bladzijden van deze
biografie vormen een schatkamer aan feiten en inzichten, met voor de liefhebber
een uitgebreid notenapparaat en register. Koch citeert veelvuldig uit prachtige
persoonlijke brieven. De brief van Napoleon Bonaparte uit 1806, waarin hij
Frederik Willem op zijn plaats zet en hem tegelijk zijn vorstendom Fulda ontneemt
vond ik de mooiste. Maar het boek biedt ook de meer persoonlijke en soms sappige
verhalen. Want het privéleven van de koning komt ruim aan bod. Zo blijkt hij er
in de jaren tussen 1806 en 1813, toen hij als militair door Europa trok, een
tweede gezin op na te hebben gehouden. En aan het Haagse hof had hij vervolgens
een bijzondere relatie met een van de hofdames van zijn echtgenote Mimi. Maar
dat zijn eigenlijk bijzaken in een mooie, prettig leesbare biografie die vooral
laat zien hoe de eerste koning van Nederland zijn koningschap invulde en
daarmee het instituut grondvestte.