Op 10 juni 1667 schreef Johan de Witt een brief aan zijn oudere broer Cornelis. Daarin lezen we onder andere: ‘Ik denk nog steeds dat het grootste obstakel het gebrek aan kennis van de rivieren bij Rochester en Chatham zal zijn. Daarom denk ik dat u uw werk het beste kunt uitvoeren als u in twee of drie galjoten of boten – of meer als dat nodig mocht zijn – een groot aantal zware ankerboeien of dichte lege vaten laadt, met daaraan boeirepen of touwen die aan het andere eind zijn vastgemaakt aan een of meer zware kogels of dreggen. De eerdergenoemde boot moet een flink stuk vooruit varen, de rivier kruisen, en telkens een boei of vat in het diepe gooien. Men zou mogelijk ook een paar boeien of tonnen kunnen markeren […] om op de zandbanken uit te gooien. […] Als God de Heer zorgt voor succes, denk ik dat de schepen, en dan voornamelijk de waardevolle schepen, zonder verbrand te worden door ons kunnen worden meegevoerd. Zo zal de overwinning over de wereld worden rondgebazuind en het zal de hoogmoed van de Engelsen enigszins inperken.’
Het gebeurde zoals raadspensionaris Johan de Witt voorstelde. De Hollandse schepen voeren de Theems op tot aan Gravesend en vervolgens de Medway tot aan Chatham. Daar lag de belangrijkste marinebasis van de Engelsen. Een groot deel van de Engelse vloot werd in brand gestoken, terwijl de vlaggenschepen HMS Unity en HMS Royal Charles naar Nederland werden gesleept. Het was een huzarenstuk, een plan dat er op papier eenvoudig uitzag maar in werkelijkheid grote risico’s met zich meebracht. Cornelis de Witt, die als Gedeputeerde te velde van de Staten-Generaal meevoer en Michiel de Ruyter, bevelhebber van de Hollandse vloot, moeten het met ware doodsverachting hebben uitgevoerd. Maar het was het waard. Want de Engelsen, beroofd van de kern van hun vloot, moesten zoals De Witt had verwacht een toontje lager zingen bij de vredesonderhandelingen tussen Engeland en de Republiek die op dat moment plaatsvonden in Breda. Al een maand later kon de Vrede van Breda worden gesloten, die een einde maakte aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog.
De brief van Johan aan zijn broer was hoogst geheim. Na lezing moest Cornelis hem aan zijn broer retourneren. Het is een van de vele duizenden brieven van en aan Johan de Witt die sinds enkele jaren in het kader van een digitaliseringsproject worden ontsloten. Ter gelegenheid van het online zetten van de eerste zevenduizend diplomatieke brieven – ongeveer twintig procent van het totale aantal – verscheen het bijzonder aardige boekje Johan de Witt en Engeland. Een bloemlezing uit zijn correspondentie. Aan de hand van twintig brieven, geschreven tussen 1647 en mei 1672, volgen we het politieke en persoonlijke leven van De Witt. Er is steeds een inleiding op de context waarin de brief werd geschreven, de brief zelf wordt afgebeeld, dan volgen een transcriptie, een hertaling in hedendaags Nederland én afsluitende noten. Heel degelijk.
Het brievenproject is een samenwerking tussen het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het Nationaal Archief en Oxford University. In Nederland is het een groepsproces. Onder leiding van Ineke Huysman – ook verantwoordelijk voor de digitalisering van de briefwisseling van Constantijn Huygens – werken studenten en vrijwilligers brief voor brief de hele correspondentie door. Een van die vrijwilligers is Jean-Marc van Tol, historicus en bekend als de tekenaar van Fokke en Sukke. Voor deze mooi verzorgde uitgave maakte hij tekeningen die zijn geïnspireerd op historische voorbeelden. Zijn deelname aan het project leidde een klein jaar geleden ook al tot de fascinerende 'roman' Musch (dit weblog, 9 oktober 2018).
Een van de mooiste brieven in deze selectie is de brief die de Engelse koning Karel II schreef aan Johan de Witt. Dat epistel dateert van 4 september 1660, vier maanden nadat Karel na een jarenlange ballingschap – de Engelse burgoorlog, de onthoofding van zijn vader Karel I, de dictatuur van Oliver Cromwell - de Engelse troon weer besteeg. Karels vreugde om het herstel van de monarchie werd echter getemperd door het feit dat zijn schatkist leeg was. Dat was de reden om De Witt te schrijven. Maar het uiterst korte briefje, persoonlijk bezorgd door een boodschapper van de koning, bevatte slechts het verzoek om de brenger ervan aan te horen. Karel wilde het dus absoluut geheim houden. Maar Johan de Witt noteerde tijdens het bezoek van de boodschapper, op 22 september, keurig op de achterzijde van de brief diens vijf mondelinge verzoeken. Waaronder dat om een lening van de Staten van Holland ter waarde van twee miljoen, met rente binnen twee jaar af te lossen. Dat het om een kolossaal bedrag ging heeft De Witt vermoedelijk niet als een probleem gezien. Holland was rijk. Maar slechts enkele weken later nam het Engelse parlement opnieuw de Akte van Navigatie uit 1651 aan, die de aanleiding was geweest tot de Eerste Engels-Nederlandse oorlog. De Hollandse koopvaardij zou daar net als tien jaar eerder grote schade van ondervinden. De koning kon zijn lening wel vergeten.
Johan de Witt en Engeland. Een bloemlezing uit zijn correspondentie
Samengesteld door Ineke Huysman en Roosje Peters
Met tekeningen van Jean-Marc van Tol
176 blz
Catullus