Gerrit Komrij woonde van 1984 tot zijn overlijden in 2012 in Portugal. Eerst in Alvitas, helemaal in het noorden, vanaf 1988 in het zuidelijker gelegen dorpje Vila Pouca de Beira. Zijn leven in dat laatste dorpje heeft hij beschreven in het in 2008 gepubliceerde Vila Pouca. Kroniek van een dorp: ‘Er is weinig romantisch aan mijn niemandsdorp, of het moest de romantiek zijn van de complete afwezigheid van romantiek. De mensen zijn arm. De mensen rochelen, roddelen en strompelen. De mensen zijn niet gelukkig. […] Ik ken in mijn niemandsdorp alle mensen van gezicht. ’t Zijn er op dit moment zesentachtig. Af en toe gaat er een dood, maar af en toe komt er ook een bij. Ongeveer in hetzelfde tempo. […] Steeds hetzelfde tempo – het zou als devies van mijn niemandsdorp op een spandoek boven de hoofdstraat kunnen hangen.’
Dit citaat klinkt wellicht wat negatief, maar bij lezing blijkt het boekje een hartstochtelijke lofzang te zijn op de plek waar Komrij zich inmiddels thuis is gaan voelen. Hij is en blijft er een buitenstaander – voor de inwoners is hij ‘de Hollandse schrijver’ die ze trots omhooghouden om aan te tonen dat Vila Pouca over cultuur beschikt – maar hij maakt op zijn manier toch deel uit van de gemeenschap. Hij is geïnteresseerd in het wel en wee van de dorpelingen, hij kent ze, bezoekt het café voor de dorpsroddel en neemt de loslopende straathonden in huis.
Die dorpsroddel is als een achtergrondkoor dat het verhaal gaande houdt, zonder dat was Komrij waarschijnlijk al halverwege stilgevallen. Hoogtepunten van de dorpstamtam vallen samen met heftige gebeurtenissen: een man die zijn onechte dochter in een opwelling doodschiet, twee tandeloze oude baasjes die elkaar met stokken te lijf gaan omdat ze de ander de gunst van de dorpsschone niet gunnen, de uit Mozambique afkomstige pastoor die wat heeft uit te leggen wanneer vrouwen in Vila Pouca en omliggende dorpen ineens bruine kindjes baren.
Portugal is Europa, maar Portugal is ook het land dat nog lang werd geregeerd door dictators. De maatschappelijke verhoudingen dragen daar nog de sporen van. Burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden, ambtenaren, artsen, rechters en andere mannen van aanzien of enige vorm van macht hebben nog steeds een aura van autoriteit. In ieder geval gedragen velen van hen zich alsof dat zo is. Het is voor de eenvoudige burger soms niet heel gemakkelijk om iets geregeld te krijgen, of het nu gaat om een consult bij de huisarts of een verlenging van je verblijfsvergunning op het stadhuis in de grote stad. Maar Komrij beschrijft die ergernis met een zekere mildheid, heeft geaccepteerd dat het onderdeel is van de couleur locale.
Af en toe dwaalt er een Japanse of Amerikaanse toerist door die couleur locale. Die is dan afkomstig van de luxueuze pousada die door een projectontwikkelaar is aangelegd in het oude klooster dat boven het dorp uittorent. Maar zodra die toerist ontdekt dat het dorp niet op 'sights' of 'cultural highlights' kan bogen, sjokt die weer terug naar het hotel.
Komrij was ooit – lees: in Nederland – een stadsmens. Natuur was voor hem niets anders dan ‘voorlopig onbebouwde stad’. Maar Villa Pouca veranderde hem: ‘Maar de ommekeer vond plaats. Stilzwijgend en als vanzelf werd het traject afgelegd. […] Ik begrijp niet langer wat ik toen zo saai aan de natuur vond. De kleuren, de stilte en het briesje, alles is even spannend. Er zit drama in het uitzicht.’
Gerrit Komrij
Vila Pouca. Kroniek van een dorp
216 blz
De Bezige Bij