Jacob wordt geboren in Middelburg, in 1659. Al op jonge leeftijd komt hij in aanraking met de wijde wereld, via het beroep van zijn vader. Deze, Arent Roggeveen, is opgeleid in de landmeetkunde en runt een bedrijf dat instrumenten, instructieboeken en ook kaarten levert voor de scheepvaart. De Zeeuwsche Admiraliteit en de VOC zijn de grootste klanten. De jonge Jacob moet samen met zijn vader veel van die vaak prachtig getekende en soms versierde kaarten nauwkeurig hebben bekeken en erbij zijn weggedroomd, anders is zijn latere hang naar reizen niet te verklaren. Vader Arent is gefascineerd door een specifiek deel van de wereld dat in die jaren nog volstrekt niet in kaart is gebracht, het zuidelijke deel van de Stille Zuidzee dat zich uitstrekt tussen Zuid-Amerika en Australië. Dat gebied is zo groot, zegt hij, dat kan toch immers niet alleen uit water bestaan, daar moet toch ook land liggen? In 1675 richt hij daarom een verzoekschrift aan de Staten-Generaal voor een octrooi om “met eenige medestanders […] de Suytzee tusschen de Straat Magelanes en Nova Gunea’ te mogen bevaren, ‘sulcxs dat den suppliant vertrout daer wel eenige landen te sullen connen ontdecken, die dan door andere soude werden getracht mede te bevaeren en daer commercie te dryven”. De Staten-Generaal, altijd geïnteresseerd in handel via de zeevaart, verleent Arent voor de duur van achttien maanden een concessie. Ondanks een mooie brochure en een groots opgezette werving van aandeelhouders komt het project echter niet van de grond, waarschijnlijk door ziekte van Arent. Maar bij de zoon is dan een zaadje geplant, dat 45 jaar later zal ontkiemen.
Naar verre oorden vertrekt Jacob al snel, in 1680, al is het niet de Stille Zuidzee. Batavia is zijn nieuwe standplaats, in Nederlandsch-Indië. Tijdens de heenreis aan boord is hij belast met de boekhouding, eenmaal in Batavia wil hij zich vestigen als notaris, een vak dat hij zich de voorgaande jaren eigen heeft gemaakt. Maar lang houdt hij het niet vol. Is de cultuurschok te groot, het klimaat te slopend, wordt hij ziek? We weten het niet, maar in 1682 is hij weer in Middelburg, waar hij zich notaris laat inschrijven en trouwt. De jaren erna werkt hij zich maatschappelijk op, gaat het hem financieel voor de wind, en raakt hij geïnteresseerd in een Zeeuwsche geloofsgemeenschap, de hattemisten. Hij spendeert daar veel tijd, energie en ook geld aan.
Ruim 25 jaar later volgt een tweede aanstelling in Batavia. De bewindvoerders van de VOC stellen Jacob in 1706 aan als Raad van Justitie, een hoge ambtelijke functie. Ditmaal zal hij het zeven jaar uithouden, trouwen met een rijke weduwe en genieten van het aanzien dat de functie hem verleent. Maar ook blijkt in die jaren voor het eerst een zekere rechtlijnigheid van karakter en een neiging tot opvliegendheid die zijn loopbaan schaadt. In 1714 keert hij weer terug naar Holland. Hij is dan 55 jaar, in die tijd een leeftijd om het rustig aan te gaan doen. Maar de rusteloze Jacob heeft een sluimerende droom. En een belofte die hij nog gestand moet doen.
Op het sterfbed van zijn vader heeft hij deze namelijk beloofd om diens droom, het zoeken naar het grote land in de Stille Zuidzee, te realiseren. Dat project pakt Jacob nu aan. De decennia ervoor hebben zeevaarders met enige regelmaat gewag gemaakt van land dat ze er zagen, de markt is omstreeks 1720 rijp voor een serieuze expeditie. Wordt er land gevonden dat handel oplevert, dan kan zoiets net als in het geval van Indië een goudmijn zijn. De West-Indische Compagnie (WIC) hapt toe op Jacobs voorstel, rust een vloot van drie schepen uit en op 1 augustus 1721 vaart hij uit. De koers gaat via Noord-Afrika schuin de Atlantische Oceaan over en dan langs de kust van Vuurland om daarna Kaap Hoorn te ronden. Langs de kust van Chili vaart de kleine vloot noordwaarts en stopt voor een bevoorrading bij het eiland Juán Fernandez. Dat is hard nodig, de scheurbuik tiert inmiddels welig. Daarna ligt die immense oceaan waarvoor ze komen voor ze open. Volgens een door Jacob en zijn kapiteins bedacht plan houden ze een noordwestelijke koers aan. En kijken uit ….
Op 6 april 1722, acht maanden na vertrek uit Holland, zien ze een eiland. Omdat het Pasen is, en een ontdekkingsreiziger het voorrecht heeft een ontdekt eiland een naam te geven, wordt het Paaseiland. Vier dagen later zijn de omstandigheden geschikt voor een landing, die ze vanuit drie sloepen doen. Ze worden hartelijk begroet door de bevolking, maar schieten door een misverstand twaalf bewoners dood en verwonden een handvol anderen. Vreemd genoeg wordt hen dat nauwelijks kwalijk genomen, het bezoek kan worden vervolgd. De mannen zijn onder de indruk van de vriendelijke ontvangst, de bijzondere vorm van de hutten, het zo te zien vruchtbare land en vanzelfsprekend ook de opmerkelijke beelden die overal in het landschap staan. Na een hartelijk afscheid keren ze weer terug naar hun schepen, waar Jacob besluit de zeilen te hijsen en door te varen. Want Paaseiland is duidelijk niet het mythische Onbekende Zuidland waarnaar ze op zoek zijn.
Hoe kan het dat je het hoogtepunt van je ontdekkingsreis niet als zodanig herkent? Het antwoord is eenvoudig: omdat dit ‘hoogtepunt’ niet is waarnaar je op zoek bent. Het doel van de missie is het grote Zuidland, dat misschien wel een heel continent omvat. Met dat doel heeft de WIC diep in de buidel getast om een vloot uit te rusten. Omdat, wanneer het wordt gevonden, mogelijk veel geld te verdienen valt. In de verslagen van Jacob en zijn kapitein lezen we dat ze het eiland, de bewoners en de cultuur heel bijzonder vinden. Maar tegelijk duurde hun bezoek niet meer dan een dag.
De vloot vervolgt haar tocht. Maar het grote Zuidland zullen ze niet ontdekken. Wel tientallen eilanden, omringd door verraderlijke koraalriffen. Het kleinste van de drie schepen, dat waarop ongelukkigerwijs het leeuwendeel van de proviand wordt bewaard, lijdt schipbreuk. Al snel is het grootste deel van de bemanning door scheurbuik niet langer inzetbaar. En zit er weinig anders op dan redding te zoeken in Indië, het territorium waar de grote concurrent, de VOC, het alleenrecht heeft op handel. Jacob en zijn mannen worden bij aankomst gearresteerd, de schepen verbeurd verklaard. Jacob wordt op een VOC-schip naar Holland gezet. Een roemloos einde van een groots project.
Paaseiland of Rapa Nui, zoals het sinds de negentiende eeuw heet, wordt nu beschouwd als een van de wonderen van de wereld. Werelderfgoed in hoofdletters, om het zo te zeggen. Jacob Roggeveen was er de eerste westerse bezoeker, de volgende kwam pas 42 jaar later. De ontdekking van Paaseiland zou hem niet verheffen tot de eregalerij van ontdekkingsreizigers, maar wel zijn naam laten voortleven. Dat mythische Zuidland heeft nooit bestaan. Ergens in Jacobs aantekeningen, in die laatste weken waarin ze vrijwel zonder voedsel en water afstevenden op Indië, noteert hij zijn twijfel. Had hij misschien geloofd in een fantasie? Ja, weten we nu.
Roelof van Gelder / Naar het aards paradijs. Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van Paaseiland (1659-1729) / 335 blz / Uitgeverij Balans, 2012