In het onlangs verschenen Dius geeft Hertmans aan dat thema een andere draai. Het verhaal wordt verteld door Anton, een man van begin dertig die kunstfilosofie doceert aan een kunstacademie in een grote Belgische provinciestad. Je zou hem maatschappelijk geslaagd kunnen noemen: een mooi huis in het oude centrum van de stad, een vaste baan, een vriendin met wie hij al jaren samenwoont en een zekere mate van aanzien. Het enige in dat beeld wat schuurt is zijn proefschrift, waarin hij is vastgelopen.
En dan staat op een dag een van zijn studenten voor de deur. Egidius de Blaeser, door iedereen Dius genoemd. Net twintig, als student en aankomend kunstenaar veelbelovend maar meestal niet in staat aan het lesprogramma deel te nemen volgens de daarvoor geldende regels. Een eenling. Maar enthousiast en met geloof in zichzelf, wat van veel andere studenten niet kan worden gezegd. Dius biedt Anton zijn vriendschap aan en, in meer praktische zin, een werkplek om in afzondering aan zijn proefschrift te kunnen werken. Die plek blijkt een enigszins ruïneus gildehuis te zijn, in het park van een verlaten kasteel, op het Vlaamse platteland nabij de grens met Nederland. Dius heeft daar zijn atelier, Anton krijgt er een bureau. In de chaos, zo anders dan zijn streng en spartaans ingerichte studeerkamer thuis, blijkt hij langzaamaan juist beter te kunnen nadenken. Hij laat iets los, en daardoor komt er iets los.
Een kunstenaar en een kunstfilosoof, een man van de praktijk en een theoreticus. De combinatie ligt niet voor de hand, maar de tegenstelling geeft Hertmans alle gelegenheid om zijn boodschap te brengen. Als in een ideeënroman, wat dit in feite is. Vanaf zijn bureau Dius aan het werk ziend, die koortsachtig het ene na het andere schilderij maakt, zich inspirerend op enkele werken van de Italiaanse renaissanceschilder Vittore Carpaccio, terwijl muziek door de ruimte schalt, komt Anton tot wezenlijke inzichten over hun relatie:´Meer dan eens zat ik hem te observeren; een mens die niet past in zijn tijd maar die op een of andere manier de uitdrukking belichaamt van alles wat deze tijd ontbeert – ook de muziek die hij beluisterde, elke dag weer: muziek die men nu onmogelijk nog kon maken omdat de historisch geworden omstandigheden ons definitief ontbreken – emoties van een verdwenen wereld van voor de industriële revolutie – aria’s, fuga’s, koralen, sonates, passacaglia’s, sarabandes, bourrees en halleluja’s, harmonieën die nu nog slechts beluisterd kunnen worden als herinnering aan andere tijden. Maar Dius, krachtig omdat hij naïef was, luisterde niet historisch sentimenteel; hij ademde op een natuurlijke manier mee. Zijn wereld was het tegengif voor mijn vermoeide gedachten, moe als ik was van alle modieuze praatjes van studenten en collega’s op de academie. Zeker, er was een soort liefde tussen ons ontstaan – de liefde die twee mannen onvoorwaardelijk voor elkaar kunnen koesteren, ook al houden ze van vrouwen – een vorm van energie gecombineerd met de kinderlijke illusie van vrijheid.´
Dius is, vergeleken met zijn medestudenten, voor Anton ook een verademing. Steeds vaker moet deze constateren dat de opvattingen die hij in zijn colleges probeert over te brengen domweg niet landen. Zo ook wanneer hij een naakt van de zestiende-eeuwse schilder Agnolo Bronzino bespreekt: ´Het was alsof de vulgariteit die de pornografie over hun bewustzijn had gespannen, het hun onmogelijk maakte om nog onbevangen toe te kijken en te beseffen hoe mensen in vroeger eeuwen gestalte gaven aan het feit dat begeerte ook elegantie en culturele verfijning kon uitstralen.´Dit is kernachtig geformuleerd, hier is een schrijver aan het werk in wiens oeuvre essays en poëzie minstens een even grote rol spelen als romans. En dan heb ik het niet over mooi schrijven, maar over helder formuleren.
Stefan Hertmans / Dius / 320 blz / De Bezige Bij, 2024