zondag 14 april 2024

Mijn vader, de gevangenisdirecteur

Timofey Wolf is directeur van de Koepelgevangenis in Haarlem, beter bekend als De Koepel. Opgegroeid als hij is in de jaren zestig, heeft hij het niet zo op regeltjes. Voor zijn vrouw en dochter koopt hij graag mooie cadeautjes bij de Bijenkorf, maar dan zonder te betalen. Hij slaapt het liefst in een nachtpon, laat wanneer hij op de WC zit de deur op een kier - hij kan niet tegen opgesloten zijn in een kleine ruimte – en kan geen zin uitspreken zonder daarin de woorden godverdomme of herejezus te gebruiken. Naar zijn werk gaat hij keurig in het pak, maar zodra hij thuis is oogt hij als een zwerver. En wanneer zijn achtjarige dochtertje Frida een vriendinnetje te logeren heeft, leert hij de meisjes hoe ze met een vleesmes uit de keuken een ontsnapte gevangene die het huis binnen weet te dringen kunnen uitschakelen.

Die gevangenen zijn nooit ver weg. De directeurswoning staat namelijk op het gevangenisterrein. Vrijwel dagelijks ziet Frida met een busje nieuwe gevangenen arriveren, en wanneer de gevangenen uit ontevredenheid over hun behandeling hun bestek langs de tralies van de cellen laten ratelen, iets wat ze vaak doen, ervaart ze dat doordringende geluid als een sinistere waarschuwing voor komend onheil. 

Frida’s moeder is van het gezonde verstand. Zij werkt als psychologe bij een grote instelling voor kinderen met geestelijke problemen. Zij is gedisciplineerd, kordaat, publiceert over haar vak en geeft er lezingen over. In haar wereld regelen we de zaken duidelijk en doeltreffend. Wanneer ze in de was een Madonna-T-shirt tegenkomt dat haar dochtertje in een kledingwinkel heeft gestolen is haar man trots, maar zij is onverbiddelijk: Frida moet een poosje de cel in. Dus loopt Timofey als een geslagen hond met Frida naar de Koepel, en vraagt een bewaarder haar op te sluiten. De korte tijd die Frida in de naar pis stinkende cel doorbrengt maakt indruk op haar. Maar aan de kleptomanie blijft ze verslingerd, daarvoor is ze teveel een kind van haar vader.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf is het romandebuut van Maria Kager. Voor een debuut durft ze al verfrissend veel. Het boek voelt aan als autobiografisch, maar de soms per hoofdstuk wisselende verteltechniek verraadt dat het dat slechts tot op zekere hoogte is. Daarnaast kun je het lezen als een onderhoudende, speelse opeenstapeling van vaak uiterst komische verhalen, maar tegelijkertijd lijkt het ook alsof ze langs een rood draadje een monumentje opricht voor haar vader. Nadat Frida’s moeder bij een verkeersongeluk om het leven komt en zijzelf zwaar gewond raakt, wordt de band tussen vader en dochter als vanzelf nog sterker. Het is een tweepersoonshuishouden, waarin Frida degene is die de boel draaiende houdt terwijl haar vader nu pas écht aan de drank en de sigaretten gaat. Desondanks accepteert ze dat, gunt ze hem die vrijheid.

Worden mensen mede gevormd door ervaringen in hun kinderjaren? Het is een vraag die Frida stelt, die ze in deze roman van alle kanten belicht, maar die ze niet algemeen geldend kan beantwoorden. Ze kent immers alleen haar eigen geschiedenis. Maar in het laatste hoofdstuk, waarin ze als volwassen vrouw nog eens terugkeert naar haar ouderlijk huis en tevens de Koepel bezoekt – die dan allang geen gevangenis meer is - merkt ze op dat het favoriete spel van haar dochtertje ‘gevangenisje spelen’ is. Wat misschien ook een antwoord is.

Maria Kager / De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf / 328 blz / De Arbeiderspers, 2024  // (foto Koepelgevangenis: melvinvk)