De omslag van Lotte Jensens boek
Verzet tegen Napoleon toont een poging tot moord: een man, gewapend met een oranje vlag
met daarop de tekst ‘Oranje boven’, duwt een tegenstribbelende Napoleon
Bonaparte van een klif af, zijn dood tegemoet in een zee van vlammen. Het onderschrift bij de prent luidt:
‘O Nappie!!! Daar ga je’. Het is een toepasselijk omslag voor een boek dat gaat
over het verzet van Nederlandse schrijvers tegen Napoleon. Al zijn die
schrijvers nooit zo ver gegaan als de oranjeklant in de prent.
Vaak wordt aangenomen dat in
Nederland nauwelijks verzet werd gepleegd tegen de Franse overheersing, die
duurde van 1795 tot 1813, maar dat beeld klopt niet. Er waren zeker mensen en
groeperingen die zich tegen de Fransen keerden, vooral nadat Napoleon in 1806 het
Koninkrijk Holland uitriep, met zijn broer Lodewijk Napoleon als koning. Na de daadwerkelijke
inlijving bij Frankrijk in 1810 werd het protest nog sterker. Vaak was dit direct
gericht tegen impopulaire maatregelen als extra belastingheffing, dienstplicht
voor ambtenaren en het plaatsen van de schutterijen, de gewapende burgerkorpsen,
onder Frans gezag.
Protesterende schrijvers kozen
hun eigen vorm. Naarmate de ‘verfransing’ van Nederland sterker werd
opgedrongen, verheerlijkten zij in hun romans en gedichten juist de typisch
Nederlandse kenmerken van maatschappij en samenleving. De belangrijkste daarvan
waren de Hollandse huiselijkheid van de achttiende eeuw met het gezin als kern,
de Hollandse helden uit de Gouden Eeuw – prins Maurits, Hugo de Groot en
Michiel de Ruyter - en niet te vergeten de schoonheid van onze taal. De eigen
taal werd beschouwd als ‘het kloppende hart van de natie’. Zolang er nog
Nederlands gesproken en geschreven werd, bestond het vaderland nog.
Dat het ‘verzet’ van die
schrijvers sterk heeft bijgedragen tot het opbloeien van een gevoel van nationale
identiteit blijkt al uit de titels van enkele van hun werken, in dit geval
gedichten. Cornelis Loots was beroemd om zijn ‘De Hollandsche taal’ (1810). Jan
Frederik Helmers dankte zijn reputatie aan ‘De Hollandsche natie’ (1812, drieduizend versregels). Hendrik Tollens tenslotte schreef tussen 1807 en 1813 lange
gedichten over Kenau Hasselaar, over prins Maurits en de list met het turfschip
van Breda en over andere Hollandse helden die, in het nauw gedreven door de
vijand, hun vastberadenheid en moed niet verloren.
Deze gedichten zijn doortrokken
van oorlogstaal. Een mooi voorbeeld daarvan uit ‘De Hollandsche taal’ van Loots
is de hieronder volgende passage, die niets minder is dan een oproep aan zijn
collega-schrijvers om zich in de strijd te mengen. Met de pen als wapen, wel te
verstaan:
Op, Neêrlands zonen! op dan, helden!
Met waapnen van vernuft omgord;
Gij, die nog nooit, in
lettervelden,
Voor sterker’ vijand schoot te
kort;
O, HELMERS ! KINKER ! op, o koren
Van Barden! doet den veldkreet
hooren!
Op, TOLLENS ! steek de
krijgstrompet.
Vanzelfsprekend is dit onderwerp maar
een voetnoot in de geschiedenis van de Franse tijd in Nederland. Maar dan wel
een intrigerende voetnoot, door Jensen met verve gebracht. Of het culturele
verzet van de schrijvers daadwerkelijk verschil heeft gemaakt is hoogst
onzeker. Maar hun teksten waren wel de weerklank van een gevoel dat veel breder
onder de bevolking leefde. De
populariteit van de teksten hielp ook het moreel hoog te houden. De dichter
Willem Bilderdijk had zo’n oppepper niet nodig. Hij bleef altijd geloven in de
goede afloop, getuige het slot van een gedicht dat hij op 10 januari 1811
voordroeg – ongetwijfeld met de nodige pathos - in de Amsterdamse afdeling van
het genootschap Hollandsche Maatschappij voor Fraaije Kunsten en Wetenschappen:
Holland groeit weêr!
Holland bloeit weêr!
Hollands naam is weêr hersteld!
Holland, uit zijn stof herrezen,
Zal op nieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik ’t u gemeld!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten