donderdag 21 oktober 2021

Het 'finest moment' van Maarten Tromp

In het najaar van 1637 bereikte Maarten Harpertszoon Tromp de piek van zijn loopbaan: hij werd door de Staten-Generaal benoemd tot luitenant-admiraal van de Nederlandse oorlogsvloot. Die aanstelling aanvaarde hij met gemengde gevoelens. Het was een eer deze belangrijke post te bezetten en de veiligheid van de Republiek ook ter zee te verdedigen. Maar veel stelde de vloot in die dagen niet meer voor. Door bezuinigingen of soms regelrechte onwil om mee te betalen hadden de provincies het beschikbare budget tot ver onder het minimale laten dalen. Bovendien verkeerden de beschikbare schepen zich door mismanagement van Tromps voorganger, Van Dorp, in een erbarmelijke staat. Constantijn Huygens, die aanwezig was tijdens de inhuldiging van Tromp en de voorafgaande besprekingen merkte diens twijfel op en noteerde: ‘… hij is ongelukkig, omdat men van hem al te grote opinie heeft.’ Als secretaris van Frederik Hendrik, opperbevelhebber van leger en vloot, had Huygens genoeg ervaring om zelf ook te zien dat de heren van de Staten-Generaal volstrekt onrealistische verwachtingen koesterden van hun nieuwe luitenant-admiraal. 

Wachten tot de beloofde versterkingen gereed zouden zijn was voor Tromp geen optie. De wateren voor de Hollandse, Vlaamse, Franse en Engelse kust waren levensgevaarlijk voor de Hollandse koopvaardij en vissersvloot. De zwaarbeladen schepen van de VOC of WIC die terugkeerden naar huis vielen te vaak ten prooi aan de Duinkerker kapers, en ieder jaar werd een substantieel deel van de vissersvloot overvallen en weggevoerd. Dus vertrok Tromp in november 1637 met een vloot van twaalf schepen uit Hellevoetsluis om te pogen aan beide zaken een eind te maken. Het zou een winter worden van bar en boos weer, van lekkende schepen, gammele masten en verrotte zeilen. Klaarspelen deden ze bijna niets. De geruchten over een op handen zijnde Spaanse armada bleken vals, wat maar gelukkig was. Toen Tromp met het restant van zijn vlootje in maart 1638 op de rede van Hellevoetsluis afmeerde, wist hij één ding zeker: zo nooit meer.

In Het monsterschip. Maarten Tromp en de armada van 1639 beschrijft Luc Panhuysen levendig en met grote kennis van zaken hoe het de luitenant-admiraal lukte om deze slechte ervaring om te buigen tot een succes. Hoe hij door maandenlang de deur platlopen bij de Staten-Generaal, bij de provincies Holland en Zeeland, bij de stad Amsterdam en haar kooplieden en bij tal van andere partijen langzaamaan  toezeggingen krijgt voor een uitbreiding van zijn vloot. De druk die Frederik Hendrik, Tromps directe baas, op deze partijen uitoefent doet ze uiteindelijk overstag gaan. In de loop van 1638 druppelen de nieuwe of verbouwde schepen binnen en neemt Tromps slagkracht toe. Maar tegelijkertijd worden de signalen dat in Spanje een immense armada wordt klaargemaakt voor vertrek steeds geloofwaardiger.  

Het is gaandeweg alsof je een mix van een avonturenroman en een spannend jongensboek leest. Tromp is zich bewust van de overweldigende Spaanse overmacht, zowel in schepen als in vuurkracht. Hij realiseert zich dat de discipline van zijn bemanning – die ook veel ervarener is dan de Spaanse – en slimme tactische manoeuvres hem een voordeel kunnen opleveren. Hij kent de Noordzee en het Kanaal als zijn broekzak, terwijl dit gebied voor de Spaanse admiraal Antonio de Oquendo redelijk onbekend is. Bovendien bevindt Tromp zich dicht bij huis, kan hij zich gemakkelijk door kleine vrachtschepen laten bevoorraden terwijl de Spanjaarden ver van huis zijn.

De rest is geschiedenis. Tromps vloot, die hij verspreid over het Kanaal laat patrouilleren, stuit op de armada, hergroepeert zich en weet de Spanjaarden te verrassen. De kleinere, wendbare Hollandse schepen weten grote schade toe te brengen aan de imposante maar logge zeekastelen van de vijand. En Tromp zet tot verrassing van De Oquendo de ‘kiellinie’ in, een aanvalsmanoeuvre waarbij een flink aantal schepen in rechte lijn dicht achter elkaar vaart en bij toerbeurt een Spaans schip onder vuur neemt. De impact van zo’n langdurige beschieting kan heel groot zijn. Het is dan alsof je aan pulp wordt geschoten door één ontzaglijk groot schip, een ‘monsterschip’. 

Geheel in verwarring, en met flink veel schade, besluit Oquendo voor anker te gaan voor de rede van Duins. Dat is een beschutte ankerplaats van zo’n vijf bij twintig kilometer voor de Engelse kust, een plek die bij uitstek geschikt is voor het uitvoeren van onderhoud en reparaties, of voor proviandering. Vechten is daar niet toegestaan, volgens een ongeschreven regel. Tromp controleert met zijn vloot de toegangen tot dit gebied, waardoor de Spanjaarden feitelijk opgesloten zitten.

Wanneer de eerste berichten over de slag binnensijpelen in Holland, breekt daar bij de bestuurders een ware gekte uit. Uit alle hoeken en gaten komen ineens schepen tevoorschijn die in allerijl van wat vuurkracht worden voorzien en ter versterking naar Duins worden gestuurd. Panhuysen beschrijft prachtig hoe de partijen de tijdelijke patstelling ondergaan, wetende dat ze het toch eens moeten uitvechten. Tromp is voorzichtig al in een overwinningsroes, De Oquendo weet dat hij niet als verliezer thuis kan komen. Vechtend ten onder gaan is wat een edelman in zo’n geval het beste kan doen. 

Panhuysen heeft niet alleen zijn onderzoek grondig gedaan - hij stak om 'het gevoel' in zijn vinger te krijgen de oceaan over als bemanningslid van de driemaster 'Stad Amsterdam' - ook is het boek rijk geïllustreerd met heldere kaarten en mooie afbeeldingen. De prachtige doorsnede op het schutblad achterin, die Tromps vlaggenschip Aemilia toont, maakt het mogelijk om als lezer daadwerkelijk mee te leven met Panhuysens uitvoerige beschrijving van het leven aan boord van dit schip. Onder vreedzame omstandigheden kent dit al wat minder aangename kanten, maar bij een zeeslag wordt het een drijvende hel.

Luc Panhuysen / Het monsterschip. Maarten Tromp en de armada van 1639 / 327 blz / Atlas Contact, 2021