Nooit eerder brak Paul Theroux
een reis af omdat hij de omstandigheden spuugzat was. Enkele jaren geleden overkwam
hem dat voor het eerst. En nog wel in Afrika, het werelddeel dat hij beschouwt
als een ‘thuis’ sedert hij in de vroege jaren zestig als vrijwilliger bij het
Peace Corps Engelse les gaf op een dorpsschool in Malawi. Theroux heeft Afrika
in de halve eeuw die sindsdien is verstreken
zien veranderen, ten goede en ten slechte. Hij is dus wel wat gewend. Maar na
enkele weken in Angola te hebben rondgereisd werd het hem te veel: de armoede,
de corruptie, het geweld en de uitzichtloosheid. Hij brak. Vroeg zich af wat
hij er in godsnaam deed. En ging naar huis.
Gelukkig schreef hij over die
ervaring The Last Train to Zona Verde. My Ultimate African Safari. Het is een bijzonder boek. De toon is afwisselend enthousiast, melancholiek
en terneergeslagen. Theroux lijkt kritischer dan in zijn eerdere reisboeken,
onderhevig aan stemmingswisselingen wanneer het tegenzit. Hij is niet meer de
jonge idealist die lesgeeft op een Afrikaanse dorpsschool, iets dat ook al
duidelijk werd in zijn mooie Afrikaanse reisverslag Dark Star Safari (2002) en
zijn vorige roman, The Lower River (2012).
Bij het afbreken van de reis heeft
Theroux pas een klein deel van zijn route afgelegd. Die voerde vanuit Kaapstad
door Zuid-Afrika en Namibië naar Luanda, de hoofdstad van Angola. De verdere
route zou zigzagsgewijs via Congo, Gabon,
Kameroen en Nigeria naar Mali leiden, om te eindigen in Timboektoe.
In Kaapstad bezoekt Theroux townships
en praat met bewoners en met mensen die ontwikkelingswerk doen. Wat hij
aantreft is een mix van verbeteringen en doffe ellende. Wie slim is, hard werkt
én bovendien geluk heeft kan voor zichzelf een beter leven voor elkaar boksen.
Maar voor heel veel anderen gaat dat niet op. De ernst en omvang van de
problematiek is, ook ruim twintig jaar na het einde van apartheid, nog enorm.
In Namibië, een voormalige Duitse
kolonie, gaat Theroux met een groepje Ju’hoansi – Bosjesmannen - mee de bush
in. Het is een idyllische ervaring, hij waant zich in het authentieke,
onbedorven Afrika. Of in ieder geval in het Afrika dat hij als jonge man kende,
waar veel mensen nog één waren met de natuur. Tot hij na afloop merkt dat de
mannen en vrouwen zich in een compound naast hun ‘dorpje’ omkleden in versleten
westerse kleren en op hun brommer stappen om naar huis te gaan. Het evenement blijkt
voor de toeristen in scène gezet, hij had dat niet door.
Bij het passeren van de grens
tussen Namibië en Angola komt hij in een andere wereld terecht. Een wereld waar
hij is overgeleverd aan de willekeur en corruptie van douaneambtenaren, waar
geweld een alledaags verschijnsel is. Om niet op te vallen als oudere – en dus mogelijk
rijke – blanke draagt hij goedkope kleren en heeft in een klein rugzakje
uitsluitend het hoognodige bij zich. In Angola ontbreekt na een burgeroorlog de
infrastructuur vrijwel geheel. Tijdens een rit in een kleine bus naar Luanda,
dwars door het land, ziet hij de verwoesting: de bossen – de ‘Zona Verde’ - zijn
gekapt, de dieren zijn gedood, de wegen zijn slecht, de gebouwen bouwvallig en
overal liggen landmijnen. Wanneer de bus pech krijgt moeten de passagiers langs
de weg overnachten. Van een oude vrouw koopt hij enkele dagen achtereen wat te
eten: een steeds meer door vliegen bedekte kippenpoot.
Angola is rijk aan mineralen en
olie. In het zakencentrum van de hoofdstad Luanda ziet Theroux die rijkdom,
buiten die paar vierkante kilometer absoluut niet. De rest van Luanda is een
hel waar je, als je niet oppast, je leven niet zeker bent: ‘I became conscious
of entering a zone of irrationality. Going deeper into Luanda meant travelling
into madness’.
Het maakt Theroux woedend. Op de corrupte,
moordzuchtige staatshoofden die uitsluitend uit zijn op hun persoonlijke
verrijking, niets geven om de bevolking en het morele besef hebben van een
fruitvlieg. Op de internationale hulporganisaties die door hun jarenlange steun
bij de Afrikanen een passieve houding in de hand werken, met als gevolg dat Afrika
het lot onvoldoende in eigen hand neemt. Op celebraties
als Bono en Madonna die goedbedoelde maar onzinnige hulpacties op touw zetten. Dit
zijn stokpaardjes van hem, hij ziet ze hier weer bevestigd. Al zal het beeld in
werkelijkheid meer grijstinten bevatten dan de zwart-wit schildering die
Theroux ons in zijn boosheid geeft.
Die woede wordt uiteindelijk berusting,
besef van de zinloosheid van de hele onderneming. Hij houdt nog steeds van
Afrika, maar dit Afrika wil hij niet. Hij wil weg. Hij pakt zijn spullen
en vertrekt.
Je vraagt je dan af of zijn
leeftijd een rol speelt, Theroux is inmiddels zeventig. Hij is openhartig over
zijn leeftijd: hij slikt ’s morgens de nodige pillen, heeft last van jicht en
kan minder goed tegen jetlag. Hij realiseert zich terdege dat dit misschien een
trip is voor een jonger iemand: ‘It occurs to me that someone else should be
doing this, someone younger perhaps, hungrier, stronger, more desperate,
crazier. But there is such a thing as curiosity, dignified as a spirit of
inquiry, and this nosiness has ruled my life as a traveller and a writer’. Dit noteert hij aan het begin van de reis, in
een luxueus hotel in Kaapstad. Hij wist wat hem te wachten stond, maar het bleek veel erger dan hij kon vermoeden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten