Slauerhoff, geboren in 1898 in Leeuwarden, kwam al vroeg in contact met de zee. Als astmapatiënt schreven de artsen hem veel frisse lucht voor, die op de Waddeneilanden dicht bij huis natuurlijk in overvloed aanwezig was. Gedurende een groot deel van zijn jeugd verbleef hij daarom jaarlijks enkele maanden op Vlieland, waar hij bij familie logeerde. Van 1916 tot 1923 studeerde hij in Amsterdam medicijnen. In die jaren begon hij ook te dichten, waarbij Franse symbolistische dichters als Baudelaire, Verlaine en Rimbaud zijn grote voorbeelden waren. Na zijn afstuderen bleek het moeilijk om direct een passende baan te vinden, zodat hij het maar eens probeerde als scheepsarts op de grote vaart naar het toenmalige Nederlands-Indië. Dat beviel, en gedurende de jaren erop zou hij steeds vaker op zee te vinden zijn.
Het Logboek Slauerhoff is een droom van een boek. Flink groter dan het romanformaat, gebonden in een linnen band, met papier waarop de oude foto’s en kaarten perfect uitkomen, een weelderige vormgeving en natuurlijk de teksten van Slauerhoff. Vooral in zijn dagboek is hij openhartig. De zee mag hem dan trekken, en hij weet dat een leven aan land niets voor hem is, maar zo af en toe bekruipt hem toch de twijfel. Zo ook in deze aantekening, gemaakt op 14 juni 1927: ‘Droom. Onderweg naar Batavia maakt de Tjikini een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. B. ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkele grote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 dollar in mijn sigarettenkoker. Als ik ’t doe wordt ik misschien gelukkig.’Naast deze persoonlijke ontboezemingen bevat het logboek ook reisverslagen die Slauerhoff schrijft voor kranten en tijdschriften als de Nieuwe Arnhemsche Courant, Het Indische Leven en het veelgelezen Indische blad De Locomotief. Die artikelen schrijft hij enerzijds uit bittere noodzaak, omdat hij als scheepsarts van contract naar contract leeft en het dus niet breed heeft. Maar ook realiseert hij zich dat zijn lezers hoogstwaarschijnlijk nooit de oorden zullen bezoeken die hij jaar na jaar bevaart, en beleeft plezier aan het beschrijven van die voor hen zo exotische wereld.
In 1933 levert hij Het Vaderland een serie van vijftien verslagen over een reis naar de kusten van West-Afrika. Ze verschijnen tussen maart en juni van dat jaar. Zijn beschrijving van het lossen van vracht op de rede van Accra, Ghana, doet je beseffen dat het een kleine honderd jaar geleden is dat hij deze woorden neerschreef, in een andere wereld: ‘Plotseling komen twintig, dertig, veertig boten, donkergroen of zwart met brullende naakte negers bemand van ’t strand af. […] Zij komen steeds nader, hun zwarte lijven glimmen van zweet en water, de witte gebitten zijn breed in de zwarte koppen. Ze vuren zichzelf aan bij ’t roeien met een gesis als van slangen. […] Eindelijk is het schip bereikt en ’t wordt meteen geënterd. Langs afhangende touwen klimmen zij tegen het steile blakendhete ijzer op en vallen meteen aan. De luiken gaan van de ruimen af, de winches draaien, de kettingen en trossen slingeren, en kisten en vaten worden naar beneden gelaten.’
Indonesië, China, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika, Noorwegen: het is een grote verscheidenheid aan bestemmingen. En ook de trips zelf zijn heel verschillend. Slauerhoff klaagt op een gegeven moment over de barre kou tijdens een vaart in de winter naar het noorden van China, om enkele weken later weer door subtropische zeeën te koersen. Luxe cruiseschepen – ofschoon veel kleiner dan de huidige – worden afgewisseld door vrachtschepen met passagiersaccommodatie. Er is de scheepsarts die in tropenkostuum aan dek een spelletje speelt met wat passagiers, maar ook de dichter die in zijn kleine hut, omringd door boeken, zit te schrijven. In verre havens gaat hij graag passagieren. De mensen observeren, monumenten bezoeken, of in Shanghai uitdokteren hoe dat nu werkt in een opiumkit.Bovenal biedt de baan als scheepsarts Slauerhoff veel vrije tijd. Om te lezen, maar ook om te schrijven. Dat vergoedt deels de nadelen, zoals de eenzaamheid en het lastig contact onderhouden met vrienden en familie. In zijn poëzie is hij over die balans heel open, het vaakst wint de zee het pleit, zoals zo strak verwoordt in zijn gedicht Zeeroep uit de enkele maanden voor zijn dood verschenen bundel Een eerlijk zeemansgraf:
‘Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten,
De winter in ’t ommuurde stadje zou blijven,
Een huis bewonen, klare zinnen schrijven
En voor het eerst wat langer voortgekuste
Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste
Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven.
En langzaam werden mij hun willige lijven
Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.
Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar
Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;
Het dakhout maakt als kreunend want misbaar,
Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;
’t Storten der branding kan mij hier niet treffen.
Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen
Dat ik weer scheep zal gaan, voor ’t eind van ’t jaar.’
Een deel van de teksten in Logboek verscheen eerder, in afzonderlijke uitgaven. En enkele jaren geleden werden ook Slauerhoffs brieven al uitgegeven, in de reeks privé-domein. De meerwaarde van Logboek is de samenvoeging, het bijeenbrengen van de teksten, de landkaarten en de foto’s – deze laatste vaak door Slauerhoff zelf genomen zoals die op de omslag. Daar nadert het vrachtschip de Gelria het eiland Fernando Noronha, voor de kust van Brazilië. Het is alsof je het persoonlijke fotoalbum van de schrijver opent.
Logboek Slauerhoff. Dagboeken & reisverslagen / Samengesteld en bezorgd door Hein Aalders en Menno Voskuil / 289 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2023