Op Kerstavond 1772 vertrok het fregat de Hillegonda Jacoba vanaf de rede van Texel naar Suriname. Aan boord van dit schip en haar twee zusterschepen bevonden zich ruim vijfhonderd vrijwilligers die zich hadden aangemeld voor een militaire expeditie. Een van hen was John Gabriel Stedman. Geboren in de Nederlanden in een familie van Schotse komaf was hij opgegroeid in Bergen op Zoom en op zijn zestiende, de familietraditie volgend, in het leger gegaan. Zijn zucht naar avontuur werd daar niet bevredigd, het was immers vrede. Gedurende twaalf jaar trok hij met zijn regiment van garnizoen naar garnizoen – Bergen op Zoom, Maastricht, Steenbergen, Heusden, Nijmegen, Deventer en Zutphen - de verveling verdrijvend met nu eens een vechtpartij en dan weer een verliefdheid. Langzaamaan bekroop hem het gevoel dat zijn carrière niet van de grond kwam. Toen hij eind oktober 1772 hoorde dat er officieren werden gezocht voor een nieuw op te richten regiment dat in Suriname zou gaan dienen rook hij zijn kans. Hij werd geselecteerd en kreeg de rang van kapitein, wat een mooie promotie betekende. Het zonnige avontuur kon wat hem betreft beginnen.
De opdracht voor de expeditie klonk eenvoudig: een einde te maken aan de voortdurende overvallen op plantages door groepen weggelopen slaven. Deze, die zichzelf ‘Marrons’ noemden, hadden zich diep in de jungle gevestigd, vaak in nauwelijks toegankelijke moerasachtige gebieden. Van daaruit vielen ze plantages aan, vermoordden de Europeanen, verdreven de slaven en stalen voedsel en kostbaarheden. Dat had een nadelige invloed op de winsten die potentieel konden worden gemaakt. De Geoctryeerde Sociëteit van Suriname en haar aandeelhouders, de stad Amsterdam en de WIC, de eigenaren van Suriname, bepleitten bij de Staten-Generaal dan ook strafexpedities. Die van Stedman, die vijf jaar zou duren, was er een van.
De eerste maanden na aankomst voelde Suriname voor Stedman als het paradijs. Paramaribo moet een mooie stad zijn geweest. Stedman prees de fraai aangelegde lanen met de sinaasappel-, citroen- en pompelmoesbomen met hun heerlijk geurende fruit aan beide zijden. De voorname huizen bezaten een koloniale allure, terwijl de deftig geklede bewoners zich op straat begaven in de schaduw van parasols die hun slaven ophielden. Stedman, die gemakkelijk contact legde en een onderhoudende causeur was, werd al snel uitgenodigd in de betere kringen. Vooralsnog leek het avontuur inderdaad op een zonvakantie.
Dat gevoel veranderde zodra de expeditie begon. De manschappen hadden in hun veel te zware Europese gevechtstenue last van de warmte, hun schoeisel was binnen de kortste keren doorweekt en sleet daardoor onder hun voeten vandaan. Bovendien bleken de mannen bevattelijk voor allerlei ziekten, vaak lag de helft met koorts te bed. En de marrons? Die bleken ongrijpbaar. Hun dorpen konden worden platgebrand en hun moestuinen vertrapt, maar binnen de kortste keren vestigden ze zich ergens anders, bij voorkeur in ontoegankelijk gebied. Het moraal van de troepen daalde snel, ook Stedman had daar getuige zijn dagboek last van.
Twee zaken hielden hem op de been. De eerste was de mulattin Johanna, een jonge slavin. Met haar en haar familie sloot hij op 8 mei 1773 een ‘Surinaams huwelijk’. Dit was een contract tussen een kolonist of militair en een slavin. In zo’n contract werden de voorwaarden en de duur van zo’n huwelijk vastgelegd. Voor Stedman was dit een bloedserieuze aangelegenheid: toen Johanna enkele jaren later bij zijn vertrek uit Suriname niet mee wilde gaan naar Europa, zou hij haar en hun zoontje goedverzorgd achterlaten. Zijn tweede houvast bleek zijn diepe interesse in en betrokkenheid bij het land en haar inwoners. Jarenlang verzamelde hij materiaal – schreef teksten en maakte tekeningen - om daaruit ooit een boek samen te stellen. Pas in 1796, ruim twintig jaar nadat hij Suriname had verlaten, zou dat er komen. Dat werk, Narrative, of a five years’ expedition against the Revolted Negroes of Surinam, was een doorslaand succes en wordt nog steeds beschouwd als een van de vroege standaardwerken over de kolonie. Illustraties als bijgaande 'Bestraffing van een slavin' wekten de woede van een grote schare lezers. De tekening op de omslag van deze biografie toont Stedman, Johanna en hun zoontje en is van Stedman zelf.
In Dichter in de jungle. John Gabriel Stedman 1744-1797 maakt Roelof van Gelder inzichtelijk wat Stedman dreef: Als jongeman was hij een beetje een losbol; als militair ambitieus en eerzuchtig; als schrijver van gelegenheidsgedichten onverwacht gevoelig; Suriname was een openbaring, maar het onrecht dat de slaven er werd aangedaan stond haaks op zijn gevoel voor rechtvaardigheid; de liefde voor Johanna wekte zijn verantwoordelijkheidsgevoel; en met het boek dat hij beschouwde als zijn levenswerk wilde hij iets nalaten. Door een gedegen biografie te schrijven over Stedman, gebaseerd op uitvoerig bronnenonderzoek, is Dichter in de jungle veel meer geworden dan een verhaal over de slavernij in Suriname. Dat vormt weliswaar de kern, maar Stedmans onvermoeibare streven om ondanks een valse start iets van zijn leven te maken, betekenis te hebben, maakt evenveel indruk. Met de mooi verzorgde uitgave, rijkelijk geïllustreerd, heeft Van Gelder een passend monument voor de man opgericht.
Roelof van Gelder
Dichter in de jungle. John Gabriel Stedman 1744-1797
400 blz
Atlas Contact