Het boek dat ik zojuist las stond lange tijd op mijn lijstje van te lezen boeken. Bijna veertig jaar lang, om precies te zijn. Hoe dat zit? Als jonge lezer kocht ik in 1979 de essaybundel De som der misverstanden. Het lezen van boeken van Maarten ’t Hart. Daarin beschrijft ’t Hart wat lezen voor hem betekent en laat hij je kennismaken met een aantal van zijn favoriete auteurs. Hij doet dat heel bevlogen, het is zo’n bundel waarvan je enthousiast raakt en direct noteert welke boeken je beslist ook wil gaan lezen. Zo kwam Dokter Glas van de Zweedse schrijver Hjalmar Söderberg op mijn lijstje. ’t Hart noemt het in een inleidend essay, waarin hij beschrijft hoe het lezen van boeken hem heeft gevormd, als een boek dat zijn leven veranderde. In de hoofdpersoon, dokter Tyko Glas, herkende hij veel van zichzelf. Het was alsof Söderberg het niet over dokter Glas had maar over Maarten 't Hart toen hij de dokter in zijn dagboek liet schrijven: 'Ik heb de voortdurende behoefte van de alleenzitter om mensen om me heen te zien, vreemde mensen, wel te verstaan, die ik niet ken, en met wie ik niet hoef te praten.' Het verhaal was als het ware een spiegel die ’t Hart liet begrijpen waarom hij was zoals hij was. En hem duidelijk maakte dat dit niet heel vreemd was, of een afwijking, want het was immers precies zo in een roman te vinden. Een verhaal dat die kracht bezat wilde ik wel lezen. Nu, heel veel later is het er dan van gekomen. Waarmee en-passant het nut van lijstjes, al zijn ze inmiddels lang en oud, is bewezen.
Söderberg publiceerde zijn korte roman in 1905. Tyko Glas is een huisarts te Stockholm. Hij is in de dertig, heeft enkele vrienden maar geen druk sociaal leven. Op een dag komt Helga Gregorius op zijn spreekuur. Zij is de mooie jonge vrouw van dominee Gregorius, een oudere man. Zij vraagt Glas of hij met haar man wil spreken en hem vragen niet langer zijn echtelijke recht op te eisen. Zij heeft namelijk een fysieke afkeer voor hem ontwikkelt en ondergaat de seks met hem als een lichamelijke en vooral geestelijke marteling. Glas wil haar graag helpen, maar deinst ervoor terug dat heel direct aan de dominee te vragen. Daarom verzint hij een list om het doel te bereiken. Hij maakt de dominee wijs dat hij een hartprobleem heeft en toe is aan een verblijf in een verafgelegen kuuroord.
Het contact met Helga maakt diepe indruk op Glas, ze is de vrouw van zijn dromen. Hij begint een dagboek bij te houden, waarin hij bij voorkeur 's nachts schrijft. Dat dagboek is de vorm waarin wij het verhaal te lezen krijgen. Uit die aantekeningen leren we dat Helga een verborgen motief had voor haar handelen, namelijk een relatie met een knappe jonge man. Dat vermindert de passie van Glas allerminst, wel zijn helderheid van denken. Wanneer de list is uitgewerkt, de dominee zijn rechten weer opeist en Helga opnieuw op de stoep staat, bedenkt Glas een oplossing die van blijvende duur zal zijn.
Is het liefde die hem de ultieme daad doet uitvoeren? Of een logica die in zijn genen zit en hem doet kiezen voor de koele, beredeneerde moord als de meest vanzelfsprekende oplossing? En hoe bewust voert hij zijn daad uit, of is het zijn onderbewuste dat de leiding heeft? Het dagboek brengt daarin geen duidelijkheid.
Het is mooi hoe Söderholm die aantekeningen benut om de gemoedstoestand van Glas over te brengen. In het begin klinkt daar vooral berusting uit: ‘Ik zit dit nu bij mijn open raam te schrijven – voor wie? Niet voor een vriend en niet voor een vriendin, ook voor mezelf maar nauwelijks want vandaag lees ik niet wat ik gisteren heb geschreven en morgen zal ik wat ik nu schrijf evenmin lezen. Ik schrijf om mijn hand te bewegen, mijn gedachten bewegen uit zichzelf; ik schrijf om een slapeloos uur te doden. Waarom kan ik niet slapen? Ik heb toch geen misdaad begaan? * Wat ik op deze bladzijden neerschrijf, is geen biecht; bij wie zou ik moeten biechten? Ik vertel niet alles over mezelf. Ik vertel alleen wat ik belief te vertellen, maar ik zeg niets wat niet waar is. Ik kan echter niet de ellende van mijn ziel verbloemen als mijn ziel ellendig is.’
Gaandeweg wordt de toon koortsachtiger, klinkt er wanhoop in de woorden: ‘Nooit wordt ze de mijne, nooit. Ik heb nooit haar wang rood doen kleuren, en ik ben evenmin degene die hem nu zo krijtwit heeft gemaakt. En nooit zal ze zich met angst in het hart ’s nachts over straat spoeden met een brief voor mij. Mij is het leven voorbij gegaan.'
Nacht, eenzaamheid, buiten het echte leven staan, pessimisme, koortsige dromen en een gaandeweg wat verwrongen wereldbeeld. De sfeer van dit verhaal deed me sterk denken aan die wat melancholieke midzomernachtvoorstellingen van Edvard Munch.
Hjalmar Söderberg
Dokter Glas
Uit het Zweeds vertaald door Bertie van der Meij
176 blz
Wereldbibliotheek
dinsdag 8 oktober 2019
zaterdag 5 oktober 2019
Rembrandts lief
In het Art Institute in Chicago bevindt zich een uiterst aantrekkelijk zeventiende-eeuws portret van een jonge vrouw. Ze is gekleed in een stemmige bruingroene jurk met een roodbruin lijfje. Over haar witte kanten kraagje draagt ze een dubbelgeslagen ketting van rode kralen. Ze leunt op de gesloten onderste helft van een deur, waardoor het lijkt of ze zo uit het schilderij kan stappen. De schilder speelt met het licht, dat subtiel van opzij op haar gezicht valt en ook haar handen tot oplichtende accenten in de compositie maakt. Rembrandtiek, zou je die belichting kunnen noemen. Het portret werd in het verleden dan ook wel aan Rembrandt toegeschreven, maar tegenwoordig staat het op naam van zijn leerling Samuel van Hoogstraten. De naam van de vrouw is niet bekend. Simone van der Vlugt koos het portret voor de omslag van haar roman Schilderslief. Waarmee de vrouw het beeld wordt van Geertje Dircx.
In Rembrandts leven speelden drie vrouwen een grote rol. Allereerst natuurlijk Saskia, met wie hij in 1634 trouwde. Al acht jaar later, in 1642, stierf zij. Dan was daar Hendrikje Stoffels, die omstreeks 1647 in Rembrandts leven verscheen. Met haar woonde hij samen tot haar overlijden in 1663. En dan, tussen de twee andere in, was er Geertje Dircx. Zij werd kort voor het overlijden van Saskia ingehuurd als kindermeid voor de jonge Titus, de zoon van Rembrandt en Saskia. Over Geertje doen al lange tijd de meest wilde verhalen de ronde.
Geertje Dircx was afkomstig uit de regio boven Amsterdam, uit de plaatsjes Edam en Ransdorp. Ze moet omstreeks 1610-1615 zijn geboren. Toen ze bij Rembrandt en Saskia in dienst kwam zal ze achter in de twintig zijn geweest. Ze was toen al weduwe. Haar man, een scheepstrompetter, was enkele jaren eerder niet van een reis teruggekeerd. Al snel na het overlijden van Saskia kregen Geertje en Rembrandt een relatie. Een relatie die in het voorjaar van 1649 zou eindigen in ruzie – mogelijk liet Rembrandt haar vallen in ruil voor de inmiddels in dienst getreden Hendrikje. De ruzie werd een officiële strijd, want Geertje meende dat Rembrandt haar wel degelijk huwelijksbeloften had gedaan. Ze moesten beiden verschijnen voor de Commissarissen van Huwelijkse Zaken en zelfs voor de rechtbank. Het eindigde ermee dat Geertje voor de duur van twaalf jaar werd opgesloten in het spinhuis in Gouda. Iets waar Rembrandt mogelijk de hand in heeft gehad. Een zwarte bladzijde in het leven van de kunstenaar die wij graag zo hoog schatten.
Afgezien van de documenten die werden opgesteld voor de officiële procedures is er weinig informatie beschikbaar over Geertje Dircx. En dat wát er is, heeft de geur van geruzie, emoties en drama. Voor een auteur van een roman is dat natuurlijk een ideaal uitgangspunt. Van der Vlugt heeft die ruimte dan ook genomen en veel zelf ingevuld, waarbij ze wel zo zorgvuldig mogelijk te werk ging. Het eindresultaat heiligt de methode, stel ik vast. Het geheel overtuigt. Het meest geslaagd vind ik de ‘stem’ die ze Geertje heeft gegeven. Ze is in haar huid en hoofd gekropen, heeft zich voorgesteld hoe een zeventiende-eeuwse vrouw van bescheiden komaf deze situatie moet hebben ondergaan. Geertje is daardoor een geloofwaardig personage geworden. Zij draagt de roman.
En dat portret in Chicago, zou ze dat kunnen zijn? Dat is best mogelijk, ook qua tijd. Samuel van Hoogstraten was omstreeks 1645, de datering van het portret, bij Rembrandt in de leer. Zeker weten of ze het is zullen we misschien nooit. Maar iedere keer dat ik dit portret ga zien, zal het voor mij een beetje Geertje zijn.
Simone van der Vlugt
Schilderslief
Luisterboek, voorgelezen door Dieuwertje Blok
7 uur en 15 minuten
Ambo Anthos / Storytel
In Rembrandts leven speelden drie vrouwen een grote rol. Allereerst natuurlijk Saskia, met wie hij in 1634 trouwde. Al acht jaar later, in 1642, stierf zij. Dan was daar Hendrikje Stoffels, die omstreeks 1647 in Rembrandts leven verscheen. Met haar woonde hij samen tot haar overlijden in 1663. En dan, tussen de twee andere in, was er Geertje Dircx. Zij werd kort voor het overlijden van Saskia ingehuurd als kindermeid voor de jonge Titus, de zoon van Rembrandt en Saskia. Over Geertje doen al lange tijd de meest wilde verhalen de ronde.
Geertje Dircx was afkomstig uit de regio boven Amsterdam, uit de plaatsjes Edam en Ransdorp. Ze moet omstreeks 1610-1615 zijn geboren. Toen ze bij Rembrandt en Saskia in dienst kwam zal ze achter in de twintig zijn geweest. Ze was toen al weduwe. Haar man, een scheepstrompetter, was enkele jaren eerder niet van een reis teruggekeerd. Al snel na het overlijden van Saskia kregen Geertje en Rembrandt een relatie. Een relatie die in het voorjaar van 1649 zou eindigen in ruzie – mogelijk liet Rembrandt haar vallen in ruil voor de inmiddels in dienst getreden Hendrikje. De ruzie werd een officiële strijd, want Geertje meende dat Rembrandt haar wel degelijk huwelijksbeloften had gedaan. Ze moesten beiden verschijnen voor de Commissarissen van Huwelijkse Zaken en zelfs voor de rechtbank. Het eindigde ermee dat Geertje voor de duur van twaalf jaar werd opgesloten in het spinhuis in Gouda. Iets waar Rembrandt mogelijk de hand in heeft gehad. Een zwarte bladzijde in het leven van de kunstenaar die wij graag zo hoog schatten.
Afgezien van de documenten die werden opgesteld voor de officiële procedures is er weinig informatie beschikbaar over Geertje Dircx. En dat wát er is, heeft de geur van geruzie, emoties en drama. Voor een auteur van een roman is dat natuurlijk een ideaal uitgangspunt. Van der Vlugt heeft die ruimte dan ook genomen en veel zelf ingevuld, waarbij ze wel zo zorgvuldig mogelijk te werk ging. Het eindresultaat heiligt de methode, stel ik vast. Het geheel overtuigt. Het meest geslaagd vind ik de ‘stem’ die ze Geertje heeft gegeven. Ze is in haar huid en hoofd gekropen, heeft zich voorgesteld hoe een zeventiende-eeuwse vrouw van bescheiden komaf deze situatie moet hebben ondergaan. Geertje is daardoor een geloofwaardig personage geworden. Zij draagt de roman.
En dat portret in Chicago, zou ze dat kunnen zijn? Dat is best mogelijk, ook qua tijd. Samuel van Hoogstraten was omstreeks 1645, de datering van het portret, bij Rembrandt in de leer. Zeker weten of ze het is zullen we misschien nooit. Maar iedere keer dat ik dit portret ga zien, zal het voor mij een beetje Geertje zijn.
Simone van der Vlugt
Schilderslief
Luisterboek, voorgelezen door Dieuwertje Blok
7 uur en 15 minuten
Ambo Anthos / Storytel
woensdag 2 oktober 2019
Ingemetseld
Soms vertoont de geschiedenis een weerbarstige ontoegankelijkheid. Soms is dat zelfs het geval wanneer het gaat om personen van wie het leven toch goed gedocumenteerd zou moeten zijn. Anna van Saksen is daar een treffend voorbeeld van. Zij was de tweede vrouw van Willem van Oranje. Het beeld dat van haar bestaat is dat van een ‘verdorven en egoïstische vrouw die uiteindelijk haar verstand verloor’. Maar is dat beeld betrouwbaar? En waar is het op gebaseerd? Met die vragen als uitgangspunt begon de historica Femke Deen haar onderzoek. De vele brieven van en aan Anna die bewaard zijn gebleven schetsen in detail wat haar overkwam. Evenzo doen de officiële stukken dat. Maar er waren vermoedelijk nog veel meer brieven, die niet bewaard zijn gebleven. Wat mogelijk ook geldt voor de officiële stukken die, indien ze niet gunstig waren voor Willem van Oranje, in later tijden wellicht zijn verdonkeremaand. Kortom, ondanks de relatieve rijkdom aan bronnen blijft het een hachelijke onderneming al te harde conclusies te trekken. Maar dat wat er wél is schetst een onthutsend beeld van de neergang van een vrouw, geboren in de hoogste Duitse adel, die door haar huwelijk met Willem van Oranje een sleutelrol had kunnen vervullen tussen de Huizen van Oranje, Hessen en Saksen. Maar het zou niet zo zijn.
Anna werd geboren op 23 december 1544, als eerste kind van hertog Maurits van Saksen en Agnes van Hessen, dochter van de landgraaf van Hessen. Ze ontving een degelijke opvoeding waarbij godsvrucht en deugdzaamheid belangrijke aspecten waren. Vanaf 1547 droeg haar vader de titel van keurvorst, hem als dank toegekend door Karel V, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Dat moet haar als kind het besef hebben gegeven dat ze hooggeplaatst was, dat men rekening diende te houden met haar. De rijk ingerichte paleizen en kastelen waarin ze met haar familie woonde zullen haar een ongekend luxe levensstijl als normaal hebben leren ervaren.
Op achtjarige leeftijd verloor ze haar vader. Deze sneuvelde tijdens de Slag bij Sievershausen, in juli 1553. Zijn jongere broer erfde de titel en de bezittingen, waardoor Anna en haar moeder van de ene dag op de andere afhankelijk werden van de goedheid van anderen. Toen twee jaar later ook haar moeder overleed bleef ze alleen achter. Haar opvoeding werd voltooid door familieleden die zich over haar ontfermden. En langzamerhand groeide ze uit tot een gewilde huwelijkskandidaat. Niet zozeer vanwege haar schoonheid – er gaan geruchten over een lichamelijke vergroeiing - maar wel vanwege haar dynastieke komaf en mogelijk interessante bruidsschat.
In het najaar van 1559 toonde Willem van Oranje interesse voor de inmiddels vijftienjarige hertogin. Diens eerste echtgenote, Anna van Egmond, was het jaar tevoren gestorven en de pas zesentwintigjarige prins zocht een nieuwe vrouw. Hij liet de keurvorst van Saksen polsen of die hem zag als een mogelijke huwelijkskandidaat voor diens nichtje. Dat Oranje – toen nog – katholiek was en Anna Luthers was opgevoed zag hij zelf niet als een probleem, liet hij de keurvorst per brief weten. Hij zou zijn nieuwe vrouw, als het tenminste tot een huwelijk kwam, alle vrijheid geven haar eigen geloof te beleven. Over de motieven van Willem om met Anna te willen trouwen is veel geschreven. Hij, zelf een Nassau, verzekerde zich ermee van de steun van twee van de belangrijkste Duitse vorstenhuizen, Saksen en Hessen. Ook de enorme bruidsschat van Anna moet hem hebben aangetrokken: zelf had hij veel schulden en hij leefde op te grote voet. Dat hij door een huwelijk met een Lutherse vrouw de toorn zou kunnen opwekken van Filips II, de koning van Spanje en toen nog zijn vriend, beschouwde hij als een probleem dat met voorzichtige diplomatie op te lossen zou zijn. Op 24 augustus 1561 trouwden Willem en Anna in Leipzig. Het was het begin van een huwelijk dat rampzalig zou verlopen.
Waar ging het mis? Toen Anna merkte – en soms zélf zag – hoe Oranje flirtte met andere vrouwen of zelfs overspel pleegde? Toen ze ondervond dat het hofleven in Brussel heel wat losbandiger was dan thuis in het keurige en bedaarde Dresden? Toen ze klaagde dat de mogelijkheden om haar geloof te praktiseren wel heel beperkt waren? Of gewoon toen Willem besloot dat een zelfstandig denkende vrouw met een eigen, vaak afwijkende mening, niet zijn idee van een goed huwelijk was? Hier geven de bronnen geen eenduidig beeld. In ieder geval ontstond er een huwelijkscrisis, die weliswaar enkele malen gerepareerd werd maar uiteindelijk zou leiden tot een definitieve breuk en Anna’s vertrek naar Keulen. Toen Willem erachter kwam dat zij daar hoogstwaarschijnlijk een verhouding had gehad met Jan Rubens, de vader van de latere schilder, nam hij een rigoureuze maatregel. Ze werd opgesloten in het kasteel te Siegen. Die gevangenschap versterkte de heftigheid van haar verzet. De talloze brieven aan familie en vriendinnen tonen hoe verbolgen ze is dat dit háár, een vrouw van hoge adel, wordt aangedaan. De brieven worden gaandeweg emotioneler, laten een vrouw zien die de grip op de werkelijkheid verliest. Tot haar familie – Willem heeft haar dan al op kunstige wijze weten te ‘retourneren’ aan zijn schoonfamilie – besloot te doen wat voor onhandelbare adellijke vrouwen de traditionele straf was: inmetselen. Zo bracht ze haar laatste jaren door, in de kelders van een groot paleis, ver van alles en iedereen. Een gruwelijk einde.
Ondanks de grote onzekerheid hoe de kwestie te interpreteren en bij wie de schuld te leggen weet Deen een evenwichtige analyse te bieden van het gebeuren. De bewijzen voor de schuldvraag of het ontbreken ervan, het onderscheid tussen feit en roddel en het al dan niet manipuleren van een historisch beeld door latere historici, ze verwoordt het zakelijk wanneer dat aan de orde is. Het uitvoerige notenapparaat toont hoe zorgvuldig ze daarbij te werk is gegaan. Wat je bijblijft is de enigszins diffuse rol die Oranje speelt in het geheel. Vaderlandse historici hadden in het verleden wel eens de neiging die houding te vergoelijken met de opmerking dat hij in die jaren andere, belangrijker zaken aan zijn hoofd had. Wat je ook bijblijft is het beeld van een jonge vrouw die ten onder gaat in een maatschappij die voor vrouwen andere regels hanteert dan voor mannen. Een vrouw die door haar volharding, noem het koppigheid, gebaseerd op het beeld dat zij zelf heeft van haar status, haar eigen graf helpt graven.
Femke Deen
Anna van Saksen. Verstoten bruid van Willem van Oranje
416 blz
Atlas Contact
Anna werd geboren op 23 december 1544, als eerste kind van hertog Maurits van Saksen en Agnes van Hessen, dochter van de landgraaf van Hessen. Ze ontving een degelijke opvoeding waarbij godsvrucht en deugdzaamheid belangrijke aspecten waren. Vanaf 1547 droeg haar vader de titel van keurvorst, hem als dank toegekend door Karel V, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Dat moet haar als kind het besef hebben gegeven dat ze hooggeplaatst was, dat men rekening diende te houden met haar. De rijk ingerichte paleizen en kastelen waarin ze met haar familie woonde zullen haar een ongekend luxe levensstijl als normaal hebben leren ervaren.
Op achtjarige leeftijd verloor ze haar vader. Deze sneuvelde tijdens de Slag bij Sievershausen, in juli 1553. Zijn jongere broer erfde de titel en de bezittingen, waardoor Anna en haar moeder van de ene dag op de andere afhankelijk werden van de goedheid van anderen. Toen twee jaar later ook haar moeder overleed bleef ze alleen achter. Haar opvoeding werd voltooid door familieleden die zich over haar ontfermden. En langzamerhand groeide ze uit tot een gewilde huwelijkskandidaat. Niet zozeer vanwege haar schoonheid – er gaan geruchten over een lichamelijke vergroeiing - maar wel vanwege haar dynastieke komaf en mogelijk interessante bruidsschat.
In het najaar van 1559 toonde Willem van Oranje interesse voor de inmiddels vijftienjarige hertogin. Diens eerste echtgenote, Anna van Egmond, was het jaar tevoren gestorven en de pas zesentwintigjarige prins zocht een nieuwe vrouw. Hij liet de keurvorst van Saksen polsen of die hem zag als een mogelijke huwelijkskandidaat voor diens nichtje. Dat Oranje – toen nog – katholiek was en Anna Luthers was opgevoed zag hij zelf niet als een probleem, liet hij de keurvorst per brief weten. Hij zou zijn nieuwe vrouw, als het tenminste tot een huwelijk kwam, alle vrijheid geven haar eigen geloof te beleven. Over de motieven van Willem om met Anna te willen trouwen is veel geschreven. Hij, zelf een Nassau, verzekerde zich ermee van de steun van twee van de belangrijkste Duitse vorstenhuizen, Saksen en Hessen. Ook de enorme bruidsschat van Anna moet hem hebben aangetrokken: zelf had hij veel schulden en hij leefde op te grote voet. Dat hij door een huwelijk met een Lutherse vrouw de toorn zou kunnen opwekken van Filips II, de koning van Spanje en toen nog zijn vriend, beschouwde hij als een probleem dat met voorzichtige diplomatie op te lossen zou zijn. Op 24 augustus 1561 trouwden Willem en Anna in Leipzig. Het was het begin van een huwelijk dat rampzalig zou verlopen.
Waar ging het mis? Toen Anna merkte – en soms zélf zag – hoe Oranje flirtte met andere vrouwen of zelfs overspel pleegde? Toen ze ondervond dat het hofleven in Brussel heel wat losbandiger was dan thuis in het keurige en bedaarde Dresden? Toen ze klaagde dat de mogelijkheden om haar geloof te praktiseren wel heel beperkt waren? Of gewoon toen Willem besloot dat een zelfstandig denkende vrouw met een eigen, vaak afwijkende mening, niet zijn idee van een goed huwelijk was? Hier geven de bronnen geen eenduidig beeld. In ieder geval ontstond er een huwelijkscrisis, die weliswaar enkele malen gerepareerd werd maar uiteindelijk zou leiden tot een definitieve breuk en Anna’s vertrek naar Keulen. Toen Willem erachter kwam dat zij daar hoogstwaarschijnlijk een verhouding had gehad met Jan Rubens, de vader van de latere schilder, nam hij een rigoureuze maatregel. Ze werd opgesloten in het kasteel te Siegen. Die gevangenschap versterkte de heftigheid van haar verzet. De talloze brieven aan familie en vriendinnen tonen hoe verbolgen ze is dat dit háár, een vrouw van hoge adel, wordt aangedaan. De brieven worden gaandeweg emotioneler, laten een vrouw zien die de grip op de werkelijkheid verliest. Tot haar familie – Willem heeft haar dan al op kunstige wijze weten te ‘retourneren’ aan zijn schoonfamilie – besloot te doen wat voor onhandelbare adellijke vrouwen de traditionele straf was: inmetselen. Zo bracht ze haar laatste jaren door, in de kelders van een groot paleis, ver van alles en iedereen. Een gruwelijk einde.
Ondanks de grote onzekerheid hoe de kwestie te interpreteren en bij wie de schuld te leggen weet Deen een evenwichtige analyse te bieden van het gebeuren. De bewijzen voor de schuldvraag of het ontbreken ervan, het onderscheid tussen feit en roddel en het al dan niet manipuleren van een historisch beeld door latere historici, ze verwoordt het zakelijk wanneer dat aan de orde is. Het uitvoerige notenapparaat toont hoe zorgvuldig ze daarbij te werk is gegaan. Wat je bijblijft is de enigszins diffuse rol die Oranje speelt in het geheel. Vaderlandse historici hadden in het verleden wel eens de neiging die houding te vergoelijken met de opmerking dat hij in die jaren andere, belangrijker zaken aan zijn hoofd had. Wat je ook bijblijft is het beeld van een jonge vrouw die ten onder gaat in een maatschappij die voor vrouwen andere regels hanteert dan voor mannen. Een vrouw die door haar volharding, noem het koppigheid, gebaseerd op het beeld dat zij zelf heeft van haar status, haar eigen graf helpt graven.
Femke Deen
Anna van Saksen. Verstoten bruid van Willem van Oranje
416 blz
Atlas Contact
vrijdag 27 september 2019
Levenslang?
Ben je voor altijd schuldig aan iets wat je hebt veroorzaakt maar niet hebt gewild? Niet bewust heb gewild, in ieder geval? Het is een heldere vraag, maar de materie is uiterst complex en kent juridische, morele en emotionele kanten. Het is de vraag waaromheen Oek de Jong zijn recent verschenen roman Zwarte schuur heeft opgebouwd. De hoofdpersoon is Maris Coppoolse, een wereldberoemde kunstenaar. Samenvallend met de opening van een grote overzichtstentoonstelling van zijn schilderijen in het Stedelijk Museum in Amsterdam verschijnt in een toonaangevend opinieblad een groot artikel over iets dat hem vijfenveertig jaar overkwam, toen Coppoolse veertien was. Die gebeurtenis leidde tot de dood van een meisje. De kunstenaar wordt daarvoor nu, ofschoon hij indertijd voor zijn daad is bestraft, alsnog publiekelijk aan de schandpaal genageld. Alsof hij door het nooit te hebben genoemd zich schuldig zou hebben gemaakt aan het verzwijgen ervan. Omdat zijn tentoonstelling ‘hot’ is, wordt de onthulling het eveneens. Het versterkt elkaar. Ook op Coppoolse heeft het dat effect, waardoor hij ongewild wordt teruggeworpen op zijn verleden. Voor die terugblik op zowel het fatale moment als Coppoolse’s leven sindsdien neemt De Jong alle tijd en ruimte. Waarmee zijn verhaal een weldadig uitgebalanceerde analyse van bovenstaande vraagstelling wordt, rijk geschakeerd en vlot geschreven.
Je boek de titel Zwarte schuur meegeven is gedurfd. Het klinkt nogal negatief, is niet wat uitgevers een sexy, lekker bekkende titel noemen. Maar die titel staat wel voor de kern van het verhaal. Niet alleen vond de dodelijke gebeurtenis plaats in een van die karakteristieke boerenschuren die je in het Zeeuwse landschap ziet staan, Coppoolse heeft het voorval al die jaren weggedrukt op een onvindbare plek in zijn geest, liet het als het ware in een zwart gat verdwijnen. De wijze waarop De Jong zijn hoofdpersoon in zijn geest de weg terug naar dat moment laat afleggen, zijn levenspad sindsdien in omgekeerde richting afleggend - langs zijn liefdes, zijn huwelijk, zijn loopbaan, zijn oeuvre - is zo vakkundig en subtiel gedoseerd dat je haast met het water in je handen aan ieder nieuw hoofdstuk begint. Meeslepend is het juiste woord.
Oek de Jong is een schrijver die ik volg sinds Opwaaiende zomerjurken, dat ik las in 1982. Die roman scoort nog steeds heel hoog wanneer ik mijn favoriete top 100 zou moeten samenstellen. In 2013 las ik het opnieuw, als luisterboek (zie dit weblog, 13 maart 2013). Dat ik nu, een kleine veertig jaar later, opnieuw wordt gegrepen door zijn nieuwste roman vind ik toch wel bijzonder.
Oek de Jong
Zwarte schuur
492 blz
Atlas Contact
Je boek de titel Zwarte schuur meegeven is gedurfd. Het klinkt nogal negatief, is niet wat uitgevers een sexy, lekker bekkende titel noemen. Maar die titel staat wel voor de kern van het verhaal. Niet alleen vond de dodelijke gebeurtenis plaats in een van die karakteristieke boerenschuren die je in het Zeeuwse landschap ziet staan, Coppoolse heeft het voorval al die jaren weggedrukt op een onvindbare plek in zijn geest, liet het als het ware in een zwart gat verdwijnen. De wijze waarop De Jong zijn hoofdpersoon in zijn geest de weg terug naar dat moment laat afleggen, zijn levenspad sindsdien in omgekeerde richting afleggend - langs zijn liefdes, zijn huwelijk, zijn loopbaan, zijn oeuvre - is zo vakkundig en subtiel gedoseerd dat je haast met het water in je handen aan ieder nieuw hoofdstuk begint. Meeslepend is het juiste woord.
Oek de Jong is een schrijver die ik volg sinds Opwaaiende zomerjurken, dat ik las in 1982. Die roman scoort nog steeds heel hoog wanneer ik mijn favoriete top 100 zou moeten samenstellen. In 2013 las ik het opnieuw, als luisterboek (zie dit weblog, 13 maart 2013). Dat ik nu, een kleine veertig jaar later, opnieuw wordt gegrepen door zijn nieuwste roman vind ik toch wel bijzonder.
Oek de Jong
Zwarte schuur
492 blz
Atlas Contact
vrijdag 20 september 2019
Zitten voor Freud
Sterren op het Doek van omroep Max is een bijzonder populair televisieprogramma. Het concept is eenvoudig. Iedere aflevering wordt een Bekende Nederlander door drie kunstenaars geportretteerd. Na enkele weken werken aan hun portret presenteren de kunstenaars het eindresultaat, waaruit de BN’er zijn of haar keuze maakt. Dat portret mag mee naar huis. De kunstenaars zijn zo geselecteerd dat er – idealiter - drie volstrekt verschillende portretten ontstaan, wat voor de geportretteerde de keuze meestal vrij eenvoudig maakt. Het is een onderhoudend en soms ook informatief programma, waarbij het vooral aardig is dat je een blik in de ziel van de BN’er mag werpen: tijdens de poseersessie, wanneer de presentator met hem of haar een gesprekje heeft, en tijdens het keuzemoment achteraf, wanneer de BN’er – zich meestal zichtbaar ongemakkelijk voelend – moet kiezen.
Wat ik jammer vindt is dat het poseren maar zo kort duurt. De kunstenaars kennen hun model niet, zien het tijdens die sessie voor het eerst in levende lijve en voor ze goed en wel een ruwe schets op het doek hebben is het alweer voorbij. Moeten ze het de weken erna doen met foto’s of film – die er natuurlijk in overvloed zijn. Maar een band tussen kunstenaar en model kan op deze wijze nauwelijks ontstaan. Of dat noodzakelijk is? Nou nee, het hoeft natuurlijk niet. Maar je kan je voorstellen dat een kunstenaar bij het maken van een portret niet alleen de uiterlijke trekken van het model in het portret wil leggen maar ook iets van het innerlijk, het karakter van de geportretteerde wil laten zien. Dat lukt veel beter wanneer er gelegenheid is om elkaar beter kunnen leren kennen. Dus meer poseersessies.
Toen de Britse kunstcriticus Martin Gayford in het najaar van 2003 aan zijn vriend Lucian Freud (1922-2011) vroeg of deze hem niet eens wilde portretteren, en Freud direct toehapte, wist hij niet dat hij daarmee zou tekenen voor zo’n veertig maal urenlang poseren. Maar dat is hoe de kunstenaar werkt, een schilderij ontstaat bij hem niet volgens een vooropgezet plan maar groeit als vanzelf, de ene sessie wat sneller en dan weer heel langzaam. Gayford krijgt dat pas echt door wanneer hij, nog vrij aan het begin, na afloop van het zitten aan Freud vraagt wat er ditmaal is bijgekomen en Freud hem wijst op een minuscuul stukje van de rechterwenkbrauw. Op Gayford komt dat toch enigszins over als verspilde tijd, maar in Freuds beleving is de sessie uiterst zinvol geweest omdat dat het stukje wenkbrauw de uitkomst is van een wezenlijke beslissing die hij heeft genomen over het vervolg van het proces.
Waarom stelde Gayford aan een van de grootste Britse kunstenaars van dat moment voor om hem te portretteren? Misschien kwam er een beetje ijdelheid bij kijken, de gedachte door middel van zo’n portret een zekere onsterfelijkheid te verkrijgen. Maar het was vooral nieuwsgierigheid naar het verloop van zo’n proces, schrijft hij in een kort voorwoord. Hij was al zo vaak op Freuds atelier geweest om recent werk of werk in uitvoering te bekijken dat hij zelf wel eens deel wilde uitmaken van dat creatieve proces. Die ervaring zou hij in overvloed krijgen.
Wat leverden de sessies nog meer op dan het gestage tot stand komen van een portret? De schilder en zijn model spraken over van alles, van hun voorkeuren in de kunst, wederzijdse vrienden, de kunstkritiek en het leven in het algemeen. Over andere kunstenaars heeft Freud uitgesproken meningen: de late Titiaan en Rembrandt bewondert hij, voor Da Vinci en Raphael geeft hij geen stuiver. In het werk van de laatste zit totaal geen leven, is zijn oordeel. Francis Bacon, de Britse kunstenaar met wie hij lang optrok, is een dankbaar en terugkerend onderwerp. De poseersessies bij avond sluiten Freud en Gayford regelmatig af met een etentje in de stad.
Het daagt Gayford langzaamaan hoe belangrijk die informele gesprekken zijn: ‘The talk is, I begin to realize, almost as much part of the sitting process as the drawing and painting. Portraiture requires observation of the subject, not just as an inert and motionless living-statue, but also moving, speaking, reacting in all manner of moods and circumstances – some characteristic of the sitter’s everyday behaviour, some more exceptional. It is precisely those movements of the eyes, mouth and the mobile topography of the face that make an image like a person, rather than a waxwork.’
En het eindresultaat, hoe ervaart Gayford dat? Het portret toont hem met een intense, doordringende blik. Hij verklaart die als ‘it is in part, I think, a painting of my own fascination with the whole process of being painted. I see that intensity of interest in the picture. It’s me looking at him looking at me’.
Het portret siert nu een wand bij John and Frances Bowes, een Californisch verzamelaarspaar. Anoniem, als ‘Man with a Blue Scarf’. Maar ook weer niet zo anoniem, want Gayford ontmoette hen tijdens de Biennale in Venetië, kort nadat ze het portret hadden verworven. Hij maakt nu in zekere zin deel uit van hun leven. Ook dat is een fascinerende gedachte.
Martin Gayford
Man with a Blue Scarf. On Sitting for a Portrait by Lucian Freud
248 blz
Thames & Hudson
Wat ik jammer vindt is dat het poseren maar zo kort duurt. De kunstenaars kennen hun model niet, zien het tijdens die sessie voor het eerst in levende lijve en voor ze goed en wel een ruwe schets op het doek hebben is het alweer voorbij. Moeten ze het de weken erna doen met foto’s of film – die er natuurlijk in overvloed zijn. Maar een band tussen kunstenaar en model kan op deze wijze nauwelijks ontstaan. Of dat noodzakelijk is? Nou nee, het hoeft natuurlijk niet. Maar je kan je voorstellen dat een kunstenaar bij het maken van een portret niet alleen de uiterlijke trekken van het model in het portret wil leggen maar ook iets van het innerlijk, het karakter van de geportretteerde wil laten zien. Dat lukt veel beter wanneer er gelegenheid is om elkaar beter kunnen leren kennen. Dus meer poseersessies.
Toen de Britse kunstcriticus Martin Gayford in het najaar van 2003 aan zijn vriend Lucian Freud (1922-2011) vroeg of deze hem niet eens wilde portretteren, en Freud direct toehapte, wist hij niet dat hij daarmee zou tekenen voor zo’n veertig maal urenlang poseren. Maar dat is hoe de kunstenaar werkt, een schilderij ontstaat bij hem niet volgens een vooropgezet plan maar groeit als vanzelf, de ene sessie wat sneller en dan weer heel langzaam. Gayford krijgt dat pas echt door wanneer hij, nog vrij aan het begin, na afloop van het zitten aan Freud vraagt wat er ditmaal is bijgekomen en Freud hem wijst op een minuscuul stukje van de rechterwenkbrauw. Op Gayford komt dat toch enigszins over als verspilde tijd, maar in Freuds beleving is de sessie uiterst zinvol geweest omdat dat het stukje wenkbrauw de uitkomst is van een wezenlijke beslissing die hij heeft genomen over het vervolg van het proces.
Waarom stelde Gayford aan een van de grootste Britse kunstenaars van dat moment voor om hem te portretteren? Misschien kwam er een beetje ijdelheid bij kijken, de gedachte door middel van zo’n portret een zekere onsterfelijkheid te verkrijgen. Maar het was vooral nieuwsgierigheid naar het verloop van zo’n proces, schrijft hij in een kort voorwoord. Hij was al zo vaak op Freuds atelier geweest om recent werk of werk in uitvoering te bekijken dat hij zelf wel eens deel wilde uitmaken van dat creatieve proces. Die ervaring zou hij in overvloed krijgen.
Wat leverden de sessies nog meer op dan het gestage tot stand komen van een portret? De schilder en zijn model spraken over van alles, van hun voorkeuren in de kunst, wederzijdse vrienden, de kunstkritiek en het leven in het algemeen. Over andere kunstenaars heeft Freud uitgesproken meningen: de late Titiaan en Rembrandt bewondert hij, voor Da Vinci en Raphael geeft hij geen stuiver. In het werk van de laatste zit totaal geen leven, is zijn oordeel. Francis Bacon, de Britse kunstenaar met wie hij lang optrok, is een dankbaar en terugkerend onderwerp. De poseersessies bij avond sluiten Freud en Gayford regelmatig af met een etentje in de stad.
Het daagt Gayford langzaamaan hoe belangrijk die informele gesprekken zijn: ‘The talk is, I begin to realize, almost as much part of the sitting process as the drawing and painting. Portraiture requires observation of the subject, not just as an inert and motionless living-statue, but also moving, speaking, reacting in all manner of moods and circumstances – some characteristic of the sitter’s everyday behaviour, some more exceptional. It is precisely those movements of the eyes, mouth and the mobile topography of the face that make an image like a person, rather than a waxwork.’
En het eindresultaat, hoe ervaart Gayford dat? Het portret toont hem met een intense, doordringende blik. Hij verklaart die als ‘it is in part, I think, a painting of my own fascination with the whole process of being painted. I see that intensity of interest in the picture. It’s me looking at him looking at me’.
Het portret siert nu een wand bij John and Frances Bowes, een Californisch verzamelaarspaar. Anoniem, als ‘Man with a Blue Scarf’. Maar ook weer niet zo anoniem, want Gayford ontmoette hen tijdens de Biennale in Venetië, kort nadat ze het portret hadden verworven. Hij maakt nu in zekere zin deel uit van hun leven. Ook dat is een fascinerende gedachte.
Martin Gayford
Man with a Blue Scarf. On Sitting for a Portrait by Lucian Freud
248 blz
Thames & Hudson
zondag 15 september 2019
De orgelstemmer en de Braziliaanse
De romans en verhalen van Maarten 't Hart worden met het klimmen der jaren vertrouwder. Hij was altijd al een herkenbare schrijver, met een regelmatig terugkerende ‘biotoop’ en variaties op vrijwel steeds dezelfde thema’s. Dat geldt in sterke mate voor zijn meer recente werk, de roman Magdalena en de mooie verhalenbundel De moeder van Ikabod. Maar ook met het zojuist verschenen De nachtstemmer is dat weer het geval. Het verhaal is gesitueerd in Maassluis, het leven van de hoofdpersoon draait om de muziek, hij is een stuntelaar waar het vrouwen en de liefde betreft en het boek wemelt van nogal kleurrijke gereformeerde figuren. Ziedaar de wereld van Maarten ’t Hart.
Het verhaal is overzichtelijk. Gabriel Pottjewijd, een brave Groningse orgelstemmer, reist eind jaren tachtig van de vorige eeuw naar een stadje aan de Nieuwe Waterweg – Maassluis, maar de naam wordt niet genoemd - om daar het orgel in de Groote Kerk te stemmen. Hij wordt ondergebracht in een pension en gaat de volgende dag aan het werk. Al gauw wordt hem gevraagd ook het orgel in de Immanuëlkerk onder handen te nemen. Na enkele dagen ontmoet hij Gracinha, een beeldschone Braziliaanse van omstreeks veertig, de weduwe van een Nederlandse scheepskapitein, en haar dochtertje. Het meisje, dat licht autistisch lijkt te zijn, is gefascineerd door Gabriels werk en komt hem helpen. Ze drukt graag heel lang een toets of pedaal in, wat Gabriel van pas komt. Haar moeder ontfermt zich over Gabriel, vraagt hem om mee te eten. Hij helpt haar om haar Nederlands te verbeteren. Een beginnende liefde lijkt onvermijdelijk. Wanneer Gabriel een anonieme dreigbrief ontvangt waarin hem de omgang met Gracinha wordt afgeraden, krijgt het verhaal een iets grimmiger wending, een onzekerheid en spanning die ’t Hart mooi weet uit te rollen over de tweede helft van zijn roman.
Het verhaal wemelt van mannen met op zijn minst opmerkelijke namen. Nu is Pottjewijd al een vrij opvallende achternaam, maar wat dacht u van deze kleine selectie: Koster de Koeier, Broeder Koevoet, Hendrik Schoonbrood, IJzerhard Paalvast en Okke Hokke. Ik veronderstel dat ’t Hart hiermee een bepaalde sfeer wil scheppen, de lezer het gevoel wil geven dat het stadje een wereldje op zich is, niet het Nederland dat wij kennen. Op enig moment refereert Pottjewijd in een gesprek met een mannenbroeder aan de schrijver Bordewijk, die ook een voorkeur had voor veelzeggende namen – denk aan Bint. Veel van deze mannen zijn trouwens lid van de Mannenvereniging Schrift en Belijdenis. Kom je ook niet in iedere stad tegen.
Maar goed. Ofschoon dit soort details de leesvreugde verhogen en ’t Hart een verhaal vaart kan meegeven, kan ik niet spreken van een bijzondere leeservaring. Het is op zijn best onderhoudend. De voorspelbaarheid qua thematiek bezorgt het verhaal een flinke deuk, de neiging van ’t Hart om los te gaan op een van zijn stokpaardjes – de onbetrouwbaarheid van de bijbel, de vraag of een vrouw wel mooi moet willen zijn – is irritant, soms tenenkrommend. Voor de fans is dit boek natuurlijk een verplicht nummer, maar ik denk niet dat ik het met Kerst aan iemand cadeau zal geven.
Maarten ’t Hart
De nachtstemmer
316 blz
De Arbeiderspers
Het verhaal is overzichtelijk. Gabriel Pottjewijd, een brave Groningse orgelstemmer, reist eind jaren tachtig van de vorige eeuw naar een stadje aan de Nieuwe Waterweg – Maassluis, maar de naam wordt niet genoemd - om daar het orgel in de Groote Kerk te stemmen. Hij wordt ondergebracht in een pension en gaat de volgende dag aan het werk. Al gauw wordt hem gevraagd ook het orgel in de Immanuëlkerk onder handen te nemen. Na enkele dagen ontmoet hij Gracinha, een beeldschone Braziliaanse van omstreeks veertig, de weduwe van een Nederlandse scheepskapitein, en haar dochtertje. Het meisje, dat licht autistisch lijkt te zijn, is gefascineerd door Gabriels werk en komt hem helpen. Ze drukt graag heel lang een toets of pedaal in, wat Gabriel van pas komt. Haar moeder ontfermt zich over Gabriel, vraagt hem om mee te eten. Hij helpt haar om haar Nederlands te verbeteren. Een beginnende liefde lijkt onvermijdelijk. Wanneer Gabriel een anonieme dreigbrief ontvangt waarin hem de omgang met Gracinha wordt afgeraden, krijgt het verhaal een iets grimmiger wending, een onzekerheid en spanning die ’t Hart mooi weet uit te rollen over de tweede helft van zijn roman.
Het verhaal wemelt van mannen met op zijn minst opmerkelijke namen. Nu is Pottjewijd al een vrij opvallende achternaam, maar wat dacht u van deze kleine selectie: Koster de Koeier, Broeder Koevoet, Hendrik Schoonbrood, IJzerhard Paalvast en Okke Hokke. Ik veronderstel dat ’t Hart hiermee een bepaalde sfeer wil scheppen, de lezer het gevoel wil geven dat het stadje een wereldje op zich is, niet het Nederland dat wij kennen. Op enig moment refereert Pottjewijd in een gesprek met een mannenbroeder aan de schrijver Bordewijk, die ook een voorkeur had voor veelzeggende namen – denk aan Bint. Veel van deze mannen zijn trouwens lid van de Mannenvereniging Schrift en Belijdenis. Kom je ook niet in iedere stad tegen.
Maar goed. Ofschoon dit soort details de leesvreugde verhogen en ’t Hart een verhaal vaart kan meegeven, kan ik niet spreken van een bijzondere leeservaring. Het is op zijn best onderhoudend. De voorspelbaarheid qua thematiek bezorgt het verhaal een flinke deuk, de neiging van ’t Hart om los te gaan op een van zijn stokpaardjes – de onbetrouwbaarheid van de bijbel, de vraag of een vrouw wel mooi moet willen zijn – is irritant, soms tenenkrommend. Voor de fans is dit boek natuurlijk een verplicht nummer, maar ik denk niet dat ik het met Kerst aan iemand cadeau zal geven.
Maarten ’t Hart
De nachtstemmer
316 blz
De Arbeiderspers
woensdag 11 september 2019
Op zoek naar de Chinese ziel
Victor Segalen (1878-1919) was een Franse marine-arts en schrijver. Zijn oeuvre, dat bestaat uit romans, toneelstukken, gedichten en essays, werd tijdens zijn leven maar mondjesmaat gepubliceerd. Segalens grote passie was reizen. Tussen 1903 tot 1905 maakte hij zijn eerste grote tocht, naar Polynesië. Hij deed daarvan verslag in Journal des Iles. Daarin komt hij naar voren als een reiziger die zich grondig documenteert over het gebied dat hij bereist en de indrukken die hij opdoet zorgvuldig boekstaaft om ze later nog eens te kunnen gebruiken. Een in de Stille Zuidzee geschreven essay over Paul Gaugain, de Franse schilder die er zijn laatste jaren doorbracht, verscheen al in 1904 in het toonaangevende tijdschrift Mercure de France.
Al kort na aankomst in Polynesië onderzocht Segalen of hij er blijvend zou kunnen wonen. Dat kwam er niet van, maar de lange reis die hij vanaf 1909 ondernam naar China had opnieuw dit doel. Hij vertrok eind april 1910 vanuit Marseille per schip naar Shanghai, zijn echtgenote Yvonne zou hem pas een jaar later volgen. Aan haar schreef hij tijdens de reis zijn later befaamd geworden brieven. Zijn voorbereiding op de reis kun je grondig noemen. Nog in Parijs had hij maandenlang intensief Chinese lessen gevolgd, zodat hij de reis kon maken in de hoedanigheid van tolk-vertaler Chinees. Zijn reisgenoot was zijn vriend Graaf Auguste Gilbert de Voisins (1877-1939), die misschien nog wel enthousiaster was over de onderneming dan Segalen zelf. De Voisins was financieel onafhankelijk en betaalde een fors deel van de reis in China voor hen beiden, maar voor zijn overtocht – en die van Yvonne - en uitrusting had Segalen zelf fors moeten investeren. Hij had daarvoor geld geleend van zijn ouders, van de bank, én met bloedend hart zijn Gaugains verkocht.
De tocht van Segalen en De Voisins voerde hen door het hart van China. Het ‘oude’ China, welteverstaan. Anderhalf jaar later, in 1911, zou het Chinese keizerrijk door een revolutie ten onder gaan. Ze reisden zoals reizigers van stand dit eeuwenlang hadden gedaan, met een gevolg bestaande uit ruiters, dragers, gidsen, een kok en andere helpers. Ze hadden grote tenten bij zich voor het geval ze ergens geen onderdak konden vinden. En ze hadden geen haast, op 10 augustus 1909 vertrok de kleine karavaan uit Peking om pas eind januari 1910 in Shanghai te arriveren. Ze trokken door een keur aan landschappen, zakten in het laatste deel van de tocht de rivier de Yangtze af en ontmoetten kleurrijke figuren. Segalen deed er in zijn brieven aan Yvonne op bevlogen wijze verslag van. De hele reis was voor hem in artistiek en literair opzicht één grote bron van inspiratie. In de cultuur, eigenlijk de ‘ziel’ van het land, haar geschiedenis en bewoners vond hij talrijke zaken die leidden tot overpeinzingen, tot aanzetjes voor essays en verhalen. Ook deze stuurde hij soms als brief aan Yvonne, waardoor ook wij ze te lezen krijgen. Het zijn de teksten van een estheet, tegelijk intellectueel en zintuigelijk, van een auteur die de schoonheid van het leven beschrijft, de soms onbenoembare gevoelens die door een hem nieuwe, vreemde cultuur worden opgeroepen. Als kunstenaar voelde Segalen zich verwant aan grootheden als Joris-Karl Huysmans en Claude Debussy, aan stromingen als het symbolisme en impressionisme.
Het reizen door China was in deze jaren een hele onderneming, zowel door de afstanden als de onbetrouwbaarheid van de wegen. Langdurige regenval kon redelijk begaanbare routes veranderen in rivieren van modder die wekenlang onbegaanbaar bleven. Ook verdwaalde de gids weleens. Segalen schrijft uitvoerig over deze reiservaringen. Wat verbazend goed functioneerde waren de posterijen. Het is haast komisch om te lezen hoe hij en zijn Yvonne elkaar per brief wisten te bereiken terwijl de een zich in het diepste binnenland van China bevond en de ander aan boord van een schip dat op weg naar Shanghai havens als Aden, Colombo en Singapore aandeed.
In 1906, kort na terugkomst van zijn reis naar Polynesië, had Segalen verklaard: ‘Ik ben geboren om te zwerven, om alles te zien en te voelen wat er op de wereld gezien en gevoeld kan worden. Ik wil mijn collectie uitbreiden. Om te beginnen met het Verre Oosten’. Dat Verre Oosten, in dit geval China, beviel hem zo dat hij er na zijn trektocht een poos met Yvonne zou blijven wonen. Nog tijdens de reis schreef hij haar met de gedachte te spelen in Saigon of Peking een goedlopende huisartsenpraktijk over te nemen. Zo’n definitief thuis werd China niet voor hem en zijn gezin, maar hij zou er wel enkele jaren blijven. Het waren gelukkige jaren. Hij reisde rond voor archeologisch onderzoek, waarbij hij opzienbarende ontdekkingen deed. Daartussendoor gaf hij colleges aan de medische faculteit in Tianjin en werd hij in 1912 benoemd tot privé-arts van Yuan Shikai, de eerste president van de Republiek China.
In 1914 werd hij als militair arts opgeroepen voor dienst in de Eerste Wereldoorlog. De verschrikkingen van de loopgraven zouden hem diep aangrijpen. De laatste jaren van zijn leven leed hij aan depressies. In 1919 overleed hij door een ongelukkige val, tijdens een eenzame wandeling in het bos, niet ver van zijn geboorteplaats Brest. Zijn literaire werk, waarvan op dat moment slechts een fractie was gepubliceerd, zou pas een halve eeuw later meer bekendheid krijgen. Met Brieven uit China als zijn meest gelezen werk.
Victor Segalen
Brieven uit China
Vertaald, geannoteerd en van een nawoord voorzien door Maarten Elzinga en Mark Leenhouts
362 blz
De Arbeiderspers, privé-domein nr. 253
Al kort na aankomst in Polynesië onderzocht Segalen of hij er blijvend zou kunnen wonen. Dat kwam er niet van, maar de lange reis die hij vanaf 1909 ondernam naar China had opnieuw dit doel. Hij vertrok eind april 1910 vanuit Marseille per schip naar Shanghai, zijn echtgenote Yvonne zou hem pas een jaar later volgen. Aan haar schreef hij tijdens de reis zijn later befaamd geworden brieven. Zijn voorbereiding op de reis kun je grondig noemen. Nog in Parijs had hij maandenlang intensief Chinese lessen gevolgd, zodat hij de reis kon maken in de hoedanigheid van tolk-vertaler Chinees. Zijn reisgenoot was zijn vriend Graaf Auguste Gilbert de Voisins (1877-1939), die misschien nog wel enthousiaster was over de onderneming dan Segalen zelf. De Voisins was financieel onafhankelijk en betaalde een fors deel van de reis in China voor hen beiden, maar voor zijn overtocht – en die van Yvonne - en uitrusting had Segalen zelf fors moeten investeren. Hij had daarvoor geld geleend van zijn ouders, van de bank, én met bloedend hart zijn Gaugains verkocht.
De tocht van Segalen en De Voisins voerde hen door het hart van China. Het ‘oude’ China, welteverstaan. Anderhalf jaar later, in 1911, zou het Chinese keizerrijk door een revolutie ten onder gaan. Ze reisden zoals reizigers van stand dit eeuwenlang hadden gedaan, met een gevolg bestaande uit ruiters, dragers, gidsen, een kok en andere helpers. Ze hadden grote tenten bij zich voor het geval ze ergens geen onderdak konden vinden. En ze hadden geen haast, op 10 augustus 1909 vertrok de kleine karavaan uit Peking om pas eind januari 1910 in Shanghai te arriveren. Ze trokken door een keur aan landschappen, zakten in het laatste deel van de tocht de rivier de Yangtze af en ontmoetten kleurrijke figuren. Segalen deed er in zijn brieven aan Yvonne op bevlogen wijze verslag van. De hele reis was voor hem in artistiek en literair opzicht één grote bron van inspiratie. In de cultuur, eigenlijk de ‘ziel’ van het land, haar geschiedenis en bewoners vond hij talrijke zaken die leidden tot overpeinzingen, tot aanzetjes voor essays en verhalen. Ook deze stuurde hij soms als brief aan Yvonne, waardoor ook wij ze te lezen krijgen. Het zijn de teksten van een estheet, tegelijk intellectueel en zintuigelijk, van een auteur die de schoonheid van het leven beschrijft, de soms onbenoembare gevoelens die door een hem nieuwe, vreemde cultuur worden opgeroepen. Als kunstenaar voelde Segalen zich verwant aan grootheden als Joris-Karl Huysmans en Claude Debussy, aan stromingen als het symbolisme en impressionisme.
Het reizen door China was in deze jaren een hele onderneming, zowel door de afstanden als de onbetrouwbaarheid van de wegen. Langdurige regenval kon redelijk begaanbare routes veranderen in rivieren van modder die wekenlang onbegaanbaar bleven. Ook verdwaalde de gids weleens. Segalen schrijft uitvoerig over deze reiservaringen. Wat verbazend goed functioneerde waren de posterijen. Het is haast komisch om te lezen hoe hij en zijn Yvonne elkaar per brief wisten te bereiken terwijl de een zich in het diepste binnenland van China bevond en de ander aan boord van een schip dat op weg naar Shanghai havens als Aden, Colombo en Singapore aandeed.
In 1906, kort na terugkomst van zijn reis naar Polynesië, had Segalen verklaard: ‘Ik ben geboren om te zwerven, om alles te zien en te voelen wat er op de wereld gezien en gevoeld kan worden. Ik wil mijn collectie uitbreiden. Om te beginnen met het Verre Oosten’. Dat Verre Oosten, in dit geval China, beviel hem zo dat hij er na zijn trektocht een poos met Yvonne zou blijven wonen. Nog tijdens de reis schreef hij haar met de gedachte te spelen in Saigon of Peking een goedlopende huisartsenpraktijk over te nemen. Zo’n definitief thuis werd China niet voor hem en zijn gezin, maar hij zou er wel enkele jaren blijven. Het waren gelukkige jaren. Hij reisde rond voor archeologisch onderzoek, waarbij hij opzienbarende ontdekkingen deed. Daartussendoor gaf hij colleges aan de medische faculteit in Tianjin en werd hij in 1912 benoemd tot privé-arts van Yuan Shikai, de eerste president van de Republiek China.
In 1914 werd hij als militair arts opgeroepen voor dienst in de Eerste Wereldoorlog. De verschrikkingen van de loopgraven zouden hem diep aangrijpen. De laatste jaren van zijn leven leed hij aan depressies. In 1919 overleed hij door een ongelukkige val, tijdens een eenzame wandeling in het bos, niet ver van zijn geboorteplaats Brest. Zijn literaire werk, waarvan op dat moment slechts een fractie was gepubliceerd, zou pas een halve eeuw later meer bekendheid krijgen. Met Brieven uit China als zijn meest gelezen werk.
Victor Segalen
Brieven uit China
Vertaald, geannoteerd en van een nawoord voorzien door Maarten Elzinga en Mark Leenhouts
362 blz
De Arbeiderspers, privé-domein nr. 253
Abonneren op:
Posts (Atom)