woensdag 31 januari 2018

Vondel over zichzelf

Joost van den Vondel kan niet klagen over een gebrek aan biografen. Al tijdens de laatste jaren van zijn leven liep er een achter hem aan: zijn vriend Geraardt Brandt. Die publiceerde in 1677 een biografie van Pieter Cornelisz. Hooft en zette zich vervolgens aan de klus om de oude Vondel zoveel mogelijk informatie over zijn leven te ontlokken. Die biografie zou drie jaar na het overlijden van de dichter in 1679 verschijnen en is altijd een soort van oertekst gebleven waarop latere biografen zich baseerden. Zelfs Piet Calis, de auteur van de meest recente levensbeschrijving uit 2008, maakte dankbaar gebruik van Brandts tekst. Maar nu is er dan eindelijk de autobiografie, door de meester zélf geschreven. In Ik, Vondel. Aantekeningen uit de laatste jaren van mijn leven laat Hans Croiset de bejaarde dichter zelf aan het woord. Ofschoon het een roman is, en de stem van Vondel dus uit het hoofd van de auteur komt, is de illusie dat Vondel zelf tot je spreekt verdomd overtuigend.

Hans Croiset is een kenner van het leven en werk van Vondel. Als regisseur bracht hij meerdere van diens toneelstukken op de planken, te beginnen met een legendarische opvoering van Lucifer bij het Publiekstheater in 1979. Daarna volgden  nog de Gijsbrecht van Aemstel bij het Nationaal Toneel en Jozef in Egypte bij Het Toneel Speelt. Dat beeldend vermogen waarover Croiset als goede regisseur beschikt komt ook Ik, Vondel ten goede. Scènes waarin meerdere personages voorkomen worden door Croiset benut om er in dramatisch opzicht alles uit te halen. Die taferelen komen tot leven, zie je zo voor je. En tussendoor schuifelt de oude dichter door het leven, met een geest die – zeker in het begin – nog lenig is en in staat tot een rake analyse van personen en situaties.

Bij Croiset is Vondel niet alleen een oude man, maar ook een eenzame. De roman opent met de dichter die waakt bij het sterfbed van zijn dochter Anna, de laatste van zijn kinderen die nog in leven was. Na haar dood schrijft hij: ‘Nu ben ik echt alleen. Ik heb daar lang over gedaan, meer dan achtentachtig jaar: zelfs van mijn kleinkinderen zijn er maar weinig over.’

Tijdens de kerkdienst voorafgaand aan de graflegging van Anna dwalen zijn gedachten af: ‘Knielen, buigen, ik wil het niet meer. Mijn kinderen zijn mij afgenomen, een voor een, wie moet ik daarvoor danken? De afgelopen maanden heb ik het zo min mogelijk over mijn twijfels gehad, om Anna op haar ziekbed niet te kwetsen. Het zou een te grote schok zijn geweest haar vader te zien afglijden. Ongodist op eigen erf.’ Zijn geloof, het katholicisme waartoe hij omstreeks 1640 was overgegaan, zegt hem steeds minder. Hij ziet dan ook af van zijn dagelijkse gang naar de kerk, vroeg in de ochtend. Nog een houvast dat verdwijnt. Hij is op zichzelf teruggeworpen. Voor een autobiografie – als je het positief wil bekijken – een ideaal uitgangspunt.

De laatste jaren van Vondels leven spelen zich voornamelijk af in zijn studeer- annex slaapkamer in zijn eigen huis, waar zijn enige overgebleven kleinzoon Joost – een schoenlapper – en de meid Aeltje bij hem inwonen. Zijn nicht Agnes Block houdt een oogje in het zeil. Vondel laat al het onnodige verwijderen uit de kamer. Het in deze monnikachtige cel dat Geraart Brandt regelmatig langskomt, de man die zichzelf heeft benoemd tot Vondels biograaf. Omdat Vondel hem niet helemaal vertrouwt, besluit hij om ook zelf zijn leven op schrift te stellen: ‘Het aanleggen van een boek met aantekeningen en met belevenissen uit mijn dagelijks leven. En uit mijn voorbije tijd. Een werkboek, een anti-Brandtboek.’ Dat is deze als autobiografie vermomde roman.

Wat volgt is een fascinerende inkijk in Vondels leven. Hij noteert wat hij in het heden meemaakt, maar kijkt ook terug op gebeurtenissen uit zijn lange leven. Een stoet van bekende en minder bekende personen komt voorbij. Als ik daar één gebeurtenis uit moet kiezen, is dat wel het concert in de Oude Kerk in Amsterdam waarvoor collega-dichter Constantijn Huygens hem uitnodigde.

Op een dag in het jaar 1676 krijgt de bijna negentigjarige Vondel de bijna tachtigjarige Huygens op bezoek. Deze laatste komt langs om Vondel uit te nodigen voor het bijwonen van een concert dat ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag door zijn kinderen wordt georganiseerd in de Amsterdamse Oude Kerk. Het onderhoud tussen de gemakkelijk voortbabbelende Huygens en de afwachtende, voorzichtige Vondel is een juweeltje van schrijfkunst. De muziek die tijdens het concert zal worden uitgevoerd is van Claudio Monteverdi. Het zijn de Vespro della Beate Vergine, meestal de Mariavespers genoemd, die Constantijn Huygens een kleine zestig jaar eerder als jonge man had gehoord in Venetië, gedirigeerd door Monteverdi zelf. Katholieke muziek, in een katholieke kerk. De twijfelende katholiek Vondel twijfelt, maar gaat uiteindelijk toch. Om ter plekke te ervaren dat: ‘Het begrip schoonheid was er niet op van toepassing, het was een compositie uit een wereld waar onbekende wetten heersten. […] Weerloos werd ik ondergedompeld in een bad vol liefde en aanbidding. Ik besloot mijn verzet op te geven en me voor de duur van het muziekstuk als een trouwe volgeling van de kerk van Rome te beschouwen.’ In werkelijkheid heeft dit concert nooit plaatsgevonden, maar het is de toneelregisseur Croiset die je weet mee te slepen. Je zou willen dat het wél zo had plaatsgevonden.

Ik, Vondel is voor mij een waardige toevoeging aan de lange reeks van biografieën van de dichter die sinds de tekst van Brandt zijn verschenen. Misschien is het in zekere zin ook wel de mooiste beschrijving van Vondels leven, omdat de verbeelding de boventoon voert.

Hans Croiset
Ik, Vondel. Aantekeningen uit de laatste jaren van mijn leven
288 blz
Cossee

Geen opmerkingen:

Een reactie posten