Een van de bekendste gedichten in de Nederlandse literatuur ontstond in
een sanatorium. Het jaar van schrijven was 1942, de plek het sanatorium Zonnegloren
te Soestduinen, de dichter heette C. Buddingh’. Hij was daar in augustus van
dat jaar opgenomen met tuberculose, een kwaal die hem met tussenpozen tot 1949
patiënt zou laten blijven. Kees – de C. staat niet voor Cees – gebruikte de zee aan
vrije tijd vooral om te lezen. In een hem toegestuurd kinderverhaal van de
Engelse schrijfster Edith Nesbitt las hij
over een ‘bluebillgurgle’. Dat woord
bleef hangen, hij ging er vervolgens mee spelen en de blauwbilgorgel was
geboren: ‘Ik ben de blauwbilgorgel, / Mijn vader was een porgel, / Mijn moeder
was een porulan. / Raban! Raban! Raban!’ luidt het eerste couplet van het
gedicht De blauwbilgorgel. In het najaar van 1944 zou het clandestien worden
gepubliceerd, samen met drie andere ‘gorgelrijmen’ over fantasiedieren.
Kees Buddingh’, geboren in 1918, had eind jaren dertig zijn eerste
gedichten ingestuurd aan literaire tijdschriften. De zeven jaren die hij vanaf
1942 in het sanatorium doorbracht, een periode waarin hij soms flink ziek was
en enkele zware operaties onderging, zorgden ervoor dat hij pas omstreeks 1950
aan het gewone leven kon gaan deelnemen. Bovenaan zijn lijstje stond toen trouwen
met Stientje, zijn verloofde die al die jaren dat hij in het sanatorium verbleef
op hem had gewacht. Daarvoor was geld nodig, en door zijn opleiding MO-Engels kon
hij vertalen. Met de 250 gulden voorschot die hij van uitgeverij Bruna ontving
voor de Nederlandse vertaling van John Galworthy’s The Forsyte Saga bekostigde hij zijn huwelijk.
Dat je van dichten alleen niet kunt leven heeft Buddingh’ zijn hele
leven gevoeld. In de jaren vijftig scharrelde hij een inkomen bij elkaar als reclameschrijver,
auteur van bedrijfsboeken, als samensteller van het Prisma Citatenboek en de Encyclopedie
voor de wereldliteratuur, als
literatuurrecensent voor de krant Het Vrije Volk en als redacteur van het
literaire tijdschrift Podium. Voor vier grote regionale kranten maakte hij
samen met de Dordtse tekenaar Otto Dicke de dagelijkse strip Spekkie en Blekkie.
Hij deed zelfs – tevergeefs - mee aan een prijsvraag voor het beste
detectiveverhaal. In literair opzicht was in die jaren de publicatie van de Gorgelrijmen in 1953 een lichtpuntje. De
oorspronkelijke, in 1942 geschreven reeks van vier gedichten was inmiddels
uitgegroeid tot een serie van 23. De bundel genoot na verschijnen een zekere
populariteit die met de jaren zou groeien. Vanaf het midden van de jaren vijftig
schreef Buddingh’ gedichten over zijn grote liefde, de jazzmuziek. Die
gedichten, geschreven in een nuchtere taal waarin humor en ernstige elementen
werden gecombineerd, zonder beeldspraak en rijm - aaneengeschreven zouden het prozateksten kunnen zijn – beschouwde hij
zelf als het eigenlijke begin van zijn poëtische werk.
Wim Huijser, die zich al lange tijd met Buddingh’ bezig houdt en eerder
publiceerde over deelonderwerpen, neemt in Dichter
bij Dordt de ruimte om dit alles in detail te beschrijven. Het leest
prettig, het is genuanceerd en doordacht opgeschreven en je merkt dat Huijser
zijn onderwerp heel precies aanvoelt. Ook houdt hij wel van een beetje theater,
want hij behandelt het kantelpunt in de literaire loopbaan van Buddingh’, dat
plaatsvond in 1966, niet alleen op de chronologisch juiste plaats in de biografie maar geeft die eveneens als een pakkende proloog tot het boek.
Dat moment viel op maandag 28 februari 1966. De plaats van handeling was theater
Carré in Amsterdam. Het evenement heette Poëzie in Carré. Simon Vinkenoog had
de leiding. Op het podium zaten 25 dichters, oudere én jongere. Onder hen ook
Adriaan Roland Holst, de ‘Prins der dichters’, die met zijn gedicht ‘Eens
zullen allen / die tussen ons kwamen / zijn weggevallen ….’ grote indruk
maakte. Ook Buddingh’ droeg voor uit eigen werk. Voor het eerst voor een groot
publiek. Zijn gedicht heette ‘Pluk de dag’.
vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich-spread
natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich-spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste
en jawel hoor: …
het paste eveneens.
Buddingh’ las het voor met zijn ietwat rauwe stem, met de juiste
intonatie en pauzes. De zaal ging plat. Volgens het Algemeen Dagblad was het
optreden van Buddingh’ een van de hoogtepunten van de avond. De krant schreef
dat hij door zijn ‘nuchtere vaststelling’ de beoogde sfeer van absurditeit had
weten op te wekken. Gewone taal kan ook poëzie zijn.
In de bijna twintig jaar die Buddingh’ na deze avond nog restte was hij
een ‘grote dichter’, een man die bij zijn vele lezers geliefd was. Die een
drijvende kracht was achter het steeds succesvoller Poetry International. Maar
ook een dichter die voor sommige recensenten en collega’s toch vooral een ‘minor
poet’ zou blijven die weliswaar soms sublieme gedichten schreef vol creatieve
vondsten, maar wiens productie als geheel beneden de maat bleef, of op zijn
minst wisselvallig van kwaliteit was.
Populariteit heeft gevaarlijke kanten. Dat merkte Buddingh’ toen hij
zich in 1969 liet verleiden – voor 250 gulden per aflevering – het televisieprogramma Poets te presenteren, dat werd gemaakt door Armando
en Cherry Duyns. Het vergrootte zijn bekendheid, maar dat was niet om zijn
gedichten. Hij werd een BN’er om zijn kop en zijn stem. Dat zinde hem niet.
In 1970 begon hij zijn dagboeken te publiceren. Daarin geen grote gedachten, wel de dagelijkse bezigheden van hemzelf, zijn gezin en hun kat in een rijtjeshuis in Dordrecht. Een aantal delen lang werden de dagboeken goed verkocht, maar de herhaling werd langzaamaan een sleur. In 1978 maakte Willem Frederik Hermans in een paginagrote recensie in NRC Handelsblad korte metten met het meest recente deel. Dat was voor Buddingh’ een dreun waar hij lang last van zou hebben.
In 1970 begon hij zijn dagboeken te publiceren. Daarin geen grote gedachten, wel de dagelijkse bezigheden van hemzelf, zijn gezin en hun kat in een rijtjeshuis in Dordrecht. Een aantal delen lang werden de dagboeken goed verkocht, maar de herhaling werd langzaamaan een sleur. In 1978 maakte Willem Frederik Hermans in een paginagrote recensie in NRC Handelsblad korte metten met het meest recente deel. Dat was voor Buddingh’ een dreun waar hij lang last van zou hebben.
Huijser beschrijft helder en meeslepend hoe het dichterschap van
Buddingh’ zich ontwikkelde en wat zijn bijdrage is geweest aan de dichtkunst in
de jaren vijftig en zestig. Ook de mens Buddingh’, wiens leven zich grotendeels
afspeelde in een straal van een kilometer rondom zijn huis in Dordrecht, komt
tot leven. Een vriendelijke man, gesteld op zijn kat en pantoffels, zijn
schrijfmachine en zijn sigaren, zijn voetbalclub – DFC Dordrecht – en zijn
whisky. Een man die virtuoos kon dichten, mits hij de geest had. Een man die in
de dagen vlak voor zijn dood genoot van de uitgave van de Nieuwe gorgelrijmen. Creatief tot het einde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten