zondag 9 maart 2025

Op de thee bij Camilla

Zou de Nederlandse literatuur een abonnement gaan krijgen op de Booker Prize? Je zou het haast denken – hopen – sinds Lucas Rijneveld in 2022 de International Booker Prize won, die voor in het Engels vertaalde literatuur. En afgelopen zomer Yael van der Wouden dit nog eens dunnetjes overdeed door met haar debuutroman The Safekeep de shortlist van de reguliere Booker Prize te halen, die voor romans die oorspronkelijk in het Engels zijn geschreven. Ze won wel niet, maar het leverde haar veel publiciteit op en, in gezelschap van haar concurrenten, een bezoekje aan de Britse vorstin. Op bijgaande foto staat Van der Wouden helemaal links terwijl de latere winnaar, Samantha Harvey, geheel rechts staat.

Wij kennen The Safekeep als De bewaring. Een roman van een Nederlandse auteur, geschreven in het Engels,  en daarna in het Nederlands vertaald. Dat lijkt een omslachtige gang van zaken, maar is verklaarbaar. Van der Wouden (1987) groeide op in Israël als dochter van een Israëlische moeder en een Nederlandse vader, bracht haar tienerjaren door in Nederland en studeerde in New York. Engels voelt voor haar als haar moedertaal. 

Nog even door op zaken rondom de roman: die verscheen bij Chaos, een kleine uitgeverij die deels onder de paraplu van Dag Mag opereert en waarvan Van der Wouden zelf een van de oprichters is. De uitgeverij specialiseert zich volgens de website in ‘epische’ boeken, die bij voorkeur feministisch zijn en ook een beetje dwars; en ook de term ‘grensverleggend’ komt in de PR-uitingen van Chaos voor. Met de introductie van De bewaring gaf de uitgeverij trouwens een indrukwekkend visitekaartje af, de hype was opgezet volgens het boekje en leverde zonnige verkoopcijfers op.

Maar dan de roman zelf, rechtvaardigt die al die publiciteit? Ja, wat mij betreft wel. Het is een verhaal dat zich afspeelt in 1961, in een groot familiehuis in het buitengebied van Zwolle. Dat huis wordt bewoond door Isabel, een jonge, in zichzelf gekeerde vrouw. Sinds de dood van haar moeder enkele jaren eerder, is ze de enige bewoner. Het huis is beloofd aan haar broer Louis, die het mag betrekken zodra hij een gezin gaat stichten. Ze heeft het dus in bewaring. In zekere zin is ze met het huis vergroeid, voor zover ze zich kan herinneren woonde ze nooit ergens anders. Voor het huis zorgen is het doel van haar leven.

Het ritme van Isabels dagen wordt verstoord wanneer de nieuwe vriendin van Louis, Eva, een poosje komt logeren. Tussen de wereldse Eva en de stugge Isabel is geen klik. Dat gevoel wordt sterker wanneer Isabel merkt dat nu en dan dingen uit de huisraad zoek raken. Bewijzen dat Eva zich die heeft toegeëigend kan Isabel niet, maar haar wantrouwen en afkeer groeien met de dag. In deze gespannen situatie ontstaat er, zonder dat een van de twee echt het initiatief lijkt te nemen, een erotische relatie. Als lezer voel je dan even niets dan drijfzand onder je voeten, bij gebrek aan een op dat moment begrijpelijke verklaring. Maar het element van vervreemding past evenwel wonderlijk goed bij de sfeer waarvan de roman is doortrokken.

Van der Wouden hecht de draden van haar verhaal zorgvuldig af. Zelfs verrassend, waarbij het moment waarop Isabel en haar familie het huis betrokken, in de winter van 1944, de sleutel tot de verklaring bevat. Mooi gedaan.

Yael van der Wouden / De bewaring / Vertaald uit het Engels ‘The Safekeep’ door Fannah Palmer & Roos van de Wardt / 304 blz / Uitgeverij Chaos, 2024

zondag 2 maart 2025

Betje Wolff: een vrije geest

Mijn ouders hadden vroeger een winkel in het oude centrum van Den Haag. Wanneer ik dan naar school liep – de lagere school in het Westeinde – kwam ik via de Lange Beestenmarkt door de Herderinnestraat. Op nummer 7 daarvan, een indertijd wat verwaarloosd ogend pandje met een trapgevel, bevond zich op ooghoogte een plaquette. Daarop was te lezen dat daar de dames Elisabeth Wolff en Aagje Deken hadden gewoond, schrijfsters. En dat zij er beiden, in 1804, waren overleden. Om de een of andere reden vond ik dat indrukwekkend, schrijfsters die bij mij om de hoek hadden gewoond. Het bleef hangen. Toen enkele jaren later, het zal in de zesde klas zijn geweest, broeder Gabinus bij Nederlands vroeg wie er de naam kende van een schrijver, sprong ik op. Want ik kende er maar liefst twee, en nog wel vrouwen! De broeder moet vreemd hebben opgekeken, realiseer ik me nu.

In die Herderinnestraat woonden de dames de laatste jaren van hun leven. Dat was voor hen geen prettige tijd. Mede als gevolg van de politieke ontwikkelingen en de daardoor snel veranderende samenleving waren de boeken van Wolff en Deken, met voorop De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, even niet meer zo in trek. Tel daarbij op dat hun kleine fortuintje uit erfenissen door een onbetrouwbare vriend-notaris was verdonkeremaand en Betje steeds zieker werd en helse pijnen leed – na haar dood werd bij sectie een voortwoekerende kanker vastgesteld - en je hebt het beeld compleet. Waarbij Aagje, na de dood van Betje, ook nog eens stopte met eten en drinken. Enkele dagen later gaf zij de geest, en kon worden bijgezet in het nog geopende graf van haar geliefde. In haar onlangs verschenen biografie van Betje Wolff, Een vrije geest, beschrijft Marita Mathijsen de verschrikkingen van deze periode vol mededogen. Ze grijpen haar aan, zo sterk zelfs dat ze na de laatste zinnen van het boek haar tekst ondertekent met ‘Amsterdam, 31 december 2023, 15.47. In tranen’.

Hoogst ongewoon, dat ‘In tranen’. Heel begrijpelijk wel, na het voorgaande, maar in kringen van wetenschappelijke biografen not done. Enige afstand tot het onderwerp komt de objectiviteit ten goede, zullen zij zeggen. Maar Mathijsen, onlangs tachtig geworden en een trits aan wetenschappelijke publicaties op haar naam, koos er toch voor om een ‘emobiografie’ te schrijven. In een proloog is zij duidelijk over het hoe en waarom van die keuze: ´Want het is niet voor niets dat ik mijn biografie vanaf het begin een ‘emobiografie’ genoemd heb: ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is. Ik probeer te lezen wat ónder de geschreven letters staat. En wat daar staat is fascinerend. Geen andere vrouw durfde in haar tijd, en ook in de eeuw daarvoor en daarna, zo ver te gaan in haar aanvallen op de kerk. Geen vrouw durfde het aan autoriteiten te bespotten, geen vrouw buitte haar taalvermogen uit als zij deed.´ Je zou het ook wetenschap met verbeeldingskracht kunnen noemen, maar Mathijsens benaming gaat nét verder, is nét iets persoonlijker.

Elisabeth Wolff (1738-1804), die zichzelf Betje noemde, was een eigenzinnige vrouw. Misschien wel de belangrijkste beslissing van haar leven nam zij al toen zij 17 was: zij liet zich schaken door haar aanbidder, Matthijs Garcon, een jongen uit een domineesfamilie, en bleef een maand onvindbaar. In het Vlissingen van 1755 werd dat niet geaccepteerd. De kerkenraad strafte haar met een tijdelijke uitsluiting, haar vader was teleurgesteld, geen man wilde haar nog hebben. Vier jaar later trouwde zij met Adriaan Wolff, dominee te Middenbeemster. Hij was 52, Betje 21. Zij was rank, mat nog geen anderhalve meter. Van Wolff is geen portret bewaard gebleven, Mathijsen betwijfelt of hij al zijn tanden nog wel had. Een huwelijk uit liefde was het niet, al zou Wolff zijn echtgenote jaren later in bescherming nemen toen zij bikkelhard werd belasterd om haar kritische pamfletten en andere teksten. Zij waardeerde dat, hun band werd toen wat inniger.

Schrijven, dat ging ze gaandeweg steeds meer doen in Middenbeemster. Veel anders was er ook niet te beleven, zeker niet in de wintermaanden. Haar man op zondagochtend gaan beluisteren bij zijn preek was dan het enige uitje, naast wat praatjes met de buren. De zomer bood meer vertier. Veel Amsterdammers en Haarlemmers bezaten in de Beemster een buitenhuis, en met het groeien van Betjes faam als dichter werd zij daar vaker uitgenodigd. Haar vrolijke humeur en ‘recht voor z’n raap mentaliteit’ werden gewaardeerd, konden een avond doen opleven.

Kritisch zijn was voor haar een tweede natuur. Collega-dichters, mannen én vrouwen, die hun holle,  inhoudsloze teksten dood polijstten, zij moest er niets van hebben. De inhoud moest bij haar centraal staan, en dan ook nog naturel en oprecht. Ook schijnheilige en orthodoxe predikanten kregen geregeld de wind van voren. Je zou dat als een late afrekening voor haar Vlissingse avonturen kunnen zien, maar haar afkeer van deze mannen was meer principieel. Haar kritiek kwam vaak hard aan, des te harder omdat die van een vrouw kwam. Zij pareerde de klachten van haar slachtoffers met de vaststelling dat zij maar een eenvoudige ‘boerendomineesvrouw’ was,  maar haar tegenstanders noemden haar de ‘Beemster bemoeial’. Deze verweerden zich in eindeloze reeksen pamfletten, wat Betje er weer toe bracht een verzameling aan te leggen van alle anti-Betje-pamfletten en smaadstukken die er tegen haar verschenen waren. “’t Paket ligt in myn Boekenkas; Daar vindt gy heele stapels!, Man”, schrijft zij in een gedicht aan een vriend.

Betje kon idolaat zijn van meisjes en jonge vrouwen. Die haalde ze in huis als waren het dochters of hartsvriendinnen. Na de dood van Adriaan Wolff in 1777 vroeg ze haar vriendin Aagje Deken bij haar te komen wonen, haar levensgezellin te worden. Mathijsen besteedt veel aandacht aan hun gezamenlijke verdere leven, dat ruim 26 jaar zou beslaan. Aagje nam zich voor de scherpe kantjes van haar vriendin wat bij te slijpen, haar schrijverschap een nieuwe, meer productieve koers in te laten slaan. Het gevolg waren onder andere de samen geschreven brievenromans, waarvan Sara Burgerhart de meest populaire zou blijken. Ook sloeg Betje aan het vertalen van buitenlandse romans, iets waar ze goed én razendsnel in bleek te zijn. De inkomsten uit al dat werk spendeerden ze aan een idyllisch buitenplaatsje in Beverwijk.

Als rechtgeaarde patriotten voelden Betje en Aagje in 1788 de grond onder hun voeten iets te heet worden, en vluchtten net als veel van hun vrienden naar het buitenland. In hun geval naar Trévoux, een stadje dat schilderachtig was gelegen aan de Saône. Het zou gedurende tien jaar hun thuis zijn. Ze maakten er de Franse Revolutie mee, maar genoten ook van het eenvoudige maar goede leven, van ‘la douce France’. Het zouden, maar dat wisten ze niet, hun laatste zorgeloze jaren zijn. 

Hier en daar zijn in deze biografie stukken tekst in blauw afgedrukt. Dat zijn de passages waar Mathijsen even stilstaat bij kwesties die haar bijzonder aan het hart gaan, maar waar ze niet uitkomt omdat ze als biograaf geen ondersteunend bewijs heeft. Daar geeft ze zich even bloot als de hierboven al genoemde ‘emobiograaf’. Het langste van deze stukken begint als volgt: ´Vrijwel steeds als ik vertel dat ik een biografie van Betje Wolff schrijf, volgt de vraag, meestal wat lacherig gesteld: waren ze nou lesbisch, Betje en Aagje? Wat doet het ertoe, is dan mijn eerste reactie.´ Om te vervolgen met een lang exposé over vrouwenvriendschappen in de achttiende eeuw, en hoe de dames zich in hun teksten daarover hebben uitgelaten. Maar dat mag u zelf lezen. 

Marita Mathijsen / Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff / 504 blz  / Uitgeverij Balans, 2024

zondag 23 februari 2025

En toen was hij ineens de schrijver van het Boekenweekgeschenk ....

Je kan de CPNB, voluit de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, niet verwijten dat ze in de voorbereidingen van de negentigste editie van de Boekenweek maar zo´n beetje op de automatische piloot hebben gekoerst. Integendeel, naast een omvangrijk scala aan evenementen en activiteiten hebben ze het hoofdgerecht van het programma, het Boekenweekgeschenk, nieuw leven ingeblazen. In plaats van zoals gewoonlijk een auteur uit te nodigen voor het schrijven van dit boekje, organiseerden ze een wedstrijd. Nederlandstalige schrijvers konden via hun uitgever een novelle insturen, anoniem vanzelfsprekend. Een deskundige jury van recensenten, schrijvers én lezers onder voorzitterschap van veellezer Rik van de Westelaken zou uit de inzendingen een winnaar kiezen. Dat bleek nog een hele kluif, want er werden maar liefst 149 manuscripten ingestuurd. Het is mooi dat na al die jaren schrijvers het nog steeds een eer vinden het geschenk te schrijven, kun je vaststellen. Ofschoon de riante vergoeding die het geschenk voor de auteur ervan oplevert ook aantrekkelijk zal hebben geleken.

De winnaar werd Gerwin van der Werf. Wellicht niet een heel bekende schrijver - nog niet. Toch heeft hij sinds 2010, het jaar dat hij de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd won, zeven romans gepubliceerd, waarvan er twee de Longlist van de Libris haalden. Ook schreef hij twee bundels met verhalen en columns over het onderwijs. Naast zijn schrijverschap is hij muziekdocent aan een internationale school. De dagelijkse omgang met jongeren is een inspiratiebron voor zijn verhalen. In de twee romans die ik van hem las, De droomfabriek (2022) en Wilgeneiland (2024) spelen jongeren en hun belevingswereld een grote rol. Droomfabriek speelt zelfs op een school, volgt een jonge, nog wat onzekere docente en haar relatie tot een uitdagend te noemen klas. Het is zo’n boek dat je na de laatste bladzijde dichtslaat en je je tegelijkertijd realiseert dat je iets las wat honderd procent geslaagd is te noemen.

Minstens zo overtuigend is Wilgeneiland, Van der Werfs meest recente roman. Het verhaal speelt in het polderlandschap rond de Kagerplassen, net boven Leiden. In het fictieve dorpje Oud Zweiland – de naam is ontleend aan een van de plassen, Zweiland – botert het niet echt tussen de traditionele bewoners en de nieuwelingen, de import. Die slechte, van roddels vergeven relatie, vormt de context van een verhaal waarin de dertienjarige Natan, tijdelijke import, en de iets oudere Marie, wiens familie tot de belangrijkste dorpelingen behoort, in de zomer van 1992 de verveling verdrijven door zich mee te laten slepen door geruchten over een moord op een kunstenaar, die eind jaren zeventig gepleegd zou zijn. Die man, Aalt, bewoonde een krakkemikkige woonboot die lag aangemeerd op het Wilgeneiland, in het midden van een grote plas. Die boot, nog nauwelijks drijvende, ligt er in 1992 nog steeds en de boot en het eiland groeien voor Natan en Marie uit tot een obsessie. 

Van der Werf is een meester in het in de huid kruipen van zijn personages. Natan wil graag dichter te worden, een ambitie die Van der Werf mooi in beeld brengt. Marie heeft iets ongrijpbaars in haar gedrag, Van der Werf heeft aan één lange en beklemmende scène genoeg om je te laten begrijpen hoe dat zit. En ook de bijfiguren zijn doeltreffend uitgewerkt. Naast de woonboot waarop Natan tijdelijk woont met zijn ouders, ligt de boot van Jezus. Dat is de bijnaam die de dorpelingen de man hebben gegeven nadat ze ontdekten dat hij over heel de wereld de rol van Jezus vertolkt in de musicalversie van Jezus Christ Superstar. In het echt heet hij Tom Healy. Van der Werff geeft hem de rol van klankbord voor Natan, in een verhaal dat gaandeweg de trekken vertoont van een coming of age roman. 

Je kan een verhaal strikt chronologisch vertellen, en je kan verspringen in de tijd. Van der Werf koos voor dat laatste: van 1978 naar 1992 en vervolgens 1977, 2008, 1990 en 1992. Het wordt op die manier een literair spel, ik noem dat schrijven met een omweg. Het is de ideale manier om verrassingen in te bouwen, het perspectief te laten verschuiven. Zodat je als lezer ineens begrijpt dat het toch écht om die kunstenaar Aalt ging, of hij nu werd vermoord of op een andere manier aan zijn einde kwam. En dat de wens dichter te willen worden kan leiden tot het winnen van een landelijke gedichtenwedstrijd. Wat een hoogtepunt, maar ook een eindpunt kan zijn.

Ik ben heel benieuwd naar De krater, het Boekenweekgeschenk. Je ontvangt het vanaf 12 maart als cadeau bij aankoop van een boek ter waarde van minimaal € 15. En laat dat nu net het bedrag zijn waarvoor Van der Werfs uitgever goedkope herdrukken van zo ongeveer zijn hele oeuvre aanbiedt…

Gerwin van der Werf / Wilgeneiland / 316 blz / Atlas Contact, 2024

zondag 16 februari 2025

Zij zagen geen uitweg

Drie weken geleden, op zondag 26 januari, organiseerde het Nederlands Auschwitz Comité, samen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de jaarlijkse Nationale Holocaust Herdenking bij het spiegelmonument 'Nooit Meer Auschwitz' in het Wertheimpark in Amsterdam. De dag erna, maandag 27 januari, zou het precies 80 jaar geleden zijn dat het Rode Leger het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz bevrijdde. Ondanks het gegeven dat 80 jaar na dato de groep overlevenden die de oorlog en al haar verschrikkingen bewust heeft meegemaakt steeds meer uitdunt, bewees de massale opkomst op die zondag en de live uitzending van het evenement dat de vrijheid herdenken ook voor de tweede en volgende generaties nog steeds zin heeft. De huidige situatie in de wereld geeft daar dan ook alle reden toe, kun je zeggen.

Maar hoe was het die 27ste januari 1945 in Auschwitz, toen de eerste Russische soldaten voor de poort van het kamp in het zuidwesten van Polen stonden? Het was vrijwel verlaten, de SS had de weken ervoor in noodtempo zoveel mogelijk gevangenen verplaatst richting het westen, of anderszins ‘verwijderd’ in de ijdele hoop de misdaden zo lang mogelijk voor de geallieerden geheim te houden. De angst voor het aanstormende Russische leger leefde breed, niet alleen bij de Duitse militairen maar ook onder de bevolking. Vanaf medio februari brak er regelrechte paniek uit, die overging in een complete chaos. Het Duitse leger trok zich al vechtend terug richting Berlijn, burgers die dat konden sloegen op de vlucht. Wie klem zat, of niet over geld of vervoer beschikte, kon weinig anders dan afwachten en hopen op het beste.

Dat tientallen nazikopstukken eind april en begin mei 1945 zelfmoord pleegden weet iedereen die wel eens iets over de Tweede Wereldoorlog heeft gelezen. Veel minder bekend is dat er door heel Duitsland in de weken rondom de definitieve nederlaag duizenden mensen zichzelf doodden. In verreweg de meeste gevallen waren dit gewone burgers. Opvallend vaak waren het hele gezinnen of zelfs families. Het is een onderwerp dat lang toegedekt is gebleven, dat schaamte opriep. Maar enkele jaren geleden verscheen de studie Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen. Daarin beschrijft de historicus Florian Huber (1967) die golf van massale zelfdodingen én probeert hij er een verklaring voor te vinden. Het resultaat is een heldere en meeslepende analyse van een op het eerste oog moeilijk te doorgronden fenomeen.

De gebeurtenissen in het provinciestadje Demmin, gelegen in het noordelijke Mecklenburg-Voor-Pommeren, vormen een soort epicentrum van de golf zelfdodingen. Nergens vond dit massaler plaats dan daar. In de laatste dagen van april was het duidelijk dat de Russische troepen in aantocht waren. Voor de inwoners van Demmin was dit een schrikbeeld, want de Russen werden door de Duitse propaganda afgeschilderd als beesten. Ofschoon dit officiële beeld wellicht te zwaar was aangezet, misdroegen Russische soldaten zich in de praktijk wel degelijk, en ook op forse schaal. Wat ook weer niet helemaal onbegrijpelijk was, ze hadden immers zelf ervaren hoe de Duitsers moordend door hún land waren getrokken. Bovendien waren veel Russische soldaten in die maanden al ruim drie jaar onafgebroken actief op het slagveld, wat hun gevoel voor normen en waarden aangetast zal hebben.

Huber beschrijft in detail hoe mannen en vrouwen in Demmin zich verhingen, doodschoten, de rivier inliepen, vergif innamen of de polsen doorsneden. Hoe ze dat in hun eentje deden, of met het hele gezin. En dat niet uitsluitend uit angst voor gruweldaden van de Russen, maar ook omdat de droom waarin ze geloofden, het Duizendjarige Rijk dat Hitler hen had voorgespiegeld, ten onder zou gaan. In de wereld die daarvoor in de plaats zou komen wilden ze niet leven. Huber heeft uitvoerig onderzoek verricht en geeft de ongelukkigen namen en gezichten. Dat maakt het verhaal ijzingwekkend persoonlijk.

Datzelfde procedé hanteert hij in een lang en uiterst boeiend hoofdstuk met de titel In een roes van gevoelens. Daarin schetst hij de jaren onder Hitler die door een groot deel van de burgerij als gelukkige jaren werden ervaren, de periode die duurde van 1933 tot 1939. Veel Duitsers waren na de vernedering van de Eerste Wereldoorlog, het door de geallieerden opgelegde vredesdictaat en de enorme herstelbetalingen hun gevoel van eigenwaarde kwijt. En waren boos dat hun regeringen gedurende de jaren twintig een politiek voerden die tot maatschappelijk verzet en chaos leidde. Adolf Hitler, met zijn voor velen overtuigende demagogische gaven, gaf hen het gevoel dat er een weg naar boven was. Dat iemand voor hen opkwam. Die zorgde voor banen en dus welvaart. Iemand die ook ongemakkelijke dingen zei over de Joden, maar dat viel voor de meeste Duitsers weg tegen zijn pluspunten. Er ontstond in de beleving van een groot deel van de bevolking rust, er kwam een toekomstvisie, arbeiders kregen sociale arbeidsvoorwaarden en zo voorts. Men voelde zich veilig en beschermd, en dat alles alleen door de wilskracht van de Führer. Hij werd onaantastbaar. Mensen dweepten met hem, verafgoodden hem.

En toen kwam de oorlog, die zich vanaf 1939 uitbreidde tot een strijd op meerdere fronten. Er vloeide Duits bloed. Mannen, vaders en zonen, stierven op het slagveld. Na Stalingrad doemde langzaam maar zeker het schrikbeeld van een nederlaag op. En het geweld kwam snel dichterbij. De geallieerden wierpen bomtapijten op Duitse steden. Voor veel Duitsers was het lastig om dat te rijmen met hun eerdere gevoelens voor Hitler en zijn koers. Dat is wat Huber de ‘roes van gevoelens’ noemt. Daardoor nauwelijks in staat de impact van de gebeurtenissen te analyseren en het eigen standpunt te bepalen, koos de meerderheid emotioneel. Voor fanatisme, voor ontkenning, of voor de dood. Dat Hitler en Goebbels in de laatste jaren van de oorlog het begrip Totaler Krieg introduceerden, en meermaals in het openbaar zinspeelden op de dood als ultieme stap, werkte die keuze in de hand. Huber citeert een vader die in de laatste fase van de strijd wordt opgeroepen en bij zijn vertrek een pistool aan zijn dochter geeft met de woorden: ‘Kind, beloof me dat je de kogel kiest.

En na de oorlog? Dat was tot de jaren zestig voor veel Duitsers de periode van het zwijgen, en daarmee het ontkennen. Huber citerend: ‘De orgie van geweld aan het einde van de oorlog maakte van de Duitsers in hun zelfwaarneming het laatste volk dat slachtoffer werd. […]. Het gevoel slachtoffer te zijn, hielp de Duitsers om met de verbittering van iemand die  verleid is overal afstand van te nemen. Het onthief hen van de noodzaak om hun eigen geweten te onderzoeken.’ De stilzwijgende ontkenning als massapsychose. Het waren dan ook de jaren waarin de Duitsers bekend raakten als doeners, niet als praters. Als makers van het Wirtschaftswunder.

Florian Huber / Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen / Vertaald uit het Duits door Marianne Palm / 318 blz / Hollands Diep, 2017

dinsdag 11 februari 2025

Schrijflesverhalen

Wat ik doe wanneer ik even genoeg heb van lezen? Van doorwrochte verhaallijnen, gedurfde verteltechnieken en stilistische hoogstandjes? Dan trek ik een boek van Nicolien Mizee uit de kast. Meestal het laatst verschenen deel met faxen aan Ger, of anders herlees ik een van haar vroege romans. Literaire fijnproeverij is daarin ver te zoeken, je krijgt wat je leest. Maar het is creatief, o zo geestig en vooral verslavend. 

Voor wie Mizee en haar werk niet kent: een jonge vrouw in Haarlem; haar middelbare school niet afgemaakt, en verder ook ongeschikt voor het leven van alledag; leefde tot haar 35ste van een bijstandsuitkering en wat haar ouders haar toeschoven; kluste daarnaast bij als huisschilder en als naaktmodel voor amateurkunstenaars; raakte aan het schrijven, bezocht vanaf 1993 gedurende enkele jaren de Schrijversvakschool en groeide zo naar zelfstandigheid. Publiceerde haar eerste boek in 2000, is inmiddels een succesvol auteur. En dit alles flink autobiografisch.

Op die Schrijversvakschool kreeg Mizee les van Ger Beukenkamp, een bekende schrijver van scenario’s voor televisieseries. Hij werd haar grote idool. Jarenlang schreef zij hem, bij vlagen dagelijks, faxen over wat ze meemaakte en dacht. Beukenkamp noemde haar in een interview met de Volkskrant ooit ‘mijn privécolumnist’. Vanaf 2017 worden de faxen gepubliceerd.

Mizee werd zelf ook schrijfdocent, aan de Schrijversvakschool én aan de Amsterdamse Volksuniversiteit. Daarover schreef ze stukjes voor de NRC en andere bladen. Het zijn deze teksten die zijn gebundeld in De Grote Wil en andere schrijflesverhalen. Mizee beschrijft hoe ze, per les, haar twaalf studenten laat kennismaken met een aspect van de schrijverij. Dat zijn, vrijwel zonder uitzondering, zaken die met de techniek van het schrijven te maken hebben. Die kan ze de studenten bijbrengen, ze ermee laten oefenen en de resultaten ervan klassikaal bespreken. Wie zich voor de cursus had ingeschreven met de verwachting dat het ook over gevoel of emoties zou gaan krijgt een teleurstelling te verwerken. Dat kan je niet aanleren, vindt Mizee, dat moet vooral uit jezelf komen. En eerlijk gezegd is Mizee daar ook niet zo van. Hoewel …… op een van de cursisten, de al wat oudere Rob, raakt ze verliefd. Ze trouwt met hem.

Nicolien Mizee / De Grote Wil en andere schrijflesverhalen /  112 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2020

zondag 9 februari 2025

52 museumbezoekjes

Nu bijna 35 jaar geleden verscheen een roman over een veertienjarig Noors meisje dat per post brieven met raadsels ontving. Denkoefeningen is misschien een betere term. Door die op te lossen - de anonieme afzender daagde haar daartoe uit – leerde ze iets over de fundamenten van de Westerse en Oosterse filosofie. Dat boek was De wereld van Sofie. De auteur, Jostein Gaarder, verwierf er eeuwige roem mee. Nu tien jaar geleden, in 2015, publiceerde Anthony Doerr Als je het licht niet kunt zien. Een roman over een twaalfjarig blind meisje dat in de Tweede Wereldoorlog spannende avonturen meemaakt wanneer ze met haar vader een object uit het Parijse Museum voor Natuurlijke Historie in veiligheid probeert te brengen. Beide boeken werden een wereldhit, verschenen in tientallen vertalingen, wonnen prestigieuze prijzen en werden verfilmd. En bleven nog lang hangen in de herinnering van veel lezers. Ook bij mij. En het zou zomaar kunnen dat dezer dagen een nieuwe roman aan zo’n zelfde zegetocht bezig is. 

Dat is het vorig jaar verschenen De ogen van Mona van de Franse kunsthistoricus Thomas Schlesser. Zijn hoofdpersoon is Mona, een tienjarig meisje dat plots blind wordt. Dat duurt gelukkig maar kort, en wanneer ze weer kan zien wordt er een traject opgestart waarin ze medisch binnenstebuiten wordt gekeerd. Naast allerlei lichamelijke onderzoeken wordt ze ook verwezen naar een kinderpsychiater, die een jaar lang wekelijks met haar een gesprek zal hebben. Om Mona’s ouders, die al wekelijks met hun dochter naar de oogarts gaan, wat te ontlasten biedt haar grootvader, Henry, aan om zijn kleindochter wekelijks te begeleiden naar de psychiater. Zegt hij, maar hij heeft een ander plan.

Henry is gepensioneerd en heeft alle tijd van de wereld. Al zijn leven lang is hij een liefhebber van kunst en cultuur en kan daar bevlogen over praten. Ook hij vindt de medische onderzoeken voor Mona heel belangrijk, maar die kinderpsychiater? Is dat nu zo zinvol bij een meisje van tien? Is het niet effectiever om wekelijks met haar op stap te gaan, voor haar een programma op te stellen waarbij ze nieuwe dingen ziet, wordt geprikkeld om te kijken, om na te denken? Dat geeft haar wat afleiding, iets wat prettiger is om naar uit te kijken dan een afspraak bij de psychiater. Hij besluit haar iedere woensdagmiddag mee te nemen om een kunstwerk te bekijken. Ze wonen in Parijs, dus ze beginnen met het Louvre. Na twintig bezoekjes vervolgen ze met Musée d’Orsay en eindigen dan in Centre Pompidou. Een chronologische reis langs 52 hoogtepunten van de Westerse kunstgeschiedenis. Mona moet hem beloven niets aan haar ouders te vertellen, Henry zal hen wekelijks verslag doen van hun ‘bezoekje aan de psychiater’. 

Je zou die bezoekjes aan de musea interactief kunnen noemen. Schlesser beschrijft steeds hoe ze naar het kunstwerk lopen, waar Mona eerst goed moet kijken, het schilderij, beeld, foto of installatie in zich opnemen. Tijdens dat kijken beschrijft Schlesser het kunstwerk voor de lezer. Wanneer Mona is uitgekeken, moet ze iets benoemen dat haar is opgevallen. Dat is de opmaat voor een uitweiding door Henry of, in toenemende mate gedurende het project, een gesprekje tussen hem en Mona. Ze sluiten af door samen te bepalen wat het meest wezenlijke is wat ze uit het kunstwerk hebben geleerd.

Dit lijkt misschien een beetje suf, zeker als je weinig hebt met kunst. Maar Schlesser heeft van die 52 bezoekjes een speels geheel gemaakt. De chronologische aanpak is fijn, dat biedt een structuur. Naast een tiental overbekende werken – de Mona Lisa ontbreekt niet – heeft Schlesser zorgvuldig een reeks onbekende, vaak verrassende objecten gekozen, daarmee aangevend dat het hem niet gaat om de grote namen en grote werken, maar om wat een kunstwerk je kan vertellen.

De selectie is dus breed. In het Louvre verkeer je te midden van Botticelli, Rafaël, Michelangelo, Rembrandt, Vermeer, Poussin, Friedrich, Turner en nog wat anderen. In Orsay zijn het vooral de negentiende-eeuwers en de vroeg-twintigste-eeuwse vernieuwers, waaronder Courbet, Bonheur, Whistler, Degas, Cézanne, Klimt, Hammershoi en Mondriaan. Echt avontuurlijk wordt het in Pompidou waar na de nog vertrouwde namen als Kandinsky, Duchamps, Malevitsj en Pollock een duik in de moderne en hedendaagse kunst volgt, met Hans Hartung, Anna-Eva Bergman, Basqquait, Soulage en anderen. 

Naast dit pact met haar grootvader heeft Mona natuurlijk ook haar dagelijkse leven: haar wat oudere vader, die een brocante runt;  haar moeder, die uitzendwerk doet en daarnaast vrijwilligerswerk; en haar school. Schlesser heeft beide verhaallijnen mooi met elkaar verweven, al krijg je de indruk dat schrijven over kunst hem net iets gemakkelijker afgaat dan het schrijven van een familieroman. Doorheen het verhaal speelt dan ook nog de voorgeschiedenis van Henry, en het verhaal achter zijn lang geleden overleden vrouw, Mona’s oma. 

Dit boek lezen was een feestje. Maar ik heb iets met beeldende kunst, dus dat scheelt. Het enige wat ik me afvraag is het volgende. Mona is tien jaar wanneer ze opeens wekelijks wordt geconfronteerd met het beschouwen én bevatten van kunstwerken. Nu doseert Schlesser de opbouw van de museumbezoekjes heel zorgvuldig en is hij in de gesprekjes tussen Mona en Henry inhoudelijk en didactisch verantwoord bezig, maar toch. Tien jaar. De enige verklaring is dat Mona een héél slim meisje van tien is…   

Gaat dit boek de weg van de romans van Jostein Gaarder en Anthony Doerr, waarmee dit blogje begon? Waarmee het opvallende overeenkomsten vertoont? Ik hoop het, want dat zou betekenen dat veel lezers, waaronder young adults, die misschien niet eerder in contact kwamen met beeldende kunst, daar plezier aan beleven.

Thomas Schlesser / De ogen van Mona / Vertaald uit het Frans door Gertrud Maes / 414 blz / Wereldbibliotheek, 2024 / Alle kunstwerken zijn in kleur opgenomen


zondag 2 februari 2025

Twee mannen, één eiland

Een naam heeft Carys Davies niet gegeven aan het eiland waar haar nieuwe roman Helder zich afspeelt. Zij situeert het hoog in de Noordzee, zo ongeveer halverwege Schotland en Noorwegen. Het is klein, er woont al jarenlang maar één man, de wat bonkige Ivar. Vroeger had hij gezelschap van zijn oma, moeder, zusje en drie broers. Maar die laatsten verdronken in zee, waarna de vrouwen vertrokken, op zoek naar een beter bestaan op een minder godverlaten plek. Nu scharrelt hij in eenzaamheid zijn kostje bij elkaar. Hij vist, vangt vogels en raapt hun eieren, en verbouwt aardappels en wat groente. Een oude koe geeft wat melk, de mest van het eveneens oude paard spit hij door zijn groentebedden. Het is een karig bestaan, maar hij is het gewend. Eenmaal per jaar komt de landheer van wie het eiland is langs, en dan overhandigt Ivar hem grote hoeveelheden vogelveren, zeewier en wol. Het is de huur, in natura.

Davies plaatst haar verhaal in 1843, in een periode dat er in Schotland grote sociale en maatschappelijke onrust heerste. In dat jaar scheidde ongeveer een derde van de predikanten van de Church of Scotland zich af en begonnen een Free Church. Hun belangrijkste bezwaar was de absolute zeggenschap die landeigenaren hadden over kerkelijke benoemingen, dus wie werd aangesteld en waar. De predikanten die zich durfden af te scheiden waren de meest fanatieke geestelijken. Door deze stap raakte je namelijk je inkomen kwijt, en meestal ook je huis. En het kon wel even duren voordat de Free Church haar zaakjes op orde had.

Een nog veel ingrijpender ontwikkeling speelde al veel langer. Die bestond eruit dat landeigenaren hun pachters, veelal kleine keuterboertjes, verjoegen. Daardoor was de weg vrij om op een veel grootschaliger manier gewassen te gaan verbouwen of, heel lucratief, schapen te gaan houden. Voor dit laatste was maar heel weinig mankracht nodig. De eerste Clearances vonden al omstreeks 1750 plaats in de Lowlands en breidden zich in het begin van de negentiende eeuw uit naar de Highlands, waarna als laatste de eilanden aan de beurt waren. Eilanden zijn ideaal voor het houden van schapen, zolang er maar gras en zoet water beschikbaar is. Als landheer kun je je dan beperken tot het sturen van een paar jongens in november, om ervoor te zorgen dat de ooien worden gedekt, nogmaals in de zomer, voor de wol, en in de herfst voor het ophalen van de lammetjes. 

Iemand moest dus Ivar gaan vertellen dat hij plaats moest maken, dat er een einde zou komen aan het bestaan zoals hij dat kende. Daarvoor huurt de landheer John Ferguson in, een van de opstandige predikanten die dringend om geld verlegen zit. Hij krijgt wel een pistool mee, je kan immers niet weten hoe Ivar op de slechte boodschap zal reageren. Wanneer Ferguson op het eiland arriveert en zijn spullen droog heeft weggezet, besluit hij om een bad in zee te nemen om de vuiligheid van de lange reis weg te wassen. Maar hij let niet op, glijdt uit op de rotsen en valt van een klif. Zwaar gewond en bewusteloos wordt hij daar enkele dagen later door Ivar gevonden. Deze verzorgt hem liefdevol, en wanneer Ferguson na enkele dagen bijkomt ontstaat er een bijzondere relatie tussen de mannen die gaandeweg uitgroeit tot de kern van het verhaal. Het uitvoeren van zijn opdracht, toch immers de reden dat hij de reis heeft ondernomen, schuift Ferguson nog maar even voor zich uit.

Heel verrassend, je bent net enkele tientallen bladzijden ver in de roman en de plot is 180 graden gedraaid. Wat een simpele verhaallijn leek is nu veranderd in een situatie waarin alles mogelijk is. Het schip dat Ferguson weer zal ophalen en dat tevens Ivar zal wegvoeren, laat nog weken op zich wachten. Dus spant Ferguson zich in om zich het onbegrijpelijke dialect dat Ivar spreekt eigen te maken, om tenminste op basaal niveau met hem te kunnen communiceren. Davies beschrijft dat roerend, net zoals ze meesterlijk de sfeer op zo´n eilandje in de koude en meestal mistige Noordzee weet op te roepen. 

Helder is Davies´ derde roman. Ze debuteerde in 2007 met een veelgeprezen bundeling korte verhalen. Het bondig kunnen schrijven, eigen aan auteurs van dat genre, is nog steeds een kenmerk van haar stijl: Helder bestaat uit 42 niet al te lange hoofdstukken. Geestig is haar stilzwijgende verwijzing naar de grote meester van het korte verhaal, Anton Tsjechov. Die schreef ooit, in een advies aan beginnende schrijvers, dat ieder element in een verhaal, roman of toneelstuk, een functie moest hebben. Auteurs zouden moeten vermijden dat in hun teksten zinloze elementen rondslingerden. Met andere woorden: wanneer in het begin een pistool ter sprake komt, dient er ergens verderop mee te worden geschoten. Tsjechovs ‘wet’ geldt dus ook voor het pistool dat Ferguson van de landheer meekreeg. 

En daar wordt inderdaad op het eiland mee geschoten. Maar geheel anders dan de bedoeling was. Het onvoorspelbare van Davies’ verhaal is sowieso een van de aantrekkelijkste kwaliteiten. Al lezende voorzag ik drie mogelijke scenario’s voor het slot. Het pleit voor de auteur dat zij een vierde bedacht.

Carys Davies / Helder / Vertaald uit het Engels ´Clear´ door Nicolette Hoekmeijer / 206 blz / Meulenhoff, 2024