Wat moet je, wanneer je vanuit de andere kant van de wereld terugkeert met in je reistas niets anders dan wat manuscripten en vijf schone onderbroeken? Een woning en een inkomen staan bovenaan zijn lijstje. Kamers bij een familielid zijn vrij gemakkelijk te regelen, een baan is wat anders. Droogkomisch is Van Heests verslag van zijn tocht langs uitzendbureaus, waar men zijn blijkbaar ongewone werkervaring meestal betitelt als ‘interessant’, of ‘beter dan niets’. Omdat hij een geboren Duitser is, neem hij een waarneming aan als leraar Duits wat hij, nadat de leerlingen hebben ‘geroken’ dat hij een eenvoudige prooi is, slechts één enkele ochtend volhoudt. Ook meerdere sollicitaties bij het partijbureau van de Partij voor de Dieren lopen op niets uit. Het werk bij een callcenter ligt hem meer. Tot hij reageert op een advertentie waarin parkeercontroleurs worden gezocht door de gemeente Hilversum. Het blijkt, gelet op zijn omstandigheden en karakter, zijn droombaan.
Op parkeerwachters wordt neergekeken, moet Van Heest tot zijn spijt constateren. Niet alleen door zijn vrienden en familie, die het werk ver beneden zijn stand vinden, maar ook door automobilisten die hij op de bon gooit. Bij een gemiddelde van zo’n zestig bekeuringen per dag zijn er altijd wel enkele slachtoffers die emotioneel of boos worden, soms zelfs door het lint gaan. Je zou daar sappige verhalen over kunnen schrijven, maar die valkuil ontwijkt Van Heest behendig. Hij beschrijft die confrontaties heel feitelijk, waardoor ze juist een zekere impact krijgen. Gek genoeg ook merkt hij dat het werk hem voldoening schenkt, hij heeft het gevoel dat hij wat doét voor de maatschappij. Na een poosje weet hij de routine bondig samen te vatten: ‘Als ik de mensen in het Gooi moest typeren die ik inmiddels had bekeurd, zou ik zeggen dat ze (1) opvallend welbespraakt en (2) hoogopgeleid waren, en (3) beschikten over een enorme medische kennis, gelet op de grote variatie aan ziektes die ik naar mijn hoofd geslingerd kreeg, en (4) ontzettend stupide waren omdat ze bleven veronderstellen dat ze zich wel onder een bekeuring uit konden lullen.’
Jezelf een houding geven, boven het gedoe staan, het gescheld van je laten afglijden: het lukt Van Heest omdat hij bescheiden is, zichzelf kan wegcijferen. Dat heeft hij altijd al gedaan, hij vraagt niet veel van het leven. Als hij ondanks zijn kleine salaris een appartementje in Amsterdam weet te bemachtigen, zet hij de tering naar de nering: de verwarming blijft uit, hij trekt gewoon een dikke trui aan. Maar belangrijker voor hem dan dergelijke kleine ongemakken is dat hij, met een inkomen én een eigen plek, kan schrijven. En wanneer hij écht eens krap bij kas zit, dan zijn daar altijd nog zijn vrienden Han en Lousje Voskuil om hem wat toe te stoppen.
Want dat is de bonus die je krijgt bij dit boek: de Voskuiltjes in een bijrol. Zo langzamerhand lijkt J.J. Voskuil met Het Bureau en een handvol andere boeken niet alleen een belangrijke en definitieve plaats te hebben verworven in de Nederlandse literatuur, ook is er sinds zijn overlijden in 2008 sprake van een niet aflatende stroom postuum uitgegeven boeken - een roman, de dagboeken - alsmede boeken van anderen waarin hij en Lousje (Nicolien) figureren, zoals de nog onlangs verschenen wandelboeken en het geestige Het Genootschap door Wim Huijser.In Parkeren in Hilversum zijn we door de ogen van Van Heest deelgenoot van de laatste jaren van Han Voskuil, de jaren waarin hij kwakkelt met zijn gezondheid en uiteindelijk zal overlijden. Tussen de vele bezoekjes door die Van Heest aan Han en Lousje brengt – ze wonen om de hoek - schrijven ze elkaar. Heel traditioneel, per papieren brief. Dat hebben ze altijd al gedaan, dus waarom zou je overstappen op e-mail? Maar om een iets grotere vrijheid te hebben in wat hij zegt over Han’s ziekte laat Van Heest zijn poes, Kootje, over dat onderwerp corresponderen met Dibbes, de kat van de Voskuiltjes. Dat klinkt niet alleen bizar, dat ís het ook. Maar het werkt wel. Soms schrijft Dibbes zelfs terug.
Hoe dat klinkt? Een citaat, uit een brief van Kootje aan Han Voskuil:
‘Oom Han!
Wat vervelend nou toch dat uw rug weer pijn is gaan doen van die metastase, net nu u genezen was van die akelige eetonlusten in uw buik. Komende dinsdag moet u naar de radioloog en die gaat uw rug weer stralen. Dan gaat de pijn wel weer weg. Het belangrijkste is dat u nu flink eet. Vanaf zaterdag zal ik bijna drie weken samen met Dibbes het goede voorbeeld geven. En niet piekeren, want piekeren geeft alleen maar zorgen. Over mij moet u zich ook geen zorgen maken. Ik ben heel snel tevreden en met Dibbes samen zal het ook best gaan. Misschien dat ik de eerste dag of zo een beetje brom of blaas, maar zodra ik alle luchtjes ken en alle hoekjes heb verkend, hou ik daar wel mee op. Dus niet piekeren.’
Voskuil is inmiddels overleden maar Van Heest, zo stel ik mij voor, is nog vrijwel dagelijks met hem in de weer. Als een van de bezorgers van Voskuils dagboeken, waarvan binnenkort het vierde deel zal verschijnen. Ik ben daar helaas aan verslaafd.
Detlev van Heest / Parkeren in Hilversum / 542 blz / Van Oorschot, 2024