zaterdag 16 maart 2024

Toen Volendam een kunstenaarskolonie was

Al enkele weken voor aanvang van de Boekenweek zag je ze verschijnen in de etalages van de boekhandel: de oogstrelend mooie posters van schilderijen uit het nieuwe boek van Jan Brokken, De Ontdekking van Holland. De illustratie hiernaast is er zo een. De zonovergoten voorstelling toont twee kinderen, een jongen en een meisje, die over een kaarsrechte zandweg in de richting van het aan de horizon zichtbare Volendam lopen. De hemel is blauw, als kijker vóel je als het ware de warmte van het doek stralen. Het werk werd geschilderd door de Engelse kunstenaar George Sherwood Hunter. In 1892, midden in de hoogtijdagen van Volendam als kunstenaarskolonie. Het is naar dát dorp, en soortgelijke rondom de toenmalige Zuiderzee, én naar die tijd dat Jan Brokken terugreist. In, voor het eerst in langere tijd, weer eens een binnenlands reisboek van zijn hand.

Eeuwenlang was Volendam een doorsnee vissersdorp. Gelegen aan een echte binnenzee, waarop het flink kon spoken. Het jaar waarin het dorp van karakter wijzigde is aan te wijzen. Dat was in 1876, toen de Deens-Engelse schilder George Clausen op een tentoonstelling in de Royal Academy in Londen een schilderij toonde dat hij het jaar ervoor in Volendam had vervaardigd. De voorstelling, getiteld High Mass at a Fishing Village on the Zuyder Zee, oogt idyllisch: de verstilling van een Hollands plaatsje op zondagmorgen, waarin vrouwen en kinderen die geen plek meer konden vinden in de kerk daarom op het pleintje ervoor zijn neergeknield en devoot de handen vouwen en het hoofd buigen. Een werkelijkheid die wat is aangezet, maar werkte. Het maakte emoties los. Het jaar erop togen Engelsen en Schotten, en daarna ook Belgen, Fransen, Duitsers, Oostenrijkers, Hongaren, Italianen en Scandinaviërs naar Volendam. Het vissersdorp was nu ook een kunstenaarsdorp geworden.

Dat het zo’n vaart liep – wij zouden zeggen: een hype werd – was voor een groot deel te danken aan Leendert Spaander.. Door zijn vader opgeleid als zeilmaker, vervolgens met een eigen schoener een handelsvaart op Engeland begonnen, was hij sinds 1881 eigenaar van een café bij de Volendamse haven dat hij in de jaren erop uitbouwde tot een hotel, Hotel Spaander. Behalve kamers bood hij ook, in hetzelfde gebouw, ruime en lichte ateliers aan. En hij stuurde, zijn tijd voortuit, Britse kunstenaarsverenigingen daarover reclamebrieven. Een ondernemer pur sang dus. Hij maakte het kunstenaarsdorp groot, en zou er zelf ook veel aan verdienen. Maar, als je als schilder op de dag van afrekenen wat krap bij kas was, mocht je ook wel deels betalen met een schilderijtje. De ‘Collectie Spaander’, te zien in het hotel, is een fenomeen.

In 24 hoofdstukken, rijk geïllustreerd, vertelt Brokken op aanstekelijke wijze het verhaal. Over de schilders die de Hollandse luchten ontdekten, degenen die jaar na jaar naar Volendam terugkeerden, regelmatig voor hele seizoenen. Over de relatief grote aantallen vrouwelijke kunstenaars. Over de inwoners die maar wat graag model wilden staan, in hun zondagse kleren. Een enkele keer noteert een schilder dat zijn eerste indruk na aankomst was dat hij was beland in een speelgoeddorpje. De kleine huisjes in vrolijk blauw, groen en rood, de smalle straatjes met talloze kinderen in schilderachtige kostuums, het was als een sprookje.

Hoe kort of lang de kunstenaars ook in Volendam verbleven, ze hadden natuurlijk een leven ernaast, ervoor en erna. Ook dat heeft Brokken nageplozen, met als resultaat enkele van de mooiste verhalen in het boek. 

Zo na 1930 had Volendam wel afgedaan als dorp voor serieuze kunstenaars. Zoals de binnenzee was veranderd in een waterplas. Maar desondanks wist het nog lange tijd een wat Brokken noemt ‘artistiek handelsmerk’ te handhaven. Niet met schilderijen, maar met muziek: The Cats, hun wereldwit ‘One Way Wind’, en vervolgens de zogenoemde ‘palingsound’. Maar dit terzijde.

Bij Brokken staat de inhoud altijd voorop. Het persoonlijke aspect is echter nooit ver weg, de schrijver c.q. onderzoeksjournalist zelf is zichtbaar aanwezig. Ook nu, meermaals. Een mooi voorbeeld daarvan is wanneer hij schrijft over de Belgische schilder Théo van Rysselberghe, die kort voor 1900 driemaal in Volendam was. De meester van het pointillisme of stippeltechniek – een werkwijze  die hij omstreeks 1900 zou inruilen voor een lossere toets – vervaardigde in 1918 zijn Zelfportret met panamahoed. Dat toont een man op leeftijd, met een ietwat peinzende, melancholieke blik. Brokken schrijft, bij het bekijken van dat portret: ‘Zo zou ik eruit willen zien: verzorgd, zonder enige schijn van conformisme of burgerlijkheid. Ik zou überhaupt een leven als dat Van Rysselberghe hebben willen leiden, met dezelfde libertijnse ‘petite dame’. Onmogelijk natuurlijk, maar ik schrijf om zulke wensen in vervulling te laten gaan. Even Signac zijn, even Van Rysselberghe of Henry Van de Velde, en zelfs even die arme Henk de Court Onderwater. Schrijven is duizend levens leiden, zo beleef ik het althans.’

Jan Brokken / De ontdekking van Holland / 319 blz / Atlas Contact, 2024