De held van het verhaal – of het slachtoffer – is G.W. Pabst, een filmregisseur die werkelijk heeft bestaan. Hij werd in 1885 geboren in Bohemen, maar werkte voornamelijk in Duitsland en voelde zich ook Duitser. Tijdens de Weimarrepubliek verwierf hij aanzien met sociaal geëngageerde films als Die freudlose Gasse (1925), Westfront 1918 (1930) en Dreigroschenoper (1931). Ontdekte ook sterren als Louise Brooks en Greta Garbo. Na 1933, in de jaren dat Duitsland afgleed naar een dictatuur, nam hij met vrouw en kind de wijk naar de Verenigde Staten. Hij was niet de enige, vooral in het zonnige Californië was het vergeven van Europese kunstenaars.
Maar zo groot als Pabst was in Europa, zo onbekend bleek hij in de VS te zijn. Zelfs voor mensen in de filmindustrie. Producenten verwarden hem soms met Fritz Lang, die Metropolis had gemaakt, of met de populaire Billy Wilder, ook een vluchteling. Noodgedwongen nam Pabst uiteindelijk een rammelend scenario aan, een klus die dan ook eindigde in een slechte film. En een tweede kans kreeg je in Hollywood niet. Dus toen in 1938 de gezondheid van zijn moeder achteruitging en haar opname in een tehuis moest worden geregeld, reisde Pabst met zijn gezin terug naar het familiehuis in Oostenrijk. Welk land inmiddels door Duitsland was geannexeerd. Terug op zijn thuisbasis treuzelde hij met het nemen van maatregelen, stelde hij de terugreis te lang uit, en zat voor hij het zich realiseerde vast in een Europa in oorlog.
Dan begint Joseph Goebbels aan hem te trekken. Die heeft een droombeeld voor ogen waarin Pabst grote films maakt, dure producties die, vermomd als speelfilms voor een breed publiek, de Duitsers het gevoel zullen geven dat ze op de goede weg zijn. In een van de mooiste scènes in het boek gaat Pabst op bezoek bij Goebbels. De laatste ruikt als het ware de interne tweestrijd van de filmer, diens stress, en weet daar handig gebruik van te maken. Pabst gaat akkoord, maar weet voor zijn eigen gemoedsrust nog een zekere status van onafhankelijkheid los te peuteren. Maar dat hij in de val zit, dat dit de slechtste beslissing van zijn leven zal blijken te zijn, daar wil hij nog niet aan.De films komen er: Komödianten (1941) en Paracelsus (1943). Het ontstaansproces daarvan benut Kehlmann om heel subtiel het spanningsveld tussen kunst en staat in die jaren op te roepen. Pabst realiseert zich terdege wat er om hem heen gebeurt, maar is ook gefocust op zijn films. Zijn dat kunstwerken waarom hij na de oorlog zal worden gezien als een groot kunstenaar? Of moet hij daarvoor, midden in het omvallende Duitsland, nog één finale poging doen?
Ik lees graag romans waarin je op de laatste bladzijden merkt dat je op bladzijde 27 iets oplettender had moeten lezen. Nu mistte je de hint, maar het voordeel daarvan is een onverwacht knetterend einde, een totale verrassing. Een aanrader!
Daniel Kehlmann / Lichtspel / Uit het Duits vertaald door Josephine Rijnaarts / 381 blz / Em. Querido’s Uitgeverij, 2024