Dat dit boek er is, is vooral de verdienste van Casper Bleumers en Frits Wagenvoorde. Als vakbroeders van Spohr - beide zijn violist bij het Radio Filharmonisch Orkest – betreurden ze het dat diens autobiografie niet in het Nederlands beschikbaar was. Dus vertaalden ze het toch behoorlijk lijvige boek maar zelf. Een mooie prestatie, het leest vlot.
Je zou Spohr met enige reserve een wonderkind kunnen noemen. Al omstreeks zijn twintigste was zijn viooltechniek subliem, trad hij overal en nergens op en wist zelfs een aanstelling aan het hof in Gotha te bemachtigen. Hij beschrijft die vroeg-negentiende-eeuwse muziekwereld in Duitsland als een paradijsje voor musici die iets te bieden hebben. Daar was een publiek voor, zowel onder de burgerij als bij de aristocratie. Bovendien was het in deze periode – we bevinden ons in de vroege Romantiek – heel gewoon om een loopbaan als musicus na te streven. Muziekpedagogen waren enorm in trek, Spohr had dan ook altijd meerdere studenten.
Een mooi verhaal dat hij beschrijft is dat over de voettocht die hij met zijn leerlingen maakt in de zomer van 1808. Hij heeft behoefte aan frisse lucht en rust en kiest daarom de Harz als bestemming. Ze wandelen door een heuvelachtig landschap, de zon schijnt en na de lunch, als de hitte toeneemt, zwemmen ze in de rustig voortkabbelende rivier. Ik kon er tijdens het lezen niet aan ontkomen te denken aan Beethovens zesde symfonie, de ‘Pastorale’. Dat is die sfeer, maar dan op muziek gezet. En voor het eerst opgevoerd in hetzelfde jaar.
Samen met zijn echtgenote, de harpiste Dorette Scheidler, onderneemt Spohr gedurende de eerste helft van zijn loopbaan tientallen concertreizen, zowel in Duitsland als in Zwitserland en Italië. De opzet van dergelijke soms maandenlange tripjes is puur zakelijk. Vaak reizen ze op uitnodiging, maar ook regelen ze zelf concerten, gewapend met aanbevelingen van hooggeplaatste muziekliefhebbers. In dat laatste geval dient de investering vanzelfsprekend te worden terugverdiend door de inkomsten, de entreekaarten. Dat lukt meestal, maar niet altijd. Bij het schrijven van zijn herinneringen, pas later in zijn leven en op basis van zijn dagboeken, maakt Spohr veelvuldig gebruik van de recensies die de indertijd gerenommeerde Musikalische Zeitung aan die concerten wijdde. Zijn persoonlijke herinneringen en de citaten uit de recensies vormen een mooie mix.
Wij zijn gewend dat je tijdens een muziekuitvoering stil moet zijn. Iemand met een onderdrukt rokershoestje vinden we al gauw irritant. In het begin van de negentiende eeuw was dat anders, vooral in hofkringen. Spohr beschrijft een concert dat omstreeks 1810 wordt gegeven aan het hof in Stuttgart en waarop hij en zijn vrouw ook enkele stukken zullen uitvoeren. Vooraf ontdekt hij dat het vorstelijk gezelschap tijdens het concert een spelletje kaart zal spelen, en gezellig met elkaar zal kletsen. Men adviseert hen dan ook om vooral luid te spelen. Hij weigert, en na een stevige discussie krijgt hij zijn zin: tijdens hun optreden zullen de hovelingen stoppen met het kaartspel en stil zijn. Dat gebeurt ook, maar zodra zij hun laatste noten hebben gespeeld barst het kabaal weer los. Het concert eindigt abrupt wanneer de vorst opstaat, in dit geval midden in een hoge uithaal van een sopraan.
Tijdens de concertreizen probeert het echtpaar Spohr ook zoveel mogelijk concerten van anderen te bezoeken. Dat lukt hen ook op een reis naar Italië in 1815-’16. Met die reis gaat tevens een al lang gekoesterde wens in vervulling om de kunst van de oudheid en de renaissance te zien. Maar de Italiaanse muziek kan Spohr niet bekoren. Vooral de nog jonge maar al toonaangevende Rossini moet het ontgelden.‘Er speelt nu een grote opera van Rossini, l’Italiana in Algeri […]. Ik was dus blij , nadat ik in Milaan en Venetië al zoveel goeds over zijn opera’s had gehoord, eindelijk zelf iets van hem te kunnen horen. Deze opera heeft echter mijn verwachtingen niet geheel bevredigd; ten eerste mist hij wat alle Italiaanse muziek mist, een zuivere stijl, karakteruitbeelding van de personages, en een intelligente berekening van de hoeveelheid muziek voor een scène. […] Toch had ik verwacht dat het werk van Rossini kwaliteiten zou hebben die hem onderscheidden van zijn collega’s, namelijk originele ideeën, zuivere harmonie, aandacht voor ritme, en een bekwame orkestratie; maar ook daarvan heb ik niet veel kunnen ontdekken. Wat voor de Italianen nieuw is aan Rossini’s opera’s is het voor ons niet, omdat het grotendeels ideeën en modulaties zijn die we in Duitsland allang kennen, …’. Waarna ter onderbouwing een reeks uitgeschreven voorbeelden volgt. Wie was ook alweer die tegenwoordig welhaast vergeten componist, denk je dan?
In Duitsland is álles beter, die gedachte moet ten grondslag liggen aan dergelijke beweringen. Want ook over de musici in Italië die zijn instrumentale muziek uitvoeren is Spohr vaak niet te spreken. Het orkest in Rome spant daarin de kroon. Daar noemen de musici zich op het affiche weliswaar ‘professoren’, maar ‘de onkunde, smakeloosheid en brutale arrogantie van deze lieden zijn met geen pen te beschrijven’.
Het lezen van dergelijke passages is natuurlijk amusant. Spohr houdt duidelijk niet van de contemporaine Italiaanse vocale muziek, en in het bijzonder Rossini, maar gaat dan direct op ramkoers. Dat heeft ook iets tragikomisch, je vraagt je af of hij beschikt over enige zelfkritiek. Daarvan is in Levensherinneringen weinig te merken. Of het moet zijn tijdens zijn concertreis naar Wenen in 1813. Daar wordt onder leiding van de hofkapelmeester Antonio Salieri – die van de speelfilm Amadeus - Spohrs oratorium uitgevoerd, met de componist als eerste violist. Het blijft bij twee uitvoeringen. Veel later schrijft Spohr daarover: ‘… want in later jaren zag ik te goed in waar de zwakke en gebrekkige plekken zaten om het nogmaals in het openbaar te durven uitvoeren’.
Deze autobiografie is niet van de grote lijnen of van de vakinhoudelijke reflectie op het eigen oeuvre. Maar wie het aardig vindt om kennis te nemen van een ver van ons verwijderde muziekwereld, verpakt in persoonlijke statements en honderden genoeglijke en vermakelijke anekdotes, zal hier veel leesplezier aan beleven. Zo was Spohr een voorloper in de praktische muziekuitvoering door als een van de eersten gebruik te maken van de baton, het dirigeerstokje. Daarvóór werd de dirigeerfunctie uitgeoefend door de concertmeester, de eerste violist, die de tempi aangaf en nu en dan, als het orkest begon te wankelen, de maat sloeg met zijn strijkstok. Ook was Spohr bevriend met Beethoven, over wie hij hier uitvoerig schrijft – al wordt de innigheid van die vriendschap tegenwoordig door kenners betwijfeld…
De tweede helft van zijn leven bracht Spohr door aan het hof in Kassel, waar hij een levenslange aanstelling had gekregen. In de zomer van 1830 bezocht Niccolò Paganini hem daar en gaf er twee concerten. Ook nu weer was het oordeel van de man die bekend stond als ‘de Duitse Paganini’ niet onverdeeld positief: ‘Paganini heb ik op beide in Kassel gegeven concerten met de grootste belangstelling gehoord. Zijn linkerhand, de altijd zuivere intonatie en zijn g-snaar zijn bewonderenswaardig. Maar zijn composities en voordracht zijn een vreemde mengeling van uiterste genialiteit, kinderlijkheid en smakeloosheid, die afwisselend aantrekkelijk en afstotelijk zijn. De algemene indruk, vooral na herhaald horen, was niet bevredigend voor mij, en ik heb er geen behoefte aan hem nog eens te horen.’De roem van Spohr mag dan grotendeels zijn vervlogen, geheel onbekend is hij zeker niet. In Kassel houden ze hem in ieder geval nog steeds in ere. Daar is in het Palais Bellevue het Louis Spohr Museum gevestigd. Tijdens het lezen bedacht ik mij dat we daar misschien maar eens naar toe moesten gaan als we in de buurt zijn. Ofschoon het daar natuurlijk ook een vrij saaie bedoening kan zijn. Want Spohr die over zichzelf schrijft is vast veel onderhoudender dan wetenschappers die dat doen.
Louis Spohr / Levensherinneringen. Zelfportret van ‘de Duitse Paganini’/ Vertaald uit het Duits door Casper Bleumers & Frits Wagenvoorde / 611 blz / De Arbeiderspers, 2023 / privé-domein nr. 325