De reis is zowel voor Louis als Elisabeth een hernieuwing van hun banden met Nederlands-Indië. Elisabeth werd er geboren en woonde er tot haar dertiende, de in Den Haag geboren Louis woonde van zijn negende tot zijn vijftiende in Batavia. Beide hebben goede herinneringen aan het land: de blauwe lucht, de zon, de overdadige natuur, het luxe leven, de tientallen bedienden. Tijdens de reis zullen ze regelmatig logeren bij wederzijdse familieleden die er nog wonen, en veelal functies hebben in het binnenlands bestuur. De foto hieronder is genomen tijdens zo’n logeerpartij. Couperus en Elisabeth staan/zitten geheel rechts.
Naast het genoegen familie en vrienden weer te zien, is het vooral het landschap dat indruk maakt. Van ’s Lands Plantentuin in het beschaafde Buitenzorg tot de oude vulkanen bij Tosari, in Oost-Java, ze bezoeken het en ze beklimmen het. Bij de vulkanen gaat Elisabeth in een draagstoel, Louis te paard en te voet. Twintig jaar later, bij een volgende reis, noteert hij: “… ik ben u ditmaal niet weder gaan zoeken, omdat ik mij u heugde van meer dan twintig jaren geleden of ik u slechts gisteren waren opgegaan. De steile Moengalpas op, gebogen over het kleine paardje, dat ik omhelsde, zag ik plots verrassend ontzaglijk voor mij breiden en verwezenlijkte mijne verbeelding, zichtbaar, tastbaar bijna, dat deze ‘woestijn’ een krater was. Landschap van cataclysme, lag daar die open krater als een vallei van Jozafat, als een vallei des Doods en des Laatsten Oordeels; vizioen en nachtmerrie […].”Dat Louis Couperus rondreist in hun streken is voor journalisten van de lokale kranten nieuws. Ook aan de andere kant van de wereld blijkt men het tot dan verschenen oeuvre te kennen. De schrijver ondergaat die aandacht welwillend. Hij verschijnt geregeld in de Hollandse sociëteiten, die zelfs in de kleinere plaatsen aanwezig zijn. Lezingen lijkt hij niet te hebben gegeven, maar wanneer er een tableau-vivant wordt georganiseerd is hij meer dan eens een enthousiaste deelnemer of organisator. Zo is op 4 december 1899 in het Soerabaijasch Handelsblad een aankondiging te lezen van een serie tableaux-vivants die ‘de beroemde auteur Louis Couperus’ samen met zijn zus, mevrouw Valette, en anderen zal opvoeren in het Sociëteitsgebouw te Pasoeroean, op 23 december. De titel is Lancelot du Lac, het is een verhaal uit de sage over Koning Arthur. Couperus zelf speelt de hoofdrol. Zo’n tableau-vivant, indertijd enorm populair, verwacht je in Den Haag tussen de schuifdeuren, niet in de tropische hitte van de kolonie. Maar het publiek stroomt erop af.
Het aanzien dat Couperus geniet als bekende schrijver biedt soms onverwachte voordelen. Zo verzoekt Gouverneur-generaal Van der Wijck, met wie Couperus tevens verwant is, in een brief aan enkele bestuursambtenaren om het echtpaar tijdens hun reis onderdak te verlenen. Vice-admiraal Frederik Jan van Stokhuyzen zegt dat toe en zijn echtgenote stuurt het paar vervolgens een schriftelijke uitnodiging. Wie schetst haar verbazing, en lichte ergernis, wanneer ze van Elisabeth een antwoord ontvangt met een ongewoon verzoek: haar man, Louis, is een zeer gevoelig mens die zich het meest thuis voelt in een kamer die geheel in de kleur blauw is uitgevoerd. Of daarvoor kan worden gezorgd? Dat kan vanzelfsprekend niet, desondanks nemen de Couperussen de uitnodiging in dank aan. Tja …
Voor de dochter van het admiraalsechtpaar, de achttienjarige Jeanette, blijkt de logeerpartij trouwens een teleurstellende ervaring. Zij heeft – vanzelfsprekend – Eline Vere gelezen en beschouwt Eline sindsdien als haar heldin. Om de een of andere reden heeft ze altijd gedacht dat mevrouw Couperus daar model voor heeft gestaan. Maar bij aankomst valt dat beeld in duigen, want mevrouw Couperus blijkt ‘bijzonder lelijk en bovendien heel erg scheel’.
Tijdens de reis blijft Couperus schrijven. Hij rondt de roman Langs lijnen van geleidelijkheid af en maakt, tijdens een maandenlange logeerpartij bij zijn zwager Gérard Valette, resident van Pasoeroean, een begin met De stille kracht. Kroezemann besteedt veel aandacht aan het ontstaan van beide boeken, met name aan Couperus’ visie op de relatie tussen de Hollanders en de Indische bevolking zoals deze is verwerkt in De stille kracht, daar zelfs het grondthema van is. Valette, een man met een goed oog voor bestuurlijke en sociale zaken, moet door Couperus nauw bij het ontstaan van zijn tekst zijn betrokken. Het is verleidelijk om in de resident in de roman, Van Oudijck, trekken van Valette te herkennen. Maar de gelijkenis tussen het stadje in de roman en Pasoeroean is ontegenzeggelijk. Kroezemann laat ons zelfs, met behulp van een contemporaine stadsplattegrond en foto’s uit die tijd, de dagelijkse avondwandeling van Van Oudijck volgen.
Wanneer het echtpaar Couperus inscheept voor de terugreis, laten ze ‘Insulinde’ voor ruim twintig jaar achter zich. In hun koffer bevinden zich twee manuscripten van romans, waarvoor uitgever L.J. Veen op verzoek van Couperus al voorschotten heeft overgemaakt. Dat is mooi, want het leven is duur voor een beroemde, maar vrij matig verkopende auteur.
Naar Indiës Blauwe bergen is een mooie toevoeging aan de reeds bestaande, uitvoerige bibliotheek over Louis Couperus. Kroezemann schrijft met grote betrokkenheid, de overdaad aan historische foto´s is goed gekozen en de uitvoering, gebonden met stofomslag, maakt het een boekje dat je jezelf graag cadeau doet.
Albert Kroezemann / Naar Indiës Blauwe bergen. Op reis met Louis Couperus / 240 blz / Uitgeverij Lias, 2023