Gepland was dit tweede boek niet. Maar De tuinen van Buitenzorg maakte veel los. Brokken werd door lezers overstelpt met nieuwe informatie, bij lezingen in het land kreeg hij dikke enveloppen vol persoonlijke aantekeningen over het kampleven in handen geduwd, herinneringen, foto’s, dagboekjes en dergelijke. De verleiding om aan de hand van die informatie nader onderzoek te doen en te proberen het kampleven van zijn ouders verder uit te diepen was groot. In dit opzicht is dit boek ´gemaakt door lezers´, zoals Brokken zelf zegt.
Het vrouwenkamp Kampili lag in het uiterste zuiden van Sulawesi, indertijd Celebes geheten. Er verbleven meestal zo’n 1.500 vrouwen en kinderen tot vijftien jaar. De levensomstandigheden waren slecht, ziekten lagen op de loer, de medische zorg was minimaal. Een beet van een dolle hond, die in groepjes door de jungle zwierven en het kamp binnendrongen op zoek naar voedsel, betekende een langzame en pijnlijke dood. De kampcommandant, een nog vrij jonge onderofficier, stond onder voortdurende druk van zijn meerderen in de hoofdstad Makassar om vrouwen af te staan voor het officiersbordeel in de stad.Het mannenkamp Parepare lag iets noordelijker, aan zee. Een groot deel van de 650 gevangenen waren missionarissen, zendelingen of, net als Han, geestelijken met een onderzoeksopdracht. Velen van hen hadden tijdens de Japanse inval actief aan gevechtshandelingen deelgenomen, verschrikkingen meegemaakt en daar een trauma aan overgehouden. Zo ook Han. Tijdens de gevechtshandelingen op Celebes was hij als geestelijk verzorger aan het front ingezet. Na hun overwinning sloten de Japanners hem twee dagen en nachten op in het lijkenhuis, tussen de in ontbinding verkerende lichamen van KNIL-soldaten. Toch zou hij in het kamp trouw de zondagse ‘godsdienstoefeningen’ verzorgen. Zijn trauma zou in alle heftigheid pas opspelen na de oorlog, na terugkomst in Nederland.
Willem Hofker was in het kamp de meest actieve van de drie kunstenaars. Voor de oorlog, op Bali, had hij zich toegelegd op de meer exotische kanten van de Indonesische cultuur. Portretten van jonge vrouwen, in sprookjesachtige pronkkledij dan wel gedeeltelijk – smaakvol - ontkleed waren zijn specialisme. In het kamp zette hij dat door, voor zover hij aan schildermateriaal kon komen. Er was, bizar genoeg, een markt voor: de Japanse legerofficieren. Een mooie herinnering voor thuis. De Nederlandse kampleider, dominee Bikker, en na hem de Japanse kampcommandant, traden op als tussenpersonen in deze handel. Met het geld dat overbleef voor Hofker konden medicijnen voor de ziekenbarak worden aangeschaft. En, bijkomend voordeel voor hemzelf, de kampleiding ontzag hem vanwege activiteiten enigszins.Rudolf Bonnet, die zich voor de oorlog iets meer van het realisme had verwijderd en graag wat symboliek in zijn werk legde, vervaardigde in het kamp veel getekende portretten van zijn lotgenoten. Vermagerde mannen, met lange baarden en een uitgebluste blik in de ogen. Die vormen bij elkaar een indrukwekkend document. Ook Hofker maakte trouwens dergelijke portretten, een ervan siert de omslag van het boek. Wat voor Bonnet de situatie bemoeilijkte was zijn homoseksualiteit. Zo´n 3,5 jaar in een kamp met uitsluitend mannen en jonge jongens, met daarbij een Japanse kampcommandant die zijn geaardheid als verwerpelijk beschouwde, noopte hem tot voorzichtigheid.
In het vrouwenkamp liet Maria Hofker-Rueter zich inspireren door alles wat juist niet met de oorlog te maken had. Bij haar geen Japanse uniformen, geen ellende veroorzaakt door de gevangenschap. De vredige sfeer van vrouwen die in de moestuin werken, scherp geobserveerde details in de natuur, verstilling. Die blik op de horizon, het waardevolle leven in de hopelijk vreedzame toekomt, probeerde Maria ook over te brengen op de jonge meisjes in het kamp. In januari 1945, ter gelegenheid van het bezoek van een hoge Japanse delegatie, verzorgde ze op verzoek van de kampcommandant een kleine expositie van aquarellen. Een doorslaand succes.
En waar blijven Olga en Han, Brokkens ouders, in dit verhaal? Van Olga hoorde hij al lang geleden, in de jaren zeventig, haar verhalen. Zij herinnerde zich ook haar tekenende kampgenote heel goed. Bij Han lag dit moeilijker. Door het trauma dat hij opliep was hij vrij gesloten over deze periode. Brokken vond hem af en toe, heel beknopt, in de opgeschreven verhalen van anderen, maar daar bleef het wel bij. Hofker en Bonnet hebben hém nooit geportretteerd, voor zover bekend is. Maar ook dat te weten is een resultaat. Een stille man die de wekelijkse gezamenlijke godsdienstoefeningen verzorgt en verder hoopt vrij onzichtbaar de oorlog te overleven en zijn gezin terug te zien.
De kampschilders past naadloos binnen het thema dat in het oeuvre van Brokken de boventoon voert: hoe individuen zich in een situatie van onderdrukking weten vast te klampen aan de wezenlijke zaken in het leven. Bij Brokken zijn dat vaak de kunst en cultuur. Dat is hier zo, maar bijvoorbeeld ook in Baltische zielen (2010) en De rechtvaardigen (2018).
Je zou dit boek een ‘omtrekkende beweging’ kunnen noemen. Olga en Han Brokken zijn het onderwerp, maar het overgrote deel van hun verhaal ontstaat door het beschrijven van de context. Dat heeft Brokken op meesterlijke wijze gedaan. Dat geldt ook voor de kunsthistorische aanloop, en de loopbaan van de drie schilders na de oorlog. Met lof aan de uitgever, die er een mooi verzorgd boek van heeft gemaakt.
Jan Brokken / De kampschilders / 319 blz / Atlas Contact, 2022