zondag 6 november 2022

Brusselmans autobiografisch

In mijn boekenkast tel ik 62 boeken van Herman Brusselmans. Dat is best veel, het verzamelde oeuvre van de meeste schrijvers komt niet in de buurt van dat aantal. Brusselmans zelf heeft het vandaag de dag over ‘meer dan 85 boeken’. En dan kan hij, geboren in 1957, ondanks vrij overmatig roken en drinken in het verleden vermoedelijk nog wel wat productieve jaren tegemoet zien. Op naar de honderd boeken, een mooi getal. Brusselmans is dan ook een zogenoemde veelschrijver. Het eerste boek dat ik van hem las was De man die werk vond, verschenen in 1985. Die kleine roman vertelde het verhaal van een net afgestudeerde jongeman die een baantje als bibliothecaris bemachtigde op een instituut van de Vlaamse overheid. Van de bibliotheek maakten slechts enkele ambtenaren gebruik, en dan nog heel af en toe, zodat de bibliothecaris het rijk voor zich alleen had. Er gebeurde in die bibliotheek niets, dus de roman gaat nergens over. Ik was voorgoed verkocht.

Het oeuvre van Brusselmans heeft zich sindsdien wel ontwikkeld. Nieuwe, regelmatig terugkerende hoofdpersonen deden hun intrede: een musicus, een voetbalcoach, een producer, een inspecteur van politie - genaamd Zeik - en eindeloos veel kroeglopers en andere randfiguren. Ze zijn vrijwel altijd geïnspireerd op de mens Herman Brusselmans. Met hen betreed je de wereld van de popmuziek, de voetballerij, maar vooral die van de niet-werkende lanterfanters. Een wereld van grappen en grollen, waarheden als een koe op iedere bladzijde en het ludiek afzeiken van minderheden en andere weerloze groepen. Brusselmans´ personages hebben ook een wat onwerkelijk beeld van vrouwen.

Wanneer je als auteur bijna veertig jaar varieert op één thema, kan er bij de lezers een zekere verzadiging optreden. Een deel haakt dan af, alleen de diehards blijven trouw. Die zijn al blij wanneer hun held een mooie opening weet te bedenken voor een zoveelste roman. Mijn favoriet is de openingszin van de kloeke roman De kus in de nacht uit 2002. Die luidt ‘Ik heb alweer niets te melden en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à zeshonderdvijftig, we zullen zien’. De flaptekst biedt een nadere toelichting: ‘Met De kus in de nacht heeft Herman Brusselmans de prachtigste roman geschreven die ooit is gepubliceerd. Of om het in zijn eigen woorden te zeggen: “Ja, het is me de roman wel.” Doch waar handelt dit boek over? Je zou kunnen zeggen dat het boek met name gaat over de liefde, vriendschap, onverschilligheid, seksualiteit, oorlog en vrede, konijnen, goedmoedigheid, angst, de ontoereikendheid van doktoren, geld, motorfietsen, lafheid, moed, paniek, schoonheid, vrouwen, de literatuur, het wachten op de oneindigheid …’ etc etc. Ik zette een grote pot koffie, zette mijn telefoon op stil en begon te lezen. Zielsgelukkig.

Maar zoiets kan niet duren. Uiteindelijk ontstaat een overkill. Ondanks een enkel intermezzo waarin Brusselmans iets losliet over de achtergrond van zijn oeuvre, ‘het waarom’ van zijn toch wel absurdistische schrijverij – in de mooie roman Mogelijke memoires uit 2013 lichtte hij een tipje van de sluier op – ging het maar door. Voor mij kwam het einde in 2017-2018. Met Hij schreef te weinig boeken, een tenenkrommende baksteen over de literatuur en zijn schrijvende collega’s, en vervolgens Feest bij de familie Van de Velde, een grappig bedoeld verslag van een feestelijk familiediner dat zo zuur en denigrerend overkwam dat ik het boek boos in de prullenbak smeet – nooit eerder gedaan. Het einde van een lange liefde. 

Maar nu! Herman herpakt zich! 

Enkele weken geleden verscheen Theet 77. Die titel verwijst naar het woonadres van de familie Brusselmans in Hamme, Oost-Vlaanderen. Daar groeide Brusselmans op. Zijn vader was veehandelaar, zijn moeder bestierde het huishouden en runde het huiskamer-dorpscafé. De jonge Herman was leergierig, las alles wat los en vast zat. Kende daardoor een wereld buiten het kleine, provinciaalse Hamme. En wat hij niet wist, fantaseerde hij erbij, in zijn oeverloze kletspraatjes met vrienden, familie en cafébezoekers. Een bonte stoet van soms buitenissige karakters. Dat is het milieu waarin zijn schrijverschap kon ontstaan. Het oerbeeld van zijn oeuvre.

Die openbaring alleen is niet zo spectaculair. De goede verstaander had dat al een enkele maal eerder kunnen opmaken uit passages in eerdere boeken. Wat die onthulling kracht geeft, is de manier waarop Brusselmans haar brengt. Gedurende de eerste helft van het ruim 400 bladzijden dikke Theet 77 zien we Herman als vroegwijze jonge puber. Alle grollen en verdere ongein die we al kennen, komt voorbij. Dan is er, enkele jaren later,  een omslag.  Verschijnt de Brusselmans die in staat is een stap terug te doen om te zien waar hij mee bezig is, hoe hij zich verhoudt tot zijn omgeving. Die zich realiseert dat hij, als hij zijn leven zin wil geven, een pad zal moeten kiezen. Dat wordt de schrijverij. Dat kantelen van het beeld is overtuigend én mooi gedaan. Hij kán immers schrijven.

Jarenlang plaatste Brusselmans op de achterflap van zijn boeken de volgende mededeling: ‘Herman Brusselmans publiceerde meer dan (..) andere boeken. Hij wordt zowel verguisd als verafgood. Hij is een zeer belangrijk schrijver.’ Over dat laatste zal het oordeel worden geveld in de toekomst. Maar met deze verrassende en openhartige roman heeft Brusselmans weer eens laten zien dat het in de kern van zijn omvangrijke oeuvre wel degelijk gaat om serieuze literatuur.

Herman Brusselmans / Theet 77 / 422 blz / Prometheus, 2022