zondag 10 april 2016

Variaties op een thema

Onlangs was de Vlaamse auteur Griet Op de Beeck te gast bij een van mijn favoriete radioprogramma’s, Nooit meer slapen. Na middernacht, wanneer de wereld tot rust is gekomen, wordt daar de tijd genomen om met gasten uitvoerig te praten over hun nieuwe boeken, theaterproducties, films en andere projecten. Op de Beeck was er ter gelegenheid van het verschijnen van haar bundel Gij nu. Daarin beschrijft ze in vijftien verhalen de lotgevallen van mensen die zich op een dieptepunt in hun leven bevinden. Of, zoals ze het zelf zei, ze probeert ‘met die vijftien mensen mee in hun donkere hoeken te kruipen’. Dat het er in de verhalen niet altijd vrolijk aan toe gaat, beaamde ze grif. Desondanks kan ik het boek, na lezing, geen somber boek noemen. Integendeel, eigenlijk spat de levenslust er af. En dat heeft alles te maken met de door de auteur gekozen insteek.

De bundel is misschien het best te omschrijven als ‘variaties op een thema’. Dat thema is steeds dat een persoon door omstandigheden in de verdrukking dreigt te raken. Soms gebeurt dat in het heden, soms heeft dat lang geleden al plaatsgevonden. Nu eens is het een enkele gebeurtenis, dan weer een al langer bestaande, dagelijks voortdurende ellende. De personages hebben het gevoel alleen te staan, zonder hulp. Ze realiseren zich dat ze actie moeten ondernemen, maar hoe dat moet en of ze dat wel durven?  

Een rechttoe-rechtaan voorbeeld van deze opzet is het openingsverhaal. Hoofdpersoon is Marcel, 81 jaar oud en getrouwd met de wat jongere Colette. Ze maken samen een cruise die hen door hun kinderen is aangeboden bij hun vijftigjarig huwelijksfeest. Wanneer Colette een aanbidder krijgt, een bejaarde ex-piloot met een vlotte babbel, wordt Marcel zich pijnlijk bewust van zijn tekortkomingen, zoals zijn leeftijd en zijn minder snelle baan en babbel. Tekortkomingen waarvan hij zich tot dan niet echt bewust was maar die Colette misschien al heel lang wél ervaren heeft. Voor zijn gevoel staat zijn vermeende huwelijksgeluk van een halve eeuw in één klap op het spel. Wanneer hij op een avond zijn vrouw aan de reling treft in een romantisch onderonsje met de piloot, gaat hij in een opwelling over tot drastische actie. Probleem opgelost, of heeft hij juist een probleem voor zichzelf gecreëerd?

De verhaallijn is in de andere verhalen vaak complexer. Want wat is de uitweg voor de jonge vrouw die haar loopbaan heeft opgegeven om thuis haar tienjarige zoon, lichamelijk en geestelijk zwaar gehandicapt, te verzorgen? Wat moet de verpleger van middelbare leeftijd doen die het steeds minder kan verwerken om de ongeneeslijk zieke kinderen die hij verzorgt te zien overlijden? En wat is de oplossing voor de negenjarige Jessica, door wiens schuld haar oudere broertje bij een fietsongeluk om het leven komt en die daarom door haar moeder wordt verstoten?

Niet alle verhalen hebben zo’n zwaar onderwerp als de hierboven genoemde. Mijn favoriet onder de lichtere is het verhaal van Kathleen, die haar vriend vergezelt naar een chique diner bij diens baas. Om daar in de toiletpot een drol van enorme afmetingen te vinden. Ze wil er niet voor worden aangezien die te hebben geproduceerd, maar krijgt hem ook niet doorgespoeld. Wat dan? Of anders wel het verhaal van Harry, wiens neergang in het leven begint met het overlijden van Beppie, de pekinees van de buren.

Kiezen voor een vorm waarbij je varieert op een thema betekent dat je als schrijver het onderwerp op veel manieren kunt aanvliegen. En als je dan de vijftien verhalen bij elkaar plaatst zoals hier, zonder afzonderlijke titels en typografisch min of meer in elkaar overlopend, versterk je de indruk dat de verhalen bij elkaar horen en eigenlijk één groot verhaal vormen. De meeste verhalen bestaan uit vier korte hoofdstukken, waarin het vertelperspectief kan wisselen en de tijd verspringen. Daardoor past soms een heel leven in twintig bladzijden. Dat strakke format per verhaal is, als ik een minpuntje moet noemen, ook mijn enige bezwaar. Na een handvol verhalen te hebben gelezen gaat de indeling nogal gedwongen overkomen.

Griet Op de Beeck kan overtuigend in de geest kruipen van haar personages. Dat liet ze eerder zien in haar debuut Vele hemels boven de zevende en het grote publieke succes Kom hier dat ik u kus. Ditmaal moest ze vijftien keer een karakter gestalte geven, en dan nog wel op de korte baan. Dat dit is gelukt komt ook door de inhoudelijke overtuiging van Op de Beeck die aan de verhalen ten grondslag ligt. Zij vindt dat wij ons leven goeddeels zelf in de hand hebben, dat het slagen ervan in belangrijke mate afhangt van de acties die wij daartoe ondernemen. De meeste van haar personages realiseren zich dat ook en komen in actie. Soms stellen ze het uit, of moeten er door vrienden op worden gewezen: Gij nu. Het is lang niet altijd duidelijk of het lukt. Gij nu is dan ook geen zelfhulpboek, het is literatuur. Met een positieve inslag.

woensdag 9 maart 2016

Oorlog en liefde

Wij noemen onze zeventiende eeuw  meestal De Gouden Eeuw. Waarom wij dat doen is duidelijk: de handel floreerde, een flink deel van de bevolking was welvarend, we bevochten met succes  onze vrijheid en er werd prachtige kunst vervaardigd. Bovendien stond ons land bekend als een vrijplaats voor andersdenkenden. Lees Simon Schama’s Overvloed en Onbehagen en je hebt een vrij betrouwbaar beeld van het leven in de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Maar er was ook een keerzijde. We waren vaak in oorlog. De Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje duurde tot 1648, met als enig intermezzo het Twaalfjarig Bestand tussen 1609 en 1621. En vanaf 1652 voerden we drie oorlogen tegen Engeland. De eerste twee daarvan werden op zee uitgevochten, de derde op Nederlands grondgebied. Die laatste oorlog begon in 1672, het ‘Rampjaar’.  De legers van Frankrijk, Engeland en de bisdommen Münster en Keulen vielen tegelijk de Republiek binnen. In dat jaar begint ook de meest recente roman van A.F.Th. van der Heijden, De ochtendgave.

Op een mooie ochtend in de zomer van 1672 trouwen Caspar Sonmans en Sara Sermont in Nijmegen. Caspar is voor één dag door het  stadsbestuur vrijgesteld van zijn taak om vanuit een kerktoren de inslagen te turven van de kanonskogels die de Franse troepen voortdurend op de stad afschieten. De dreiging blijft evenwel door zijn hoofd spoken, ook gedurende de trouwplechtigheid. Maar Caspar en Sara kunnen met hun familie en vrienden het programma van hun trouwdag ongestoord afwerken. Na afloop van het feest, wanneer ze zich beiden hebben teruggetrokken in de bruidskamer, wordt er een brief bezorgd voor Sara. Ze laat die, ondanks zijn aandringen, niet door Caspar lezen. De volgende ochtend ontdekt hij dat zijn bruid is verdwenen. Ze heeft geen bericht achtergelaten. Hij zal haar de volgende zes jaar niet zien.

De ochtendgave speelt in Nijmegen in de jaren 1672, 1678 en 1705. In dat laatste jaar kijkt een al wat oudere Caspar, Nijmegens gemeentesecretaris,  terug op de gebeurtenissen. Het is zijn relaas dat we lezen. De bulk van het verhaal speelt in 1678, het jaar waarin de vredesonderhandelingen tussen de oorlogvoerende partijen worden afgesloten met het Verdrag van Nijmegen. Caspar maakt als secretaris van de onderhandelaars namens de Staten-Generaal het overleg van nabij mee. Voor hem is het een spannende maar ook verwarrende tijd. Zijn geliefde Sara, waarvan hij inmiddels vermoedt dat ze nog leeft en dat ze een rol speelt in het politieke steekspel rondom de onderhandelingen, komt voor zijn gevoel met het naderen van de vrede steeds meer binnen zijn bereik. Hij hoopt dat de dag dat het  vredesverdrag zal worden ondertekend ook een dag van hereniging zal zijn.

Deze roman danken we aan de stad Nijmegen, die Van der Heijden de opdracht gaf een  historisch verhaal te schrijven dat zich afspeelt in Nijmegen ten tijde van het vredesoverleg.  Door omstandigheden – onder andere de dood van zijn zoon Tonio – en door Van der Heijdens toenemende fascinatie voor het onderwerp liep de verschijning vertraging op en groeide de novelle uit tot een roman.

Ik ben een liefhebber van het werk van Van der Heijden. Wat mij aanspreekt is zijn literaire creativiteit, zijn thematiek en wat ik maar noem ‘het grote gebaar’. Hij durft, hij zoekt grenzen op en bewandelt consequent zijn eigen weg. Dat resulteert in een oeuvre met een smoel. Welke schrijver heeft het lef om een cyclus als De tandeloze tijd op te zetten, waarvan in 1983 het eerste deel verscheen en die nog steeds groeit, zij het langzaam? En wie komt op het idee een roman te schrijven waarin Roman Polanski in de gevangenis Charles Manson ontmoet, de moordenaar van zijn echtgenote Sharon Tate? Lees Het schervengericht en realiseer je hoe ongelooflijk goed Van der Heijden kan zijn.

De ochtendgave is van een andere orde. Het is een onderhoudende roman die ik met plezier heb gelezen maar die mij niet meesleepte. Van der Heijden heeft zich het zeventiende-eeuwse Nijmegen eigen gemaakt en gebruikt dat vakkundig als locatie voor zijn verhaal. In afzonderlijke scènes, zoals die van de onthoofding van een voormalig burgemeester waar het boek mee begint, toont hij zich de superieure verteller die hij is. Ook Caspar Sonmans, door wiens ogen we alles beleven, is geloofwaardig. De overige personages blijven jammer genoeg wat vlak en het verhaal als geheel wil voor mijn gevoel maar niet echt op gang komen. En als de ontknoping dan daar is, is dat er een met de wat overtrokken dramatiek van een opera. Heel geslaagd is dan wel weer hoe Van der Heijden het boek afsluit door de ochtendgave – ik ga niet vertellen wat dat is – een dubbele plek in zijn vertelling te geven. De kracht zit in dit boek in de details.

vrijdag 4 maart 2016

Met Dostojevski in Siberië

Fjodor Michajlovitsj Dostojevski was nog geen dertig jaar oud toen hij in 1849 werd veroordeeld tot de dood door de kogel. Zijn vergrijp bestond eruit dat hij in gezelschap een brief had voorgelezen van een criticus aan de schrijver Gogol. Het gezelschap in kwestie was een groep radicalen rond de socialist Petrasjevski die door de geheime dienst in de gaten werd gehouden, de brief bevatte kritiek op het gezag en de kerk in Rusland. In het voorjaar van 1849  werd hij daarom samen met andere leden van de groep gearresteerd en opgesloten in de Petrus-en-Paulusvesting in Sint-Petersburg. Na maandenlang te zijn verhoord werden vijftien mannen, waaronder Dostojevski, ter dood veroordeeld. In de vroege ochtend van 22 december werden ze in koetsen dwars door het winterse Sint-Petersburg naar het executieterrein gereden. Terwijl de eerste drie mannen al aan palen waren vastgebonden en het vuurpeloton aanlegde, arriveerde een koerier met het bericht dat de tsaar de groep gratie verleende.

Het Rusland van Tsaar Nicolaas I, die op de troon zat van 1825 tot 1855, was in politiek opzicht onrustig. Hij regeerde daarom met harde hand en stond geen liberale ideeën, laat staan ontwikkelingen, toe. Na de grotere en kleinere revoluties die in 1848 in Europa ontstonden werd dat beleid nog strenger. Fjodor Dostojevski werd er het slachtoffer van. Hij ontliep weliswaar het vuurpeloton – men denkt tegenwoordig dat de tsaar met opzet een schijnexecutie liet ensceneren om de mannen angst aan te jagen - maar kreeg als vervangende straf vier jaar dwangarbeid in Siberië opgelegd, gevolgd door gedwongen inlijving in het leger.

Een van de getuigen van de afgebroken executie is Alexander von Wrangel, een zeventienjarige scholier. Vijf jaar later ontmoeten hij en Dostojevski elkaar in Semipalatinsk, een kleine provincieplaats in het zuidwesten van Siberië. Alexander is daar benoemd tot officier van justitie, Dostojevski is net vrijgelaten uit het strafkamp en is als soldaat in het plaatsje gelegerd. Tussen beide mannen ontstaat een vriendschap. Alexander is belezen, bewondert het vroege werk van Dostojevski en spoort hem aan zijn pen weer op te pakken. Dostojevski van zijn kant geniet van het contact met zijn twaalf jaar jongere, enthousiaste vriend. Een vriend die hem ook financieel steunt, omdat hij als gedwongen soldaat geen soldij ontvangt.

Het zuidwesten van Siberië is een qua natuur prachtige, maar geografisch zeer afgelegen streek. Een reis naar de bewoonde wereld – Moskou, Sint-Petersburg – neemt weken in beslag. Nieuws is oud wanneer het arriveert. Semipalatinsk is in de zomer heet en stoffig. Het sociale leven staat er op een heel laag pitje. Om de ongemakken en de verveling te ontvluchten huurt Alexander een datsja met een grote tuin erbij. Daar, in de Kozakkentuin, brengen de mannen lange dagen met elkaar door: ‘Na het frisse bad installeerden we ons op het terras om thee te drinken of het middagmaal te gebruiken. We lazen de kranten, rookten pijp, haalden herinneringen op aan onze verwanten en dierbare personen, droomden over Petersburg en foeterden op Europa’. Om zich nog enigszins omringd te voelen door beschaving, beplanten ze de tuin met de mooiste bloemen. Langzaamaan begint Dostojevski de herinneringen aan zijn jaren van dwangarbeid te verwerken. Op advies van Alexander probeert hij erover te schrijven. Het zou Aantekeningen uit het dodenhuis worden.

Dostojevski wist niet wanneer zijn soldatenbestaan zou eindigen. Ook wist hij niet, ofschoon hij wel weer ging schrijven, wanneer hij weer zou mogen publiceren. Zou het daarom zijn dat hij gegrepen werd door de liefde? Zodra hij Maria Dmitrijevna Isajeva zag was hij verkocht. Alexander omschrijft haar als ‘een tamelijk knappe brunette’. Voor Dostojevski is ze ‘onweerstaanbaar aantrekkelijk, welbespraakt als een actrice, galant, verfijnd, maar ook fel, onstuimig’. Ze was zijn droomvrouw. Dat ze was getrouwd met een ziekelijke, drankzuchtige en mislukte onderwijzer, vormde in de ogen van Dostojevski geen onoverkomelijk probleem. Ze was in zijn ogen ook - en wellicht vooral - een deel van zijn leven waarop hij wél vat zou kunnen hebben. De mannen krijgen er veel mee te stellen.

Jan Brokken heeft zich voor De Kozakkentuin gebaseerd op biografieën van Dostojevski, maar kon ook gebruik maken van ongepubliceerd materiaal dat nazaten van Alexander von Wrangel hem ter beschikking stelden. Hij is in zijn eigen woorden ‘in de huid van Alexander Jegorovitsj von Wrangel zu Ludenhof gekropen om dichter bij de kern van dit waargebeurde verhaal te komen’. Die informatie uit de eerste hand én het vermogen van Brokken om uiterst beeldend een voorbije wereld tot leven te brengen maken het verhaal zeer overtuigend. Het leest als een roman, maar is tegelijk grotendeels een op bronnen gebaseerde biografie.

De jaren in Siberië zullen achteraf voor beide mannen bepalend blijken te zijn geweest. Dostojevski legt er de basis voor zijn verdere schrijverschap, Alexander wordt er volwassen. Dat Dostojevski’s gedwongen soldatenbestaan in 1856 wordt opgeheven en hij enkele jaren later ook weer mag publiceren is deels te danken aan het beleid van een nieuwe tsaar, deels aan Alexanders inspanningen aan het hof in Sint-Petersburg. Dat ze daarna ieder huns weegs gaan is vanzelfsprekend. Dostojevski wordt een wereldberoemde schrijver, Alexander een hoge ambtenaar en diplomaat. Twee mannen van de wereld, die in de afzondering van Siberië gedurende enkele jaren een bijzondere relatie hadden. 

zondag 28 februari 2016

IJzig afscheid

Er zijn lezers die iets hebben met openingszinnen van romans. Dat is te begrijpen, een goede eerste zin kan in sterke mate de toon helpen zetten voor een verhaal. Een mooi voorbeeld is Bordewijks roman Karakter (1938), die als volgt begint: ‘In het zwartst van de tijd, omtrent Kerstmis, werd op de Rotterdamse kraamzaal het kind Jacob Willem Katadreuffe met de sectio caesarea ter wereld geholpen.’ De directheid en de woordkeuze geeft je als lezer een indruk van waar je aan begint. Mijn persoonlijke favoriet is deze: ‘Ik heb alweer niks te melden en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à zeshonderdvijftig, we zullen zien.’ Dit is Herman Brusselmans, de roman is De kus in de nacht (2002). Vroeger verafgoodde ik hem, tegenwoordig ben ik licht kritisch. Maar ook door deze opening weet je enigszins wat je te wachten staat. In mijn editie (de eerste – en misschien enige? - druk) van 614 bladzijden bestond dat uit af en toe doorbijten en verder veel dolle pret.

Waarom weid ik hierover uit? Dat is omdat ik net een boek heb uitgelezen waarvan juist de laatste zin mij overdonderd achterliet. Dat boek is Het smelt van de Vlaamse schrijfster Lize Spit. Het is Spits debuutroman, een baksteen van bijna vijfhonderd bladzijden. Het is een verhaal dat qua inhoud en structuur ambitieus is opgezet en uitgewerkt. Een verhaal dat zich grotendeels afspeelt tijdens een zonovergoten zomer in een klein Vlaams dorp. Een verhaal ook met onvergetelijke beelden.

Het smelt begint met een uitnodiging die de hoofdpersoon Eva ontvangt voor de opening van een geautomatiseerde melkerij op de boerderij van Pim, een van haar jeugdvrienden in haar geboortedorp Bovenmeer in de Kempen. De uitnodiging is voor 30 december. Dat is ook de dag dat Jan, de oudere broer van Pim, dertig jaar zou zijn geworden. Eva, die al negen jaar in Brussel woont, met haar vroegere vrienden geen contact meer heeft en met haar haar familie nauwelijks, en dan nog vooral via email, besluit na enig beraad op deze uitnodiging - met een blijkbaar dubbele aanleiding - in te gaan: ‘Natuurlijk weet ik dat het niet gericht is aan wie ik nu ben, maar aan de persoon die ik was toen we elkaar nog wel spraken, de Eva van voor de zomer van 2002. Daarom doe ik vandaag precies wat ik toen gedaan zou hebben: ondanks weerzin tóch komen opdagen.’ Ze neemt, in een plastic bak achter in haar auto, een groot blok ijs mee.

Spit vertelt haar verhaal synchroon in drie lijnen: het heden, de zomer van 2002 en daarnaast in de tijd verspreide episoden. In 2002 is Eva dertien jaar. Haar vrienden zijn de even oude Laurens en Pim. In 1993, toen zij vijf jaar waren en de enige drie kinderen van die leeftijd in het dorp, zijn ze als een bijzetklasje bij een hogere klas gezet, iets dat jaarlijks werd herhaald. De gezamenlijke jaren op de basisschool hebben een sterke band tussen de drie geschapen. In de zomer van 2002 bedenken de jongens, bij wie de seksuele gevoelens gaan  opspelen, een gewaagd spel waaraan de meisjes in het dorp een voor een moeten deelnemen en waarbij Eva spelleider moet zijn. Dat spel zet hun vriendschap onder druk. Er worden grenzen overschreden.

Eva is in 2002 niet alleen een kwetsbaar meisje omdat ze dertien is. Ook haar thuissituatie maakt haar onzeker. Haar ouders drinken te veel en verzaken daardoor als opvoeders, haar oudere broer gedraagt zich afstandelijk en haar jongere zusje vertoont autistische trekjes. Eva ziet het, voelt zich verantwoordelijk maar kan er weinig aan doen. Spit beschrijft in een aantal in de tijd verspreide taferelen de dieptepunten in dit gezinsleven, die soms niet beperkt blijven tot de huiselijke omgeving, IJzersterk is haar weergave van een quizavond in de plaatselijke parochiezaal, waar Eva’s moeder zoveel drinkt dat ze in een kruiwagen door Eva en haar vader naar huis moet worden gedragen, met de gewonnen kleurentelevisie op haar buik. Spit beschrijft dat magnifiek, in een mix van ironie en tragiek.

De Eva in het heden is een vrouw van achter in de twintig. Ze heeft een studie gevolgd, geeft les, woont alleen en heeft weinig sociale contacten. De uitnodiging voor de opening, waar ook haar beide oude vrienden waarschijnlijk zullen zijn, rakelt het verleden weer op. Tijdens de rit naar Bovenmeer op een koude decemberdag beleeft ze de zomer van 2002 opnieuw. Ze neemt alle tijd voor die tocht. Ze weet dat de dag dwingend afstevent op een actie die ze zorgvuldig heeft gepland. Ze prijst zich gelukkig dat het blok ijs in de kofferbak van haar auto vanwege de kou nauwelijks smelt.

Spit kan fantastisch schrijven. Ze werkt de plot zorgvuldig uit, in een stijl zonder opsmuk. De strakke structuur, het verspringen in de tijd en de langzaam duidelijk wordende voorgeschiedenis verleiden tot doorlezen. Het contrast tussen de hete zomer waarin de vriendschappen nog bestonden en de kille winterdag waarop Eva terugkeert om op - letterlijk - ijskoude wijze af te rekenen met het verleden is mooi gevonden. En die laatste zin, die mij overdonderd achterliet? Die klinkt eigenlijk heel gewoon: ‘Het zal enkel nog van betekenis zijn dat ik hier gestaan heb op deze eerste barre dag in een verder milde winter.’ Maar voor de lezer is het een zin die vol is van betekenis. Het is een zin die al het voorgaande in perspectief zet, het verhaal terugbrengt tot de kale essentie. Het zou ook een razend sterke openingszin zijn geweest.

zondag 21 februari 2016

Wat is natuur nog in dit land?

Ik woon in een dorp in het weidegebied tussen Den Haag, Leiden en Zoetermeer, precies op de grens van het Groene Hart.  Vanuit mijn studeerkamer op de tweede verdieping van ons huis kijk ik uit over de weilanden. In 1995, toen wij er kwamen wonen, was de horizon aan alle zijden vrijwel leeg. Ruim twintig jaar later is de vooruitgang overal zichtbaar. Ons uitzicht op een mooie, eeuwenoude molendriegang is verloren gegaan. De molens zijn met enige moeite nog te onderscheiden tegen de gigantische vinexwijk die de gemeente Den Haag er pal achter heeft aangelegd. De bijdrage van Zoetermeer bestaat uit hoogbouw en een wanstaltig boven de weilanden uittorenend indoor ski-paradijs. Ook Leiden heeft inmiddels grootse plannen. Over twintig jaar zal er van de ruimte en de natuur rondom ons dorp waarschijnlijk weinig over zijn. Het is een klein land waarin we allemaal onze plannen willen verwezenlijken, denk ik dan maar.

Soms haalt de vooruitgang het landelijke nieuws en groeit het uit tot een twistpunt. De bekendste polder van Nederland? De Hedwigepolder, in Zeeuws-Vlaanderen. Hoe zat dat ook al weer, kort samengevat? De Antwerpse haven wil uitbreiden, daarvoor is land nodig. De Westerschelde moet worden verdiept, dat gaat ten koste van de natuur. Europese afspraken schrijven dan voor dat die natuur moet worden ‘gecompenseerd’. Die compensatie bestaat in de meeste gevallen uit het creëren van nieuwe natuur. Daarvoor is opnieuw land nodig, in dit geval de Hedwigepolder die weer wordt teruggegeven aan de zee. Op zich is zo’n project al een ingewikkelde zaak, waarbij de belangen van veel partijen in het geding zijn. Maar dit project is nog complexer, want het is grensoverschrijdend: de haven van Antwerpen ligt in België maar een deel van het gebied ten westen ervan, inclusief de oevers van de Westerschelde, is Nederlands grondgebied. Dat betekent dat ook politieke belangen een rol gaan spelen.

Chris de Stoop is een boerenzoon. Zijn ouders hadden een boerderij in de Zaligempolder, iets ten zuiden van de Hedwigepolder. Wij noemen het een boerderij, zijn ouders spraken van ‘ons hof’. Het is een oude boerderij, zoals er zoveel in het gebied staan, een boerderij met een geschiedenis. Tot voor enkele decennia werd daar het boerenbedrijf traditioneel uitgeoefend: ‘We waren allemaal trots op onze boerderij en trots op de grote mesthoop die er het middelpunt van vormde en die andere boeren de ogen uitstak. Hoe meer mest, hoe meer koeien in de stal, hoe meer vruchten op het veld. “Mest is de God van de landbouw”, werd vroeger gezegd en geschreven’.

De oudere broer van Chris de Stoop is voorbestemd om het bedrijf voort te zetten. Hijzelf gaat schrijven. Wel keert hij regelmatig terug naar de hoeve, omdat hij zich thuis voelt in de polder: ‘De volgende dag wandel ik de Zaligem rond. Ik heradem. Telkens als ik in de polder kom, voel ik een leegte en kalmte over me komen. De wind verjaagt de kwaaie gedachten en biedt troost. Niets bestaat nog, behalve de velden, de kreken, de dieren’.

In Dit is mijn hof beschrijft De Stoop wat er gebeurt wanneer het de boeren en andere bewoners van het gebied duidelijk wordt wat voor hen de gevolgen zullen zijn van de uitbreiding van de Antwerpse haven. De Stoop gaat in die periode ook weer wonen op de boerderij, om het allemaal van nabij te kunnen meemaken. Zijn relaas laat pijnlijk duidelijk zien hoe de belangen van de boeren bij dit project door de andere partijen volledig terzijde worden geschoven. Ik dacht altijd dat boeren en de natuurbeschermingsorganisaties overlappende belangen hadden, dus deels samen zouden optrekken tegen zoiets als industriële uitbreiding. Dat is hier niet het geval. De natuurbeschermingsorganisaties sluiten een convenant met de haven en de overheid. Ze gaan voor de door Europa voorgeschreven natuurcompensatie, het lot van de boeren kan ze niets schelen. 

De uitkomst van het project is natuurlijk voorspelbaar. De grote belangen winnen. Een mooi en productief landbouwgebied moet het afleggen tegen de belangen van de industrie, de natuurbeschermers en de politiek. Dat is frustrerend, maar niet nieuw. Wat dit boek zo lezenswaardig maakt is de manier waarop De Stoop het ‘klein’ maakt. Hij beschrijft de gevolgen van dit project voor individuele bewoners, voor de boer aan het eind van de dijk, voor zijn eigen familiebedrijf. Hij doet dat met compassie, gedreven, maar ook met gevoel voor relativering. In het grote geheel is het soms niet anders, lijkt hij te zeggen.

Een van de aspecten die mij het sterkst bijbleef van dit boek is dat van de ‘nieuwe natuur’. De compensatie-natuur. De Stoop beschrijft beeldend hoe die al zoekend wordt vastgesteld. Door ambtenaren, vanachter een bureau. Geadviseerd door natuurorganisaties die soms meer door idealisme dan door kennis worden gedreven. Die nieuwe natuur is dan gemaakt, is niet een natuurlijk ontstane natuur. Ik vraag me dan af of we dat wel willen. Of we daar wel zoveel geld aan willen spenderen. En of dat beter is dan mooie akkerbouwlanden en weidegronden die, naast natuur, ook nog iets opleveren?

Misschien moeten we maar accepteren dat ons land te klein is om ieder stukje lege ruimte en natuur ervan met hand en tand te verdedigen tegen de vooruitgang. De dichter J.C. Bloem had een vooruitziende blik toen hij in 1946 zijn eigen vraag ‘Wat is natuur nog in dit land?’ al beantwoordde met: ‘Een stukje bos, ter grootte van een krant’.

woensdag 17 februari 2016

Wetenschap en obsessie

Er zijn van die projecten in de geschiedenis van de wetenschap waarvan je je afvraagt hoe men daar ooit achter heeft kunnen staan. Een experiment van de Russische wetenschapper Ilya Ivanov (1870-1932) hoort daar zeker bij. Ivanov was zijn leven lang geobsedeerd door hybriden, kruisingen van twee diersoorten. Hij meende dat hybriden wellicht tot een verbetering van soorten zouden kunnen leiden. Vanaf 1924 deed hij ook verwoede pogingen een kruising tussen een mens en een mensaap tot stand te brengen, waarvoor hij de medewerking kreeg van het gerenommeerde Franse Institut Pasteur en de Russische overheid. In een laboratorium in Frans-Guyana insemineerde hij menselijk sperma bij mensapen, maar dat liep op niets uit. Voor een plan waarbij hij de omgekeerde weg zou bewandelen, en sperma van mensapen bij vrouwen inbrengen, kreeg hij geen toestemming. Zijn dood, vrij kort na dit project, maakte een einde aan het bizarre plan.

Met dit half vergeten verhaal komt de jonge Felix van der Elsken in contact wanneer hij in 1994 in New York arriveert om er journalistiek te studeren. Via een studiegenote, Lois, ontmoet hij de virologe Helena Frank, die onderzoek doet naar het ontstaan van het in die dagen snel om zich heen grijpende aidsvirus. Zij heeft het vermoeden dat er een link is tussen aids en de experimenten met mensapen van Ivanov. Maar de  mogelijkheden daar onderzoek naar te doen zijn beperkt en haar vergaande voorstellen daartoe vinden uit oogpunt van ethiek weinig bijval. Dat frustreert haar als wetenschapper in hoge mate.

In Ivanov luisteren we naar Felix, die twintig jaar na dato terugkijkt op de gebeurtenissen. Hij herinnert zich zijn verblijf in New York vooral als een soms wat verwarrende periode waarin hij volwassen werd en zijn homoseksualiteit accepteerde. In zijn relaas lijkt zijn relatie met Helena een stabiel rustpunt, maar schijn bedriegt. Tussen Felix, Lois en de wat oudere Helena ontstaat een driehoeksverhouding, waarbij persoonlijke gevoelens en wetenschappelijke ambitie een gecompliceerde mix doen ontstaan.

Hanna Bervoets is bedreven in het beschrijven van situaties waarin haar personages klem zitten, waarin hun leven overhoop is gegooid. Ik las van haar eerder Alles wat er was, waarin een groep mensen na een mondiale catastrofe die de wereld mogelijk onbewoonbaar heeft gemaakt overleeft in een verlaten en dichtgeplakt schoolgebouw. In Ivanov is de afzondering weliswaar niet zo volledig, maar plaatsen de hoofdpersonen zich door hun daden even goed buiten de maatschappij. Wanneer Helena uiteindelijk Felix in een positie brengt die alles in zijn leven op losse schroeven zet, hebben ze alleen zichzelf om op terug te vallen. Kunnen ze uitsluitend zichzelf de vraag stellen naar het waarom van hun daad. Een vraag die je als lezer na de laatste bladzijde ook niet zomaar uit je systeem hebt. Een intrigerende roman.  

vrijdag 12 februari 2016

Dichterliefde

De Britse dichter Ted Hughes (1930-1998) creëerde een indrukwekkend oeuvre. Dat bracht hem in 1984 de benoeming tot Poet Laureate, een functie die vergelijkbaar is met onze Dichter des Vaderlands maar die in Engeland een benoeming is voor het leven. Behalve gedichten schreef Hughes ook populaire kinderboeken. Dit creatieve en maatschappelijke succes dreigt soms te worden overschaduwd door de zelfmoord van zijn echtgenote Sylvia Plath, waarmee veel mensen hem in de eerste plaats associëren. Hem wordt wel verweten dat hij haar tot die zelfmoord gedreven zou hebben. Hughes is nooit op die beschuldigingen ingegaan. Connie Palmen nam dit gegeven als uitgangspunt voor haar roman Jij zegt het.

Ted Hughes en Sylvia Plath ontmoetten elkaar voor het eerst vroeg in 1956. Hij had gestudeerd in Cambridge, bleef in leven door allerlei baantjes en deed verwoede pogingen zijn eerste gedichten gepubliceerd te krijgen. Zij, Amerikaanse,  verbleef in Cambridge met een Fulbright Scholarship. Zij had al wel gedichten gepubliceerd. Dat hun beider leven geheel in het teken stond van hun literaire ambities blijkt ook uit de keuze van de datum waarop zij nog in hetzelfde jaar trouwden: 16 juni. In Ierland, Engeland en elders is dat Bloomsday, de dag waarop de schrijver James Joyce wordt herdacht. Diens roman Ulysses speelt zich af op die dag.

Palmen koos ervoor om in Jij zegt het Ted Hughes aan het woord te laten. Daarmee heeft de roman een verteller én een duider: ’Zij was het. Wie haar alleen oppervlakkig kende kon niet vermoeden dat er een krijger in haar schuil ging, dat ze androgyner was dan het keurige meisje met de paardenstaart deed vermoeden. Ze wilde haar krachten met iemand meten, ze wilde vechten, en daarvoor had ze de grootste en sterkste man uitgezocht die ze kon vinden. Mij dus.’

De relatie tussen Hughes en Plath is een hartstochtelijke, op ieder vlak. Dat geldt ook voor de onzekerheid die inherent is aan het zoeken naar een bestaan, naar literaire erkenning. Plath spoort haar man voortdurend aan zijn gedichten in te sturen naar dichtwedstrijden en uitgevers. Hun vreugde is groot wanneer dit leidt tot prijzen en publicatie, maar haar stemming slaat even sterk om naar wanhoop wanneer haar eigen gedichten niet dat succes hebben, of het haar zelfs enige tijd niet meer lukt onbevangen te dichten. Wanneer Hughes een buitenechtelijke affaire begint met een gezamenlijke vriendin is dat voor Plath te veel. In het najaar van 1962 verlaat ze hem en neemt haar twee kinderen mee. Enkele maanden later stopt ze haar hoofd in de gasoven.

Ted Hughes heeft altijd geweigerd openheid van zaken te geven over zijn rol in deze gebeurtenissen. Plath’s dagboeken uit de maanden voor haar dood vernietigde hij: ‘Het verbrande dagboek was een verraad van ons huwelijk, een droevige tirade waarin geen ruimte was voor anderen, voor de kinderen, voor onze liefde. Alles wat haar zachtmoedig en prachtig maakte – haar humor, verlegenheid, doorzettingsvermogen, zorgzaamheid en toewijding – ontbrak.’ Daarmee plaatste hij zichzelf in een lastige situatie, werd hij kwetsbaar. Pas in de dichtbundel Birthday Letters, die verscheen 1998, wijdt hij enkele gedichten aan de dood van Plath.

Plath komt er bij Palmen niet onverdeeld positief vanaf. Hughes houdt zielsveel van zijn vrouw, die hij consequent en heel dichterlijk ‘mijn bruid’ noemt. Maar hij ziet ook haar rusteloosheid, onzekerheid en jaloezie. Of die zo sterk waren en zulke uitschieters kenden als Hughes ons wil doen geloven is natuurlijk de vraag. Maar die vraag is hier niet relevant, want Jij zegt het is geen biografie maar een roman. Een sterke roman, bovendien. Palmen zet Hughes overtuigend neer. Hij kijkt terug vanuit 1998, het jaar van zijn dood. Het stof is neergedaald, het is tijd voor een verslag, voor reflectie, voor duiding én voor het weerleggen van de vele roddels, valse getuigenissen en beschuldigingen. Dat doet hij in één doorlopend betoog, zonder hoofdstukindeling, meeslepend en krachtig. 

Als liefhebber van biografieën blijft de vraag hoe de relatie tussen die twee nu ‘echt’ was mij wel bezighouden. Daarom heb ik om te beginnen Sylvia Plath. De dagboeken 1950-1962 maar aangeschaft. Zo’n mooie uitgave in de reeks privé-domein. Voor het evenwicht.