Het waren chaotische dagen, 10 tot en met 14 mei 1940. De Duitse inval, hoewel verwacht, verliep sneller dan het kabinet had ingecalculeerd. Bij de Grebbeberg hield de landmacht weliswaar nog even stand, maar de verliezen aan Nederlandse zijde waren aanzienlijk en het werd steeds duidelijker dat het Duitse leger over het Hollandse heen zou walsen.
De ministers zaten dagelijks bijeen in de kelder van een zojuist opgeleverd ministerie aan de Bezuidenhoutseweg. Maar die besprekingen verliepen rommelig. Vermoeidheid speelde een rol, maar ook de slechte berichten en het steeds duidelijker wordende gebrek aan perspectief. Een van de SG’s die erbij was noteerde: ‘Discussies werden ruzies; politieke leiders werden verwarde ouderen.’ Het ontbrak vooral premier De Geer aan daadkracht. De koninklijke familie stapte op een marineschip naar Engeland, en een dag later ook het voltallige kabinet. Nog diezelfde dag capituleerde generaal Winkelman namens Nederland.
Na de aftocht van het kabinet verzuchtte Aarnout Snouck Hurgronje, de SG van Buitenlandse Zaken, tegen Hans Hirschfeld, de SG van Handel, Nijverheid en Scheepvaart: ‘Goddank dat ze weg zijn’. Waarop zijn collega antwoordde: ‘Wat hadden we met ze moeten beginnen’. Dat lijkt een opmerkelijke verzuchting, maar is wel begrijpelijk. Ministers zijn meestal politiek gebonden, dus hebben een vrij beperkte speelruimte, terwijl de SG’s meer manager zijn, regelaars met een speelruimte die ze binnen bepaalde kaders vooral zelf bepalen. En aan dat laatste zou, werkend onder de bezetter, behoefte zijn. Want het kabinet had voor haar vertrek de SG’s een simpele opdracht gegeven: werk constructief mee met de bezetter zolang dat in het belang van Nederland en haar bevolking is, zo niet, dan direct stoppen. De uitvoering van deze ogenschijnlijk heldere opdracht zou complex blijken.Werkafspraken tussen de tien SG´s onderling waren snel gemaakt, er kwam een regulier overleg. Even later, eind mei, volgden afspraken met de Duitse Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart. Dat lijkt misschien vreemd, maar de Duitsers hadden baat bij een soepel verloop van het dagelijks leven in het bezette Nederland, en de SG’s daarvoor deels verantwoordelijk maken werkte in hun voordeel. En die SG’s deden door een overeenkomst te sluiten met de Duitsers immers precies wat hun ministers hadden bevolen. Ze bouwden voor zichzelf wel een veiligheidsgarantie in: wanneer een SG op enig moment om beroepsmatige of persoonlijke redenen ontslag zou willen nemen, dan kon hij dat doen zonder dat dit repercussies voor hem had van Duitse zijde. Meerdere SG’s zouden daar in de volgende jaren gebruik van maken.
De eerste maanden verliepen in bestuurlijk opzicht vlekkeloos. De SG’s pasten vol ijver op de winkel. Karel Frederiks bijvoorbeeld, de SG van Binnenlandse Zaken, stapte meerdere keren per week in de auto om ergens in het land te overleggen met burgemeesters. Hij zou dat bijna tot het eind van de oorlog volhouden, voor de lokale bestuurders was zo’n kort lijntje met Den Haag heel prettig.Maar al snel diende zich een taaier dossier aan: de wens van de Duitsers om ook in Nederland de Joodse bevolking apart te zetten. Eerst administratief, in afwachting van eventuele vervolgstappen. Het is dan dat De tien van Den Haag interessant wordt, mede door de aanpak van Steinmetz. Hij laat zien dat de SG´s eigenlijk geen idee hadden wat te doen met deze koers van de Duitsers. Dat er voor het Joodse deel van de bevolking gevaar dreigde was, zelfs met de schaarse kennis van dat moment, toch wel duidelijk. De heren hoefden maar te kijken naar wat er in Duitsland sinds 1933 was gebeurd. Bovendien waren de in 1940 in Nederland verblijvende Joden voor het overgrote deel gewoon Nederlandse staatsburgers. Die volgens de grondwet recht hadden op bescherming door de Staat. Iets waar ook de ministers voor hun vertrek in hun opdracht aan de SG´s nog aan hadden gerefereerd. Maar was dat het scenario dat de SG´s kozen? Nee.
Hun beslissing was wel een pijnlijke bevalling, beslist geen hamerstuk. Maar toch besloten ze mee te werken aan het Duitse verzoek. Bijvoorbeeld door het bevolkingsregister zo in te richten dat Joden daar indien nodig eenvoudig uit konden worden gelicht. En de ambtelijke en bestuurlijke verantwoording daarvan? Ze besloten dat het vraagstuk van de Joden een Duitse aangelegenheid was. Dat de Nederlandse ambtenarij daar niet voor mocht gaan liggen. In de herfst van 1940 zou je dit op zijn minst naïef kunnen noemen, anderhalf jaar later moeten zelfs enkele SG’s de dwaling van dit besluit hebben ingezien. Maar toen was het al te laat.Is dit een gevalletje ‘afslag gemist’? Hadden ze op dat moment ontslag moeten nemen? Achteraf is dat natuurlijk gemakkelijk praten, maar dát was wel beter te verantwoorden geweest, want geheel in lijn met de opdracht van het kabinet. Maar zou dat voor het lot van de Nederlandse Joden verschil hebben gemaakt, zal meer dan een SG hebben gedacht? In zijn zorgvuldige analyses probeert Steinmetz het hoe en waarom hiervan, en van andere beslissingen, te ontrafelen. Hoe zag het wereldbeeld van de SG’s er uit? Hoe zagen ze hun rol in het bezette Nederland? Schrokken ze soms terug voor de enormiteit van de Duitse plannen met de Nederlandse Joden? Aarnout Snouck Hurgronje, de SG van Buitenlandse Zaken, verklaarde na de oorlog dat hij al in een vrij vroeg stadium van Duitse officieren had gehoord van de moordpartijen op de Joodse bevolking in Polen en Oekraïne. Maar hij had deze kennis niet gedeeld met zijn collega’s, dat zou volgens hem nodeloos gedoe hebben veroorzaakt...
De tien van Den Haag waren ervaren ambtenaren die in het roerige decennium voorafgaand aan de oorlog, en soms al veel langer, hun sporen hadden verdiend. Die vanaf mei 1940 met soms tomeloze inzet allerlei lastige problemen wisten aan te pakken. De diehards onder hen bleven zelfs op hun post toen hun collega’s er langzamerhand de brui aan gaven en werden vervangen door NSB’ers en onfrisse figuren als Meinoud Rost van Tonningen, die door de Duitsers ook was benoemd tot president van de Nederlandse Bank. Hun werkomgeving moeten ze in toenemende mate als bedreigend hebben ervaren. En aan ’Londen’ hadden ze in die eerste periode ook weinig, die hadden hun eigen sores.
Een voorbeeldige studie, helder en meeslepend geschreven. Die prijs lijkt me terecht.
Stephan Steinmetz / De tien van Den Haag. Topambtenaren tijdens de bezetting / 272 blz / Boom, 2025



