Amsterdam was voor het echtpaar Frits en Ossi Grönloh sinds 1936 de Linnaeushof, een omvangrijk, middeleeuws aandoend complex van woningen en winkelpanden, scholen en een klooster dat in 1920 als één geheel in Amsterdam-West was neergezet. Ze voelden zich er thuis. De dagelijkse contacten met medebewoners vervingen deels de contacten met hun dochters en hun gezinnen, die in Eindhoven – vanaf de herfst van 1944 bevrijd gebied - en Groningen woonden. De briefwisseling die Frits Grönloh onderhield met hun dochters had heel duidelijk een tweeledig doel: het reguliere contact onderhouden én de kinderen ervan overtuigen dat hun papa en mama het in hun eentje wel zouden redden.
De hongerwinter begon na de deels mislukte operatie Market Garden. De geallieerden hadden om de actie te steunen een spoorwegstaking uitgeroepen, de Duitsers antwoordden met restricties op de invoer van levensmiddelen en andere eerste levensbehoeften. De buitengewoon strenge winter deed de rest.
Naarmate in Amsterdam zelf het ene na het andere product niet meer leverbaar was, gingen mensen op strooptocht in de buitengebeden. Zo ook Frits Grönloh. Het aantal lekke fietsbanden dat hij noemt in zijn brieven is het bewijs. Fietsenmakers voeren er wel bij, plakken en ‘vulcaniseren’ vormden de hoofdmoot van de reparaties. Het kopen van een nieuwe band was geen optie, die waren er eenvoudigweg niet.In een brief van 26 oktober 1944 doet Grönloh verslag van zo´n strooptocht, op zoek naar turf in het buitengebied ten oosten van Amsterdam, bij de Weesperzij bij Schollenbrug, Eerst lukt dat niet erg, maar opeens kwam er schot in:
“Toen kwamen we een mannetje tegen met een karbonkelneus en traanoogjes en een stalen bril en een zakje op z’n schouer en toen vroegen we ‘hebt u daar turf?’ Zoo doe je tegenwoordig. ‘Waar hebt u die vandaan?’ ‘Bij de pont van de gasfabriek.’ Nou, daar was nix te bekennen, maar er kwamen nogal wat mensen met pakken de pont af en toen maar weer vragen. De pont over, rechts de Amstel langs een heel klein endje, toen links een zwart weggetje en over een smalle wiebelende plank over een breeje sloot, door glibberig gras en zwarte derrie en daar stonden natte veenkluiten, mooi recht afgestoken. Ik kon er 18 laden in de dubbele zijtasschen, 50 cent. Ze zeggen ze branden goed, 1 kluit is 2 turven groot. Met die vracht en daarna met de fiets over de sloot, dood eng, daarna nog 13 struiken andijvie opgeladen aan een houten boerderijtje, een stuiver per stuk, en toen maar de fiets douwen. We waren lekker moe toen we om ½ 12 thuis kwamen. Zoo scharrelen we en ’t lukt nogal; maar ’t moet niet te lang duren.”
Dit was eind oktober, toen je inderdaad met enige inspanning nog wel wat bij elkaar kon scharrelen. Het zou erger worden. Maar tegelijk werden de mensen ook vindingrijk. Zo keerde Ossi met naald en draad haar versleten winterjas binnenstebuiten, werd het ineens een zachtgrijze, zo goed als nieuw ogende mantel. En een oude dunne zomerjas werd een modieus jurkje. Met de door de familie in Groningen met enige regelmaat gestuurde pakketjes levensmiddelen, en af en toe een maaltijd uit de Centrale keuken was het nog enigszins uit te houden. Hartje winter werden de meeste avonden doorgebracht in de keuken, rondom het fornuis. Dat spaarde brandstof. Inmiddels waren gas en elektra weggevallen en ook kaarsen waren nauwelijks te krijgen. In het donker, ze konden elkaar niet zien, zongen Frits en Ossi dan maar wat liedjes. ´Best gezellig’, schrijft Frits aan de kinderen.
De vindingrijkheid kon zich ook negatief uiten. Naarmate de kou heviger werd verdwenen veel bomen uit het stadsbeeld. En het Amsterdamse trambedrijf betreurde het verdwijnen van miljoenen blokjes hout die tussen de rails vandaag werden gepeuterd. Maar de tram reed toch al tijden niet meer, en wat van die blokjes gaven weer een uurtje warmte.De inleiding en de toelichtingen in de voetnoten zijn van Lieneke Frerichs, die enkele jaren geleden de prachtige biografie van Grönloh / Nescio schreef. In de inleiding tot deze brievenbundel stelt ze vast dat Grönloh, hij was immers schrijver, er ook voor had kunnen kiezen een oorlogsdagboek bij te houden. Al dan niet bedoeld ter latere publicatie. Maar dan zou het misschien een literaire exercitie zijn geworden, in ieder geval minder persoonlijk. Nu zijn het informele brieven, en een enkele maal een kattenbelletje, aan de kinderen. Meer is het niet. De daarin terug te vinden oprechte bezorgdheid om hun welzijn, de vreugde om de spaarzame gelukjes en de knagende twijfel over de afloop van de oorlog zijn in al hun eenvoud en oprechtheid indrukwekkend.
Nescio / Zingen in het donker. Brieven uit de hongerwinter / Bezorgd en toegelicht door Lieneke Frerichs / 214 blz / Van Oorschot, 2025