zondag 29 december 2024

Caspar David Friedrich

Er zijn van die beelden in de geschiedenis van de westerse kunst die een universele bekendheid genieten. Objecten waarvan heel veel mensen wel eens een afbeelding hebben gezien, of het origineel, en dat beeld bewust of onbewust voor altijd hebben opgeslagen. Da Vinci’s Mona Lisa is waarschijnlijk het ultieme voorbeeld, Vermeers Meisje met de parel zal daar weinig voor onderdoen. Maar ook het schilderij hiernaast scoort hoog. Het is van de Duitse schilder Caspar David Friedrich (1774-1840) en draagt de titel Wanderer über dem Nebelmeer. De vraag waarom deze schilderijen zoveel mensen aanspreken is moeilijk in het algemeen te beantwoorden, dat zal voor iedereen iets anders zijn. Maar het gegeven dat Da Vinci zijn model een lichte glimlach heeft meegegeven, dat Vermeers Meisje haar hoofd draait om de beschouwer aan te kijken en dat Friedrich zijn wandelaar vanaf een bergtop op de wolkenzee beneden hem laat neerkijken, in een ongewone en uitdagende compositie met een frontaal rugaanzicht, zal meespelen.

Een dergelijke gedachtegang of argumentatie is natuurlijk een beetje kunstgeschiedenis van de koude grond. We zijn er immers voor opgeleid om zaken specifieker en het liefst aantoonbaar te benoemen. Maar de beeldende kunst laat dat lang niet altijd toe, je kan er meestal niet de methoden van de exacte wetenschap op toepassen. Dat is precies wat de Duitse kunsthistoricus Florian Illies zich heeft gerealiseerd, en vervolgens als uitgangspunt heeft genomen voor een wonderlijk maar uiterst onderhoudend boekje over Caspar David Friedrich. 

Friedrich is een kunstenaar die er enige tijd over heeft gedaan om zijn eigen stijl te vinden. Als jongeman legde hij zich vooral toe op tekenen en etsen, pas omstreeks zijn dertigste zie je de schilderkunst belangrijker voor hem worden. Maar dan is het meteen ook goed raak. De stemmingsvolle, veelal lege landschappen die hij instuurt voor de jaarlijkse tentoonstellingen in Berlijn en andere grote Duitse steden vallen in de smaak maar zijn ook  aanleiding tot discussies onder critici. Betere promotie kun je niet hebben. Tegenstanders van zijn werk betogen dat Friedrich zijn landschappen een ‘ziel’ meegeeft, dat hij probeert met die werken bij de beschouwer een gevoel over te brengen en dat aspect hoger stelt dan het weergeven van het landschap als een schepping Gods. Daarmee hebben ze een punt, ofschoon ze zo ontkennen dat die werken in de eerste plaats een heel persoonlijke vernieuwing van het landschap in de kunst zijn. 

Betoverende stilte is beslist geen reguliere biografie. Dat kan je al enigszins afleiden aan de ondertitel, Caspar David Friedrichs reis door de tijd.  En wie het boek openslaat vindt zichzelf in een verhaal dat is opgehangen aan de vier elementen: Vuur, water, aarde en lucht. Wat de zin daarvan is? Dat vroeg ik me het eerste half uur ook af, maar Illies is een begenadigd schrijver en sleept je vrij snel zijn verhaal in.   

Die thematische indeling in vier grote hoofdstukken leidt vanzelfsprekend tot een zekere versnippering, maar heeft ook een positieve kant: de structuur van de tekst krijgt iets vrijblijvends, Illies doseert zijn informatie en inzichten als de spreekwoordelijke krenten in de pap, iedere paar bladzijden krijg je iets nieuws opgedist. In het hoofdstuk ‘Vuur’ bijvoorbeeld vertelt hij over een lange rij branden waarbij door de jaren heen werk van Friedrich verloren is gegaan. In ‘Water’ lees je onder andere over Friedrichs passie voor zeilen. De omslag van het boek toont Friedrich en zijn jonge bruid, zeilend in de buurt van Rügen tijdens hun huwelijksreis. En zo ook voor de andere twee elementen, het geheel gelardeerd met feitjes en andere wetenswaardigheden over Friedrich loopbaan en zijn soms problematische geestesgesteldheid. Het is allemaal vrij anekdotisch. Jaren geleden heb ik eens een tentoonstellingscatalogus over Friedrich van begin tot eind doorgenomen, wat toch ook een publieksgerichte publicatie is, maar met Betoverende stilte presenteert Illies hier echt wel de ultieme light-versie van het verhaal.

Met de perioden van succes die Friedrich tijdens zijn leven meemaakte was het na zijn dood in 1840 snel gedaan. De man werd vergeten, zijn werk raakte zoek. Hij werd samen met de Romantiek in die jaren al snel heel ‘muf’  gevonden. Pas omstreeks 1900 was er sprake van een voorzichtige herwaardering. Conservatoren gingen op zoek naar de vermiste werken, musea kochten die voor veel geld aan. Het spectrum van liefhebbers was breed: van Adolf Hitler tot Walt Disney.  Voor de eerste was de geschilderde wereld van Friedrich een soort oerversie van de Duitse natie, terwijl Disney tijdens een bezoek aan Duitsland omstreeks het midden van de jaren dertig betoverd werd door Friedrichs landschappen. Hij kocht alle boeken over en afbeeldingen van Friedrichs werk die hij kon vinden en gaf zijn tekenaars de opdracht om hertjes voortaan alleen nog maar door landschappen van Friedrich te laten dartelen. Dat de studio de opdracht van de baas had begrepen zie je terug in het enkele jaren later verschenen Bambi.

Het lezen van zo’n luchtig boekje, wat ik toch wel met plezier heb gedaan, doet je ook realiseren dat de serieuze geschiedenis van de kunst wordt geschreven na degelijk onderzoek, door kunsthistorici die over een visie beschikken. De Amerikaan Robert Rosenblum (1927-2006) was zo iemand. In 1973 publiceerde hij een invloedrijk boek, Modern Painting and the Northern Romantic Tradition: Friedrich to Rothko. Zo’n studie waarin heel veel op z’n plaats valt. Rosenblum zag Friedrich als een founding father van de moderne schilderkunst en plaatste diens - in zijn ogen - belangrijkste schilderij op de omslag van zijn boek. Der Mönch am Meer is een groot werk en toont een staande monnik, aan de oever van een zee, op de rug gezien. Het concept is in zekere zin gelijk aan dat van de Wanderer op de bergtop, bovenaan dit blogje, alleen kijken we nu naar een wereld die guur oogt. De betekenis? Die geeft nog steeds aanleiding voor discussie. Maar betwist wordt het belang van de maker niet meer, die staat inmiddels stevig op de plek in de kunstgeschiedenis die hem toekomt.

Florian Illies / Betoverende stilte. Caspar David Friedrichs reis door de tijd / Vertaald uit het Duits ‘Zauber der Stille’ door Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst / 236 blz / Alfabet Uitgevers, 2024

zondag 22 december 2024

Maarten ´t Hart & de Grote Prijs

Maarten ´t Hart krijgt de P.C. Hooft-prijs 2025. Voor zijn omvangrijke verhalende proza. Eindelijk gerechtigheid, dacht ik toen ik het bericht hoorde. Maar het hing ook wel een beetje in de lucht, had ik het gevoel. In de marge van steeds meer bekroningen de afgelopen jaren gingen recensenten openlijk opmerkingen maken over het feit dat aan ’t Hart, die de tachtig naderde en een broze gezondheid heeft, nog steeds geen grote literaire prijs was toegekend. Terwijl hij toch een indrukwekkend oeuvre bij elkaar schreef, bestaande uit romans, korte verhalen en een gevarieerde verzameling essays en ander kritisch werk. Er zijn schrijvers die met minder een van de grote prijzen wisten te bemachtigen. 

Toegegeven, ’t Hart is misschien niet de grootste stilist. Maar als verteller weet hij je mee te slepen als weinig anderen. Ook heeft hij de prettige gewoonte om complexe zaken in het kader van zijn betoog eenvoudiger voor te stellen. Een mooie uitspraak is deze: ´De Bijbel is acht keer zo dik als de Koran en tachtig keer gewelddadiger.´ Of het laatste deel van deze stelling nu klopt of niet, hier kunnen strenge gelovigen het wat hem betreft mee doen. Zelf is hij een afvallige, bewondert met betrekking tot het geloof alleen nog de muziek van Johann Sebastian Bach, het liefst gespeeld op een kerkorgel.

Tot voor enkele jaren geleden schreef ik boekbesprekingen voor de website Boekenbijlage.nl. In 2014 bedacht de webmaster daarvan dat het aardig zou zijn Maarten ’t Hart eens te interviewen. En omdat ik nog weleens een boek van hem besprak, viel mij die eer te beurt. Langskomen mocht ik niet - hij schermt zich wat af van publiciteit - maar een lijstje met vragen opsturen was prima. Ik ontving per kerende mail de antwoorden. Naast nogal voor de hand liggende vragen had ik ook wat meer prikkelende bedacht. Zo ook de vraag wat hij zou doen als er iemand zou aanbellen die zijn biografie wilde schrijven. Het antwoord was nog afwijzender dan ik had ingeschat: ´Er heeft hier nog geen biograaf aangebeld. Zou er een aanbellen, dan wordt hij (of zij) niet binnengelaten. Wel zou ik zijn naam en adres noteren en vervolgens zou ik contact opnemen met een huurmoordenaar.´ Lichtelijk overdreven, vanzelfsprekend ….

Het geeft in ieder geval een idee van de hobbels die Elsbeth Etty vijf jaar later heeft moeten nemen om ’t Hart zover te krijgen mee te werken aan een  boek over zichzelf. Geen echte biografie, meer een aanzetje daartoe. Het werd Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre. In de proloog doet ze verslag van haar pogingen door hem te worden toegelaten tot zijn wereld. Het werden uiteindelijk een uitvoerige briefwisseling en toch ook wat openhartige gesprekken. Het leverde een boekje op dat voor een liefhebber als ikzelf toch allerlei feitjes en ook wat nieuwe inzichten oplevert. De titel ervan, Minnebrieven aan Maarten, ontleent Etty aan een boek van een van haar helden, Multatuli. In zijn prachtige Minnebrieven bedelft deze de lezer onder een bedwelmende veelheid aan informatie, belevenissen, analyse en emotie. Ambitieus van die Etty, denk ik dan, ’t Hart is geen Multatuli ….

Welke onderwerpen snijdt ze aan? Allereerst gaat ze met ’t Hart naar Maassluis, het toneel van veel van zijn werk. Het ‘waarheidsgehalte’ van die plek in ’t Harts oeuvre intrigeert haar. Vervolgens zaagt ze hem door over zijn relatie tot zijn vader, tot zijn geliefde schoolmeester meester Mollema en zijn neiging om zich verkleed als vrouw in het openbaar te begeven. 't Harts reactie daarop is hoogst interessant, moet ik zeggen. Dat is een momentje ouderwets leesplezier. Vervolgens wordt God door Etty onder vuur genomen. ’t Hart schrijft al decennia over zijn afvalligheid, maar het is aardig om te lezen hoe hij op de vragen van Etty reageert. Als laatste komt de polemist ’t  Hart aan bod. Eigenlijk laat hij in debatten over allerlei onderwerpen zien dat de kunst van de polemiek voor hem wezenlijk deel uitmaakt van de polemiek zelf, en in sommige van die debatten misschien wel de boventoon voert.  Zoals in de stukken waarin hij de draak steekt met het feminisme. Waarmee we weer terug zijn bij zijn visie op de vrouw. En bij zijn travestie. 

Dát is het aantrekkelijke van dit boekje en de aanpak van Etty. Bij ’t Hart heeft alles met alles te maken en zijn wereld is vrij klein, dus een biograaf heeft al snel een vrij compleet beeld in handen. Maar of hij op al haar vragen naar waarheid heeft geantwoord? Daarvoor durf ik mijn hand niet in het vuur te steken.

Elsbeth Etty / Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre / 152 blz / De Arbeiderspers, 2019

zondag 15 december 2024

De verliefde premier

Hij schrijft haar gedurende drie jaren meer dan zevenhonderd brieven. Liefdesbrieven, vaak heel hartstochtelijke. Zij moet de meeste daarvan hebben beantwoord, maar omdat hij haar brieven regelmatig verbrandde heerst omtrent de aantallen daarvan onduidelijkheid. We schrijven de periode 1913-1915, de locatie is Engeland. De Royal Mail verleent in die jaren een meer dan uitstekende service: in Londen en de voorsteden vinden dagelijks tot twaalf postbezorgingen plaats, op het platteland drie. Een liefdescorrespondentie vaart daar wel bij, maar het was en is een privé-aangelegenheid, niet bedoeld voor de ogen van derden. De briefwisseling waar we het hier over hebben is echter een uiterst ongewone. Niet alleen omdat hij de zestig al is gepasseerd en gehuwd, en zij net 26 is. Maar ook en vooral omdat hij in die jaren de minister-president van het Verenigd Koninkrijk is, en zij van adel.

Haar naam is Venetia Stanley, ze is de jongste dochter van  Edward Lyulph Stanley, 4th Baron Sheffield and Stanley of Alderley. Serieuze adel dus. Ze moet een behoorlijk vrijgevochten dame zijn geweest, want ze wijst meerdere huwelijksaanzoeken van rijke heren af. Is ze op zoek naar een zinvolle vervulling van haar tijd, zinvoller dan trouwen en kinderen krijgen? Je zou het wel denken, want wanneer tijdens een reis in klein gezelschap naar Sicilië in 1913 de premier, Henry Asquith, die zij al een poos kent, stapelverliefd op haar raakt en haar gaat bedelven onder brieven, vindt zij dat best interessant. Zeker wanneer hij in die brieven steeds vaker in detail ingaat op vertrouwelijke regeringszaken, haar vraagt mee te denken. Eindelijk iemand die haar heldere en scherpe geest waardeert, zal ze wellicht hebben gedacht. 

Wanneer Venetia in Londen is, haalt Asquith haar vaak op voor een ritje in zijn dienstauto met chauffeur. Een Napier met een ruim en comfortabel passagiersgedeelte waarvan de ramen geblindeerd kunnen worden. Ook laat hij zich graag uitnodigen voor etentjes, feestjes en ontvangsten op de grote landgoederen, waarop hij hoopt haar te kunnen treffen. Ze zijn heel voorzichtig, maar hun relatie raakt bij een steeds grotere kring van intimi bekend. Hoewel niemand precies weet hoever hun verhouding gaat. En weinigen dat trouwens veel kan schelen, in die Londense kringen van die dagen kijkt men van zoiets niet op. Zelfs mevrouw Asquith ondergaat het lijdzaam.

Maar dan komt de zomer van 1914. In Sarajevo worden de Oostenrijkse kroonprins en zijn echtgenote doodgeschoten. De keizer verlangt genoegdoening van Servië, maar stelt zulke absurde eisen dat daar met de beste wil van de wereld niet aan valt te voldoen. En omdat iedereen met iedereen door internationale verdragen is verbonden, en de onderlinge communicatie niet overhoudt, worden de Europese staten tegen wil en dank een oorlog ingerommeld. Ook het Verenigd Koninklijk.  

Asquith krijgt het als premier voor zijn kiezen. De opstelling van zijn land in het conflict, het bijeenbrengen van een enorme legermacht en de onvermijdelijke en zware verliezen op het slagveld hakken er in. Voor die geestelijke hoogspanning zoekt hij een uitlaatklep, en vindt die in zijn reeds bestaande briefwisseling met Venetia. Die wordt veel intenser. Minstens eenmaal per dag schrijft hij haar een brief, schrikt er zelfs niet voor terug originele telegrammen van ambassades of ministers ter illustratie bij te voegen. Stukken die, zeker in de oorlogsomstandigheden, worden aangemerkt als ‘staatsgeheim’. Hij ontwikkelt ook een zekere roekeloosheid, schrijft zijn briefjes aan Venetia tijdens kabinetsvergaderingen en gooit geheime telegrammen na het lezen als een prop uit het autoraam. Het duurt niet lang voordat zulke propjes op verschillende plekken in en om Londen worden gevonden en ingeleverd bij de lokale politiebureaus.

Als de ‘grootmeester van de intelligente thriller’ heeft Robert Harris een naam hoog te houden. Sinds 1992 schrijft hij iedere paar jaar een roman waarvoor hij zich baseert op historische gebeurtenissen. Beroemd is zijn trilogie over de Romeinse staatsman Cicero, of zijn romandebuut Vaderland, waarvan het verhaal zich afspeelt in de jaren zestig in een Duitsland dat de Tweede Wereldoorlog heeft gewonnen. De sfeertekening, zowel van de slangenkuil die het oude Rome was als van de ‘geslaagde’ nazi-maatschappij, is ijzingwekkend knap. Door zijn degelijke historische onderzoek beheerst Harris de materie volkomen, de verhalen lijken dan ook moeiteloos uit zijn pen te vloeien.

Ook voor Afgrond heeft hij zich historisch gedocumenteerd, waarbij het een groot voordeel was dat Venetia de brieven die zij van de premier ontving haar hele leven zorgvuldig bewaarde in enkele grote kisten met stevige sloten, en ze in 1982 al waren gepubliceerd. Haar brieven aan Asquith zijn door de premier dus vernietigd, maar dat vormde voor Harris geen probleem: hij kroop in haar huid en schreef vele tientallen ervan opnieuw.  

Liefde maakt blind, dat gold ook voor de premier. Zijn relatie met Venetia werd voor hem steeds meer een schuilplek waar hij zich kon onttrekken aan de gruwelijke werkelijkheid. Aan zijn tot op het bot verdeelde kabinet, aan zijn geniale maar oorlogszuchtige minister van Marine, de nog jonge Winston Churchill – een mooi getekend portret – en aan de steeds kritischer pers en bevolking. En ook, al wist hij dit niet, aan een onderzoek naar zijn gedrag door de Special Branch van Scotland Yard. Hij stond aan de rand van de afgrond.

Robert Harris / Afgrond / Vertaald uit het Engels ‘Precipice’ door Rogier van Kappel / 413 blz / Cargo, 2024

zondag 8 december 2024

De planetariumbouwer

In mei van het jaar 1774 nam Eise Eisinga een van de belangrijkste beslissingen van zijn leven. Misschien wel de belangrijkste. Hij besloot zijn passie voor de sterrenkunde om te zetten in het bouwen van een planetarium, een schaalmodel van ons zonnestelsel, de sterren en planeten en hun banen. En hij zou dat niet doen in de vorm van een tafelmodel, speeltjes voor rijkere heren die indertijd heel populair waren, maar in een veel grotere vorm. Het mechaniek zou het gehele plafond van zijn woonkamer innemen, waar ook de echtelijke bedstee zich bevond. De schrik sloeg zijn echtgenote Pietje om het hart toen hij het haar vertelde. Haar woonkamer zou immers jarenlang een klusruimte worden. Maar Eise was, in tegenstelling tot de heren die je ziet in het programma ´Help, mijn man is klusser!´, een uiterst planmatig iemand. Hij beloofde haar het werk binnen zeven jaar af te ronden, met minimale overlast. En dat lukte.

Tegenwoordig is de straat in het historische hart van Franeker waar het echtpaar Eisinga woonde naar hem genoemd: de Eise Eisingastraat. Op nummer 3, een vrij klein achttiende-eeuws pand met een fraaie klokgevel, bevindt zich het planetarium. Je moet er eigenlijk geweest zijn en de rondleiding hebben meegemaakt om ten volle de genialiteit ervan te bevatten, maar het is ook samen te vatten in enkele zinnen: een schaalmodel van ons zonnestelsel, hangend aan het plafond; voortbewogen door een houten mechaniek in de ‘kruipruimte’ die Eise creëerde tussen het verlaagde plafond van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping; met alle banen en bewegingen van zon, maan en planeten doorgerekend tot in de eeuwigheid, letterlijk. Een technisch wereldwonder. Dat vonden ze bij de UNESCO ook, want het planetarium heeft sinds kort de status van Werelderfgoed.

Wie deze bijzondere man en complexe geest beter wil leren kennen, kan sinds enkele maanden terecht bij de biografie die Sandra Langereis schreef: Machineman. De tijden van Eise Eisinga. De planetariumbouwer zou vast verguld zijn geweest met deze beschrijving van zijn leven, want Langereis legt voor zichzelf de lat hoog. De persoon Eise staat bij haar centraal, maar de tijd waarin hij leefde eveneens. Dus gaat ze niet alleen in op Eisinga’s leven in de aanloop naar het planetarium, de totstandkoming ervan en de roem die het hem bracht, maar ook op zijn maatschappelijke activiteiten als bestuurder van stad en provincie, als sociaal voelend mens én zijn jarenlange verbanning om politieke redenen tijdens de Bataafse Republiek. Langereis creëert een totaalbeeld, zoals ze dat enkele jaren geleden ook zo mooi deed in haar bekroonde biografie Erasmus: dwarsdenker

Veel aandacht geeft Langereis aan het bijzondere rekenonderwijs dat de jonge Eise volgde nadat hij de dorpsschool had afgemaakt en op zijn veertiende als leerling in de wolkammerij van zijn vader was gaan werken. Daar leerde hij alle facetten van het ambacht van wolkammer, van het bewerken van de ruwe schapenwol tot mooie woldraden, het verven van de wol met behulp van zelf bedachte verfmengsels en de zakelijke aspecten van een groot bedrijf waar vele tientallen arbeiders in het fabriekje of thuis werkten. Een dag in de week echter had hij daar vrij van en volgde hij lessen bij een rekenmeester. Daar leerde hij geavanceerd om te gaan met cijfers, een vaardigheid die hem niet alleen als ondernemer en koopman van pas kwam maar, op dat moment nog onvoorzien, ook bij de latere bouw van zijn planetarium. 

Eise was vanaf zijn vroege jeugd gefascineerd door het heelal. Schrift na schrift vulde hij met nachtelijke waarnemingen, deed voorspellingen en was trots wanneer die bleken te kloppen. Toen hij eenmaal had besloten tot de bouw van zijn planetarium, diende hij eerst ‘de administratie af te handelen’, ofwel de banen en omloopsnelheden van alle planeten in ons stelsel uit te rekenen en die te verkleinen van de ware omvang naar de vier bij vijf meter van zijn woonkamer, een rekenkundige uitdaging. Hij kwam uit op 1 biljoen meter heelal op 1 meter zoldering, oftewel een schaal van 1: 1.000.000.000.000. Enige kennis van de wiskunde zou het werk zeker hebben vergemakkelijkt, maar die was alleen weggelegd voor de zonen van Friese regenten die gewoonlijk de universiteit in Franeker bezochten waar dat vak werd gedoceerd, niet voor de zoon van een eenvoudige burger. 

Toen het planetarium kort na 1780 gereed was, stroomden al direct bezoekers toe. In het begin waren het vooral sterrenkundigen, natuurwetenschappers en andere geleerden. Vaak waren zij met stomheid geslagen, zo niet verbijsterd, vertelden het door en schreven erover, kortom: het werd iets dat je moest hebben gezien. Al was er wel één minpuntje, dat ook voor Eise een kleine teleurstelling was: bezoekers konden tijdens de duur van hun bezoek geen beweging constateren, want daarvoor was die te langzaam. De omloop van de snelste planeet, Mercurius, bedroeg 88 dagen. Hij had wel een fast forward zwengel willen inbouwen waarmee hij buiten het mechaniek om een omloopje kon laten zien, maar dat stuitte op technische bezwaren. Heel erg vonden de meeste bezoekers dit niet, zij geloofden Eise op zijn blauwe ogen. Hij gaf, wanneer mogelijk, namelijk zelf de rondleidingen. Dat stelde men zeer op prijs. 

Dat dit planetarium, in de kern een wetenschappelijk verantwoorde eeuwigdurende kosmische klok die nu al zo’n 240 jaar functioneert en dat tot in de  verre toekomst zal blijven doen, nog bestaat is een klein wonder. Eise is altijd bezorgd geweest om het lot van zijn kindje, en liet voor zijn nazaten uitvoerige instructies voor het onderhoud achter. Hun belangeloze inzet heeft het voortbestaan van het planetarium lange tijd verzekerd. In 1818, Eise was inmiddels hoogbejaard, leek het even of die zorg zou worden weggenomen toen de koning het planetarium bezocht. Na afloop daarvan schreef Eise in een brief aan een vriend: ´Zijn Majesteit heeft alles naaukeurig bezigtigd, zelvs de binnendeelen van ’t Raderwerk, kruipende in de enige en bekrompene ruimte om de Raderen van de oneigale beweegingen van de Maat te beschouwen´. Eise was met Willem I meegekropen in de technische kruipruimte, hem met een kaarsje bijlichtend. Zo´n moment dat je meegemaakt zou willen hebben…. Maar het hielp, in 1825 kocht het Rijk het planetarium aan en kwam er geld voor het onderhoud.

Een rijksmuseale instelling is het planetarium allang niet meer. Het is een professioneel museum dat het afgelopen decennium flink heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de bezoekersfaciliteiten. En het mag zich inmiddels ‘Koninklijk’ noemen. Ook dat zou Eise op prijs hebben gesteld.

Sandra Langereis / Machineman. De tijden van Eise Eisinga / 366 blz / De Bezige Bij, 2024

vrijdag 6 december 2024

Mijn favoriete boekenprogramma

Jarenlang was het voor heel veel lezers op zondagochtend vaste prik: VPRO Boeken, gepresenteerd door Wim Brands. In 30 minuten sprak hij met twee auteurs, elk een kwartier. Het verfrissende van Brands’ aanpak was dat hij het boek centraal plaatste, over de auteur zelf ging het vrijwel nooit. Een wereld van verschil met de lawine aan talkshows van vandaag de dag waarin het vaak hijgerig gaat over de schrijver, en je goed moet opletten om in de marge daarvan niet een hoogst enkele nietszeggende opmerking over het boek te missen. Als die al wordt gemaakt. Ook publiek ontbrak, naast Brands en de schrijver de werd geïnterviewd was in de coulissen alleen de tweede schrijver aanwezig, die braaf op zijn of haar beurt zat te wachten. Het woord interview is misschien ook niet de juiste benaming, het was meer een serieus gesprek, Brands bezat de gave om met een kleine voorzet van zijn kant de schrijver aan het praten te krijgen, en te houden. In zo’n setting is een kwartier zo voorbij, jou als kijker achterlatend, nieuwsgierig naar meer.

VPRO Boeken was door Brands zo’n programma waarvan je wilt dat het eeuwig blijft bestaan. Maar dat mocht niet zo zijn. Brands presenteerde het programma voor het laatst op 20 maart 2016. Een week later had hij wegens gezondheidsproblemen plaatsgemaakt voor Jeroen van Kan, die meldde dat Brands’ afwezigheid wel even zou kunnen duren. Op maandag 4 april maakte Brands een einde aan zijn leven. Hij bleek in een zware depressie te verkeren.

In 2017 nam Van Kan het initiatief een bundel samen te stellen met herinneringen: ‘Wat wij beoogden was een boek te maken waarin hij wordt getekend door de mensen die hem goed kenden. Vrienden, schrijvers die bij hem kwamen praten over hun boek, dichters die zich met hem verwant voelden, ex-studenten van de Rietveld Academie in Amsterdam waar hij les gaf, collega’s van de VPRO.’

Zoals altijd bij dergelijke uitgaven varieert de effectiviteit van de bijdragen. Wie weet zijn of haar relatie met Brands het best te duiden, wie beschikt over de gave dat ook nog een treffend neer te pennen. Arie Storm om een stukje vragen was achteraf niet zo’n goed idee, Ester Naomi Perquin daartegen wel. Met een wat raadselachtig gedicht refereert zij aan een emotionele gebeurtenis. De bijdragen van dichters horen sowieso bij de meer interessante, zij voelden zich verwant aan mede-dichter Brands. Judith Herzberg beschrijft hoe Brands haar eens zijn nieuwe dichtbundel schonk, met een onleesbare opdracht erin geschreven. Na zijn dood nam ze toch de moeite om de boodschap te ontcijferen. Die bleek ontroerend te zijn: ‘Dag Judith, ik doe je deze bundel graag cadeau omdat ik door het lezen van o.a. jouw poëzie ooit dacht: dat moet ik ook eens proberen, gedichten maken. Liefs, Wim’.

Jeroen van Kan en anderen / Alles komt goed. Over Wim Brands / 159 blz / Uitgeverij Balans, 2017 / Met bijdragen van Ariejan Korteweg, Maartje Wortel, Erik Jan Harmens, F. Starik, Maaike Meijer, Judith Herzberg, David Kleijwegt, Erik Bindervoet, Maarten Westerveen, Erik Lindner, Max Kisman, Asis Aynan, Roel Bentz van den Berg, K. Michel, Annemieke Gerrist, Rob Riemen, Arie Storm, Ester Naomi Perquin, Arnon Grünberg, Wim Noordhoek, Jeroen van Kan en Thomas Verbogt 

zondag 1 december 2024

Ieder kunstwerk z'n eigen verhaal

Een groot deel van mijn werkzame leven was ik conservator bij het Mauritshuis. De collectie daarvan is niet heel groot – zo om en nabij de duizend objecten – maar wel heel bijzonder. ‘Ieder schilderij heeft een eigen verhaal’, was het mantra dat mijn collega’s en ik graag bezigden. Die lijfspreuk is ook voor collega’s wereldwijd het ideale handvat om hun collecties aan het publiek te presenteren, of dat nu is in de vorm van een tijdelijke tentoonstelling, een catalogus of bij rondleidingen. Waar een eeuw geleden de artistieke prestatie van de kunstenaar nog centraal stond in ons vak, gaat het tegenwoordig vaak ook om de herkomst van objecten en daarmee om de waarderingsgeschiedenis, om de cultuurhistorische aspecten en zeker ook om de iconografische betekenis: we kijken niet alleen meer naar een schilderij, we lézen het ook. En wat te denken van al die openbare restauratieprojecten en het daarmee gepaard gaande grensverleggende materiaal-technische onderzoek. De combinatie High-tech and Old Masters raakt een snaar bij het publiek.

Maar het kan ook verfrissend anders. Sacha Bronwasser, die vorig jaar furore maakte met haar roman Luister, is naast schrijver ook kunsthistoricus. De afgelopen jaren schreef zij zestien korte verhalen, variërend in lengte van een tot zo’n vijftien bladzijden, waarin steeds een ander kunstwerk een rol speelt. Deze verhalen zijn nu gebundeld in het fraai uitgegeven De lotgevallen

Bronwassers benadering is niet alleen verfrissend, maar ook verrassend. Dit laatste werkt vooral goed wanneer je als lezer de verleiding om vooraf het boek even door te bladeren weet te weerstaan, maar gewoon op de eerste bladzijde begint te lezen. Bij ieder verhaal is het kunstwerk waar het om draait namelijk afgebeeld, op de plek waar het verrassingseffect het grootst is. Al lezend heb je soms wel een vermoeden welke richting het uitgaat, maar lang niet altijd. En wanneer je dan die bladzijde met de afbeelding omslaat, vallen tekst en beeld mooi samen. 

Je zou de verhalen kunnen zien als kleine proeven van bekwaamheid. Bronwasser heeft zorgvuldig de inhoud en de toon van iedere tekst afgestemd op het bijhorende kunstwerk, waardoor er steeds een eenheid ontstaat. Ieder gevoel van bewust gezocht effect ontbreekt. Het welhaast bizarre uitgangspunt dat je Vermeers Melkmeid een weekend bij je thuis te logeren kan hebben is hier een rechttoe rechtaan vertelling, terwijl de ogenschijnlijk normale relatie van een vrouw op leeftijd met Jan van Eycks Portret van een man met rode tulband binnen een bladzijde ontaardt in absurditeit. En het relaas van de Amerikaan die het Amsterdamse huis van zijn overleden tante na haar overlijden komt ontruimen, en zo voor het eerst haar leven door zijn handen ziet gaan, is doortrokken van een gevoel van weemoed en geluk. 

Niet iedere keer is de functie van het gekozen kunstobject even groot, soms vervult dit slechts een kleine rol in de marge van een gebeurtenis of het leven van een mens. Het is de balans daarin, het gevonden evenwicht, dat zorgt voor een spanningsveld, zorgt dat je de verhalen niet gaat zien als een geslaagd maar zichzelf herhalend format. Heel mooi is dat gelukt bij het verhaal Afspraak, waarin Bronwasser politiek gekonkel over kunst in de openbare ruimte in Rotterdam verweeft met een wanhoopsdaad van een jonge asielzoeker.  

Dit voelt als een bundel waarvan het geheel groter is dan de som der delen. Je leest het boek in een avond, maar sindsdien lees ik mijn favoriete verhalen af en toe opnieuw, en geniet iedere keer weer. Wat fijn is, is dat de gekozen kunstwerken niet uitsluitend de wereldberoemde zijn. Eigenlijk zijn ze dat juist niét. Naast de genoemde Vermeer en Jan van Eyck had ik vrijwel geen van de werken eerder gezien. Behalve dan een ontroerend mooi  portretje van een dood meisje, door Johannes Thopas, uit 1682. Uit het Mauritshuis. Een schilderij dat nu ook een Bronwasser-verhaal heeft.

Sacha Bronwasser / De lotgevallen / 221 blz / Ambo Anthos, 2024

donderdag 28 november 2024

Waak over haar

Eerder dit jaar las ik voor het eerst iets van Jean-Baptiste Andrea: de toen net verschenen roman Duivels en heiligen. Over een jeugd aan het begin van de twintigste eeuw, een leven als wees op een door broeders geleid jongensinternaat. Ik was onder de indruk, zag dat een andere roman van Andrea, waarvoor hij net was bekroond met de Prix Goncourt, in het najaar in een Nederlandse vertaling zou verschijnen. Het wachten begon dus.

Onlangs verscheen Waak over mij. Het begin was veelbelovend, er was sprake van een oude man die in een klooster hoog in de bergen in zijn cel op sterven lag. Het was geen monnik, geen ingetredene. Het was wel een bijzondere man, een gewone burger die al bijna zijn hele leven van groot belang was voor de orde. Maar waarom precies, dat hield Andrea nog even tegen de borst.

Prima, wat mij betreft. Ik hou wel van een goed opgebouwd verhaal, van enige suspense. Maar wat volgde was teleurstellend. Een verhaal over een in de steek gelaten jonge jongen, zijn zich langzaam ontplooiende kwaliteiten als beeldhouwer en zijn relatie tot een meisje met bijzondere gaven. Een verhaal dat zorgvuldig was gecomponeerd, waarvoor Andrea zich de tijd had gegund het in detail op te schrijven. Maar halverwege bekroop mij het gevoel dat er niet iets wezenlijks gebeurde, dat ik niet tegen een bergmassief aankeek maar over een vlak landschap. Doorkabbelen is misschien een iets te sterk en negatieve omschrijving, maar zo voelde het voor mij wel.

Ik heb het boek met wat doorbijten uitgelezen, met groeiende tegenzin. Naarmate het slot naderde werd ik wel enigszins het verhaal ingetrokken, maar bij verre na niet voldoende om tegenwicht te bieden aan de eerste driehonderd of zo saaie bladzijden. De meeste critici beoordeelden het boek positief, zag ik ondertussen. Het ligt dus voornamelijk aan mij, denk ik dan. Soms is dat gewoon zo. 

Jean-Baptiste Andrea / Waak over haar / Vertaald uit het Frans door Martine Woudt / 426 blz / Uitgeverij Oevers, 2024

zondag 24 november 2024

Kunstenaarschap

De Vlaamse auteur Stefan Hertmans (1951) heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Naast romans schreef hij essays, poëzie, theaterstukken en een libretto. De roman Oorlog en terpentijn (2013) bezorgde hem een groot lezerspubliek, dat hij sindsdien wist te behouden met de romans De bekeerlinge (2016) en De opgang (2020). Een regelmatig terugkerend thema in zijn werk is het kunstenaarschap: de rol die beeldende kunst kan spelen in de samenleving of, meer toegespitst, de betekenis die het kan hebben in een mensenleven. In Oorlog en terpentijn verwerkte hij dat onvergetelijk in het verhaal over zijn grootvader, die de herinnering aan zijn jaren als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog de rest van zijn leven in balans wist te houden door te schilderen. 

In het onlangs verschenen Dius geeft Hertmans aan dat thema een andere draai. Het verhaal wordt verteld door Anton, een man van begin dertig die kunstfilosofie doceert aan een kunstacademie in een grote Belgische provinciestad. Je zou hem maatschappelijk geslaagd kunnen noemen: een mooi huis in het oude centrum van de stad, een vaste baan, een vriendin met wie hij al jaren samenwoont en een zekere mate van aanzien. Het enige in dat beeld wat schuurt is zijn proefschrift, waarin hij is vastgelopen. 

En dan staat op een dag een van zijn studenten voor de deur. Egidius de Blaeser, door iedereen Dius genoemd. Net twintig, als student en aankomend kunstenaar veelbelovend maar meestal niet in staat aan het lesprogramma deel te nemen volgens de daarvoor geldende regels. Een eenling. Maar enthousiast en met geloof in zichzelf, wat van veel andere studenten niet kan worden gezegd. Dius biedt Anton zijn vriendschap aan en, in meer praktische zin, een werkplek om in afzondering aan zijn proefschrift te kunnen werken. Die plek blijkt een enigszins ruïneus gildehuis te zijn, in het park van een verlaten kasteel, op het Vlaamse platteland nabij de grens met Nederland. Dius heeft daar zijn atelier, Anton krijgt er een bureau. In de chaos, zo anders dan zijn streng en spartaans ingerichte studeerkamer thuis, blijkt hij langzaamaan juist beter te kunnen nadenken. Hij laat iets los, en daardoor komt er iets los. 

Een kunstenaar en een kunstfilosoof, een man van de praktijk en een theoreticus. De combinatie ligt niet voor de hand, maar de tegenstelling geeft Hertmans alle gelegenheid om zijn boodschap te brengen. Als in een ideeënroman, wat dit in feite is. Vanaf zijn bureau Dius aan het werk ziend, die koortsachtig het ene na het andere schilderij maakt, zich inspirerend op enkele werken van de Italiaanse renaissanceschilder Vittore Carpaccio, terwijl muziek door de ruimte schalt, komt Anton tot wezenlijke inzichten over hun relatie: 

´Meer dan eens zat ik hem te observeren; een mens die niet past in zijn tijd maar die op een of andere manier de uitdrukking belichaamt van alles wat deze tijd ontbeert – ook de muziek die hij beluisterde, elke dag weer: muziek die men nu onmogelijk nog kon maken omdat de historisch geworden omstandigheden ons definitief ontbreken – emoties van een verdwenen wereld van voor de industriële revolutie – aria’s, fuga’s, koralen, sonates, passacaglia’s, sarabandes, bourrees en halleluja’s, harmonieën die nu nog slechts beluisterd kunnen worden als herinnering aan andere tijden. Maar Dius, krachtig omdat hij naïef was, luisterde niet historisch sentimenteel; hij ademde op een natuurlijke manier mee. Zijn wereld was het tegengif voor mijn vermoeide gedachten, moe als ik was van alle modieuze praatjes van studenten en collega’s op de academie. Zeker, er was een soort liefde tussen ons ontstaan – de liefde die twee mannen onvoorwaardelijk voor elkaar kunnen koesteren, ook al houden ze van vrouwen – een vorm van energie gecombineerd met de kinderlijke illusie van vrijheid.´

Dius is, vergeleken met zijn medestudenten, voor Anton ook een verademing. Steeds vaker moet deze constateren dat de opvattingen die hij in zijn colleges probeert over te brengen domweg niet landen. Zo ook wanneer hij een naakt van de zestiende-eeuwse schilder Agnolo Bronzino bespreekt: ´Het was alsof de vulgariteit die de pornografie over hun bewustzijn had gespannen, het hun onmogelijk maakte om nog onbevangen toe te kijken en te beseffen hoe mensen in vroeger eeuwen gestalte gaven aan het feit dat begeerte ook elegantie en culturele verfijning kon uitstralen

Dit is kernachtig geformuleerd, hier is een schrijver aan het werk in wiens oeuvre essays en poëzie minstens een even grote rol spelen als romans. En dan heb ik het niet over mooi schrijven, maar over helder formuleren.

Stefan Hertmans / Dius / 320 blz / De Bezige Bij, 2024

zondag 17 november 2024

Poetins meest volhardende vijand

Op 16 februari jongstleden werd Aleksej Navalny vermoord. Over bewijs daarvoor beschikken we niet, maar de officiële mededeling van de Russische autoriteiten dat hij na een wandeling overleed aan een hartstilstand klinkt weinig geloofwaardig, zeker na de voorgeschiedenis. De laatste maanden van zijn leven zat Navalny gevangen in strafkolonie IK-3, bijgenaamd ‘Poolwolf’, op tweeduizend kilometer noordoostelijk van Moskou. Een gure, onherbergzame plek, tegen de poolcirkel aan. Zijn stoffelijk overschot werd pas na lang aandringen overgedragen aan zijn familie, wat het bepalen van een doodsoorzaak -  bijvoorbeeld door gif – bemoeilijkt. De begrafenis in Moskou werd, ondanks tegenwerking door de autoriteiten, een drukbezochte publieke steunbetuiging. En daarmee is het verhaal nog niet af. Sinds 2020 blijkt Navalny namelijk aan een autobiografie te hebben geschreven, die enkele weken geleden wereldwijd werd gepubliceerd. 

Waarom begint een man van net 43 jaar aan het schrijven van zijn autobiografie? Heel simpel: zijn omgeving, en dan met name de anticorruptie-organisatie waar hij de voorman van was, drong er met klem op aan. De medewerkers aan het RosPil-project zagen misschien duidelijker dan hun chef zelf dat de activiteiten die hij ontplooide weleens zouden kunnen uitlopen op een langdurige gevangenisstraf, of erger. Een autobiografie zou in zo’n situatie het gedachtengoed van Navalny en zijn projecten in zekere zin ‘levend’ kunnen houden. 

De directe aanleiding om zijn leven tot dan toe te boekstaven is een maar nét mislukte moordaanslag. In augustus 2020 wordt Navalny tijdens een vlucht van Tomsk naar Moskou onwel en verliest het bewustzijn. Na een tussenlanding in Omsk wordt hij daar in het ziekenhuis opgenomen, waar onderzoeken niets opleveren. Zijn staf wantrouwt de situatie, wat ook geldt voor Westerse politici als Angela Merkel en Emmanuel Macron. Navalny is immers al tweemaal eerder slachtoffer geweest van een aanslag. Na flinke druk van vooral Merkel gaan de Russen uiteindelijk akkoord met het overbrengen van Navalny naar Berlijn. Daar treffen artsen in Navalny’s bloed en urine sporen aan van Novitsjok. Het gif waarmee de FSB, de Russische geheime dienst, bij voorkeur tegenstanders vermoordt. 

In Patriot. Mijn verhaal begint Navalny bij die spectaculaire aanslag op zijn leven, om daarna terug te gaan naar zijn jeugd en zijn eerste bemoeienissen met politiek. Navalny senior is legerofficier en verhuist iedere paar jaar met zijn gezin naar een nieuwe kazernestad. Aleksej is daardoor vertrouwd met de militaire aspecten van de Russische staat. Tijdens zijn studie rechten in Moskou wordt hij zich voor het eerst bewust van de misstanden in de Russische maatschappij, met name de onbeschaamde zelfverrijking van een kleine elite over de ruggen van de massa heen. Dat doet hem besluiten zich te specialiseren in de juridische  aspecten van aandelen en bedrijfsfinanciën. Met een klein groepje medestanders van het eerste uur kopen ze kleine partijtjes aandelen van bedrijven die het eigendom zijn van oligarchen, waardoor ze inzage krijgen in de financiële stukken en daarover tijdens aandeelhoudersvergaderingen vragen kunnen stellen. Als een luis in de pels.

Die terugblik op zijn vroege maatschappijkritische jaren vond ik heel verhelderend. Het nieuws zo’n beetje volgend had ik wel een indruk van het Rusland van die jaren, maar Navalny stelt dat op enkele punten grondig bij. Zo had ik bij Boris Jeltsin altijd een beeld van een wat goedmoedige man die op essentiële momenten op de barricaden klom om de hardliners een hak te zetten. Een man die in hart en ziel een democraat was, zeker in de jaren dat hij aan het bewind was. Een man die in de ochtend hard werkte, maar tegen lunchtijd een fles wodka liet aanrukken en iets om daarbij te eten. Navalny schetst heel scherp Jeltsins banden met zijn oude kliek van voormalige communistische vrienden, met wie hij nooit helemaal brak, met wie hij uit persoonlijk gewin schimmige zaakjes bleef bekonkelen. 

De strijd tegen de corruptie wordt gaandeweg Navalny’s grote klus. Hij richt in 2010 het RosPil-project op, komt door crowdfunding aan geld voor het opzetten van een professionele organisatie en gaat oligarchen aan het kruis spijkeren. Filmt met behulp van drones hun achter hoge hekken verborgen paleizen, publiceert hun bankrekeningen, brengt hun banden met Vladimir Poetin in kaart en maakt dat alles wereldkundig via internet en de sociale media. Al snel, binnen enkele jaren, gaat het Kremlin reageren. Arresteert hem, zet hem een paar weken gevangen, doorzoekt zijn huis, vindt daar ‘bewijs’ voor nieuwe misdaden, waarna hij opnieuw gevangen wordt gezet. Maar hij blijft onverstoorbaar door Rusland reizen, mensen toespreken, zijn medewerkers kandidaat stellen voor lokale verkiezingen, zichzelf voor de presidentsverkiezingen. Dit laatste wordt geweigerd, waarop hij een slim stemadvies uitbrengt: stem wat je wilt, maar NIET op Poetin. Dat heeft effect, in 2012 noemt de Wall Street Journal Navalny de man die door Poetin het meest wordt gevreesd.

Had Navalny achteraf gezien niet kunnen vermoeden hoe zijn leven zou aflopen? Hij wordt vaak genoeg gewaarschuwd. In februari 2015 nog door zijn vriend Boris Nemtsov, die vice-premier is geweest onder Jeltsin. Nemtsov drukt Navalny op het hart voorzichtig te zijn, desnoods Rusland te verlaten. Tien dagen later wordt Nemtsov zelf door onbekenden vermoord, op straat, een paar honderd meter van het Kremlin. En in de jaren erop krijgt Navalny tot twee keer toe een zuur in zijn gezicht gegooid, in pogingen hem blind te maken. Hij wist dus hoe het kon aflopen.

En toch stapt hij na zo’n vijf maanden Berlijn in het vliegtuig naar Moskou. Nauwelijks hersteld van de Novitsjok, omringd door tientallen journalisten, fotografen en cameraploegen. Allen gefocust op de onvermijdelijke arrestatie. In Berlijn is Angela Merkel nog bij hem op bezoek geweest, heeft anderhalf uur naast zijn bed gezeten als een duidelijk signaal dat zij zijn kruistocht steunt. Het mag niet baten.

De tweede helft van Navalny’s verhaal heeft de vorm van een ietwat onregelmatig bijgehouden dagboek; in de gevangenis beschikt hij niet altijd over pen en papier, soms ook worden zijn teksten in beslag genomen voordat hij ze aan een van zijn advocaten heeft kunnen meegeven. Het leven in de gevangenis is gruwelijk, niets wordt nagelaten om hem geestelijk te slopen. Steeds weer wordt hij geconfronteerd met nieuwe beschuldigingen, waarna hij in een showproces extra gevangenisstraf krijgt. Aan het einde staat de teller op 31,5 jaar opsluiting. Familiebezoek wordt gefrustreerd, onder andere door hem steeds verder van Moskou te plaatsen of een nieuwe verblijfplaats gewoon een maandje of zo te verzwijgen.   

En toch blijf je lezen. Dat komt mede door de lichte toon die hij weet te bewaren. Op 4 juli 2023, zijn verjaardag, schrijft hij, nadat hij eerst heeft laten weten dat hij deze dag vanzelfsprekend liever bij zijn gezin en zijn strijdmakkers zou vieren, en vervolgens heeft vastgesteld dat het vast ooit goed zal komen met Rusland: ´Tot het zover is beschouw ik mijn situatie niet als een zware last of een juk, maar als een taak die verricht moet worden. Elk werk heeft zo zijn onplezierige kantjes, nietwaar? […] Mijn voornemen voor het afgelopen jaar was om niet onbeschoft en bitter te worden en mijn ontspannen houding niet op te geven: dat zou immers het begin zijn van mijn nederlaag. Dat ik daarin ben geslaagd, was alleen maar mogelijk dankzij jullie steun.´

Aleksej Navalny / Patriot. Mijn verhaal / Vertaald uit het Engels door Frans Reusink / 518 blz / Atlas Contact, 2024

donderdag 14 november 2024

Mizee & Moeder

Het is enigszins verwarrend om als lezer het werk van Nicolien Mizee pas te hebben ontdekt bij het verschijnen van de eerste bundel Faxen aan Ger. De inhoud en stijl van die faxen - onnavolgbaar – heeft Mizee een lezersschare opgeleverd die per bundeling talrijker en enthousiaster lijkt te worden. Die werkelijk verslaafd aan het raken is, niet meer kán zonder het nuchtere, heldere verslag van de dagelijkse beslommeringen in een damesleven, overgoten met een droogkomisch sausje. Ik heb inmiddels vier van die bundelingen faxen aan haar leermeester Ger Beukenkamp gelezen, deel vijf staat al klaar en het zesde is juist verschenen. Maar bij aanvang van deel vijf merkte ik dat de gebeurtenissen in tijd synchroon gaan lopen met de verhaallijnen van enkele kleine romans die Mizee eerder schreef, in de jaren kort na 2000, en waarin ze eveneens over haar eigen leven vertelt. Om niet in de war te raken, las ik dus eerst maar eens Voor God en de Sociale Dienst (2000) en luisterde ik naar Toen kwam moeder met een mes (2003). Voor wie ze niet kent, aanraders! 

Net als in de faxromans staat Mizee dus zelf centraal, dochter in een Haarlems gezin, jonge vrouw die maar niet kan wennen aan de orde in het leven en de wereld. In Toen kwam moeder met een mes heet ze Ida. Ze knoopt de eindjes aan elkaar met behulp van een uitkering en ‘zwart’ huis- en decoratieschilderwerk. Meestal lukt dat wel, soms krijgt ze wat toegestopt van haar meelevende oom Melchior, die in tweedehands piano’s handelt. Haar vader is docent in het middelbaar onderwijs en qua karakter iemand die conflicten het liefst vermijdt. Hij is daarin geoefend, omdat zijn echtgenote de conflictsituaties aan de lopende band creëert. En dan is er nog een zus, Trude, en een zus die uit het leven stapte na een ruzie met moeder.

Dat is aan de zware kant, denk je misschien bij het lezen van zo’n opsomming. Een roman vol familieruzies en andere relatieproblemen, een moeder die niet spoort en een dochter voor wie dat ook geldt maar die het meestal onder controle heeft. Onder de handen van Mizee ontstaat echter een gevoelige tragikomedie. Wat ondanks de nodige ellende altijd nog een komedie is. Zo zijn de snoeiharde woordenwisselingen tussen Ida en haar moeder bij vlagen best komisch. En leveren de manieren waarop moeder, wanneer ze eenmaal overspannen in een inrichting verblijft, direct of indirect contact zoekt met Ida soms hilarische situaties op. Mizee zou zelfs de Bijbel luchtigjes kunnen hervertellen, denk ik dan. Dat bewijst ook de afsluitende scène in de roman, waarin de titel ineens bewaarheid wordt.

Nicolien Mizee / Toen kwam moeder met een mes / 192 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2003 // Luisterboek, voorgelezen door Hymke de Vries / 6 uur en 41 minuten / via Storytel, 2019

zondag 10 november 2024

En de Nobelprijs voor Literatuur 2024 gaat naar ...

Het heeft iets van een jaarlijks terugkerend, onveranderlijk ritueel. Wanneer in oktober wordt bekendgemaakt aan wie de Nobelprijs voor Literatuur is toegekend, moet ik bijna altijd vaststellen dat ik van die auteur nog nooit iets heb gelezen. Dat was het geval met de Noor Jon Fosse in 2023, met de Française Annie Arnaux in 2022 én met een heel rijtje schrijvers daarvóór. Ik moet teruggaan tot 2017, met Kazuo Ishiguro (onder andere Remains of the Day) en de Canadese Alice Munro in 2013 om weer namen te treffen die ook in mijn boekenkast voorkomen. Vroeger kon ik mij heel druk maken om het ‘onrecht’ dat mijn nooit uitverkoren favoriete schrijvers - Murakami, Roth, Updike - werd aangedaan, tegenwoordig pak ik het slimmer aan. Ik ga gewoon wat boeken lezen van die Nobelprijswinnaar die ik nog niet ken, dan merk ik vanzelf of de prijs terecht is. Bij Jon Fosse was er absoluut geen klik, maar Annie Arnaux was een openbaring. Een aanrader.

Dit jaar past in de traditie. Han Kang (1970), een schrijfster uit Zuid-Korea, mag in december in Stockholm de prijs in ontvangst nemen. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, ofschoon ze de afgelopen jaren meerdere internationale literaire prijzen ontving. De onovertroffen Openbare Bibliotheek bleek haar oeuvre gewoon op de plank te hebben, dus ben ik maar eens begonnen met een dun boekje.  

De titel ervan is Wit, de uitvoering is in het wit, en de inhoud is een beschrijving van witte objecten en verschijnselen. Waarom dat? In het eerste van de ruim zestig korte teksten zegt Kang er dit over: 'In het voorjaar, toen ik had besloten te schrijven over alles wat wit is, maakte ik om te beginnen een lijst: Bakerwindsels / Babyhemdje / Zout / Sneeuw / IJs / Maan / Rijst / Golven / Magnolia / Witte vogel / ‘Wit lachen’ / Blanco papier / Witte hond / Wit haar / Lijkwade. Bij elk woord dat ik noteerde sloeg er een golf van onrust door me heen. Ik voelde dat ik dit boek móést schrijven, dat ik erdoor zou veranderen, dat het ook zelf zou veranderen, en wel in een soort witte zalf die op een zwelling wordt aangebracht, een verband dat op een wond wordt gelegd. Dat had ik nodig.'

Doorlezend ga je langzaamaan begrijpen waarom ze schrijft wat ze schrijft, en waarom ze dat ziet als een half-therapeutische exercitie. Ze had namelijk ooit, toen zijzelf er nog niet was, een ouder zusje. Heel even maar, want het meisje stierf twee uur na de geboorte. Haar ouders woonden op het platteland, ver weg van medische voorzieningen. Een jaar later herhaalde zich dit, nu met een jongetje. En omdat dit zusje en broertje stierven, is zij er gekomen. Anders was ze er niet geweest. Dat is wat ze, beginnend met bakerwindsels en een babyhemdje, van zich af wil schrijven. In het wit. 'Was je maar niet opgehouden met ademen. Dan was jou al dit leven gegund in plaats van mij, de ik die dan nooit zou zijn geboren. Was het jou maar gegund om resoluut voorwaarts te gaan, met je eigen ogen en je eigen lichaam, met je rug naar die donkere spiegel gekeerd.'

De teksten zijn kort, vaak niet meer dan een halve bladzijde. Soms is het een beschrijving, vaker een gedachte of overweging. Ze gaan over de geboorte, hoe het meisje en de jongen zouden hebben geleefd. Ze kruipt in hun huid. Leeft voor hen. Kijkt voor hen. De bijzondere belevingswereld van Kang voelt voor jou als lezer als een soort hypnose. Een zuigende werking. Je blijft doorlezen. Maar je zou ook voorzichtig kunnen doseren, iedere dag een handvol teksten lezen. Als prozagedichten. Dat kunnen ze hebben.

Naast Wit zijn drie romans van Kang momenteel in het Nederlands verkrijgbaar. Die heb ik inmiddels al in huis, zult u begrijpen. Met dank aan de Nobelprijs voor Literatuur.

Han Kang / Wit / Vertaald uit het Engels door Marijke Versluys / 145 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2017

zaterdag 9 november 2024

Toen Hitler de oorlog won

Adolf Hitler heeft de Tweede Wereldoorlog verloren door een combinatie van foute beslissingen en grootheidswaan. Daardoor ziet Europa en het leven dat wij er leiden eruit zoals het eruitziet. Is dit Europa ons vertrouwd. Maar stel dat de nazi’s de oorlog hadden gewonnen. Dat de geallieerde bevelhebbers onherstelbare fouten hadden gemaakt. Dat Hitler het in Europa nog lange tijd voor het zeggen zou hebben gehad. Dat is het uitgangspunt Robert Harris’ thriller Vaderland. Verschenen in 1992, het moet een van de eerste thrillers zijn geweest van wat zou uitgroeien tot een indrukwekkende reeks. 

Sinds bijna twee jaar, te beginnen met Regicide, verslind ik die boeken. Het is de combinatie van een spannende plot en de historische context die me aantrekt. Die elementen variëren, soms heeft de historie meer gewicht, zoals bij de trilogie over de Romeinse staatsman en redenaar Cicero, andere keren is het juist de plot. Van dit laatste is Vaderland een mooi voorbeeld. Ofschoon de context van de dictatuur het verhaal doordesemd, is het de plot die de spanning tot grote hoogte opvoert. 

De hoofdpersoon is Xavier March, rechercheur bij de Berlijnse politie. Een slimme speurder, geen lid van de partij, gescheiden. Zijn vrouw is hertrouwd, hun zoontje woont bij haar. Op een dag in april 1964 wordt in een waterplas aan de rand van Berlijn het ontklede lijk van een oudere man aangetroffen. Wanneer March op onderzoek uitgaat, opent hij een beerput aan bedrog en corruptie. En vindt hij zichzelf te midden van een handvol oudere, machtige nazi’s, die voor niets terugdeinzen om hun positie te beschermen. Het slot is ijzingwekkend.

Robert Harris / Vaderland / Vertaald uit het Duits door Ronald Beek / 396 blz / Cargo, 2019 // Luisterboek, voorgelezen door Roel Fooij / 12 uur en 46 minuten / Via Storytel 

donderdag 7 november 2024

Met moeder naar Parijs

De reeks privé-domein is in de jaren zestig opgezet om lezers een kijkje te gunnen in de ziel van schrijvers. In het zojuist verschenen 328e deel lukt dat uitzonderlijk goed. Auteur ervan is de Vlaming Bart Moeyaert, die zijn sporen vooral verdiende met boeken voor kinderen, van kleuters tot young adults. In Een ander leven neemt hij je mee naar zijn vroegste jeugd, het gezin waarin hij opgroeide, zijn lastige tienerjaren waarin hij steeds duidelijker voelde dat hij op mannen viel. Ook zijn ontwikkeling tot schrijver komt ruim aan bod. Hij hanteert, ook voor de wat moeilijker onderwerpen, een lichte toon, zijn stijl van schrijven is zonder meer soepel.

Tot zover wat ook de meeste anderen, indien uitgenodigd zo’n autobiografie te leveren, zouden doen. Maar Moeyaert is een creatieveling, kiest daarom voor een ietwat speelse structuur. Omdat zijn moeder in zijn verhaal een bepalende rol speelt, weeft hij door het boek het verslag van een kort reisje naar Parijs dat hij zijn moeder midden jaren negentig aanbood. Enkele dagen lang wandelden ze al kletsend door die stad, zijn moeder ondanks haar zeventig jaren nog opvallend kwiek en nieuwsgierig. Het was voor haar de eerste keer dat zij zo’n grote cultuurstad bezocht. Opgegroeid met een alleenstaande moeder die dienstmeid was op een groot kasteel, zaten dit soort uitstapjes er voor haar niet in. En daarna, jong getrouwd en zeven zoons op de wereld gezet, een druk huishouden bestierend, evenmin. Haar man, Moeyaert senior, was een onderwijsinspecteur die – met de beste bedoelingen - het gezin strak aan de teugels hield. Zij sprak hem nooit tegen, ofschoon zij zijn corrigerende maatregelen tegenover de kinderen vaak te hard vond.

Het memoir zit vol bijzondere en ontroerende momenten. Zo realiseert Moeyaert zich, slenterend door Parijs en luisterend naar het opgetogen commentaar van zijn moeder, ineens: ‘Ik heb er nooit aan gedacht dat je ook vragen kunt stellen over een ander leven, het leven dat iemand niet heeft geleid. Het is mogelijk dat mijn moeder me ooit al eens in bedekte termen heeft verteld dat ze bepaalde keuzes heeft laten liggen Dan moet ik die waarheid hebben verdrongen. ”Ik had een ander leven gewild” is een mededeling die je van je moeder niet wil horen, laat staan wil onthouden.’

Bart Moeyaert / Een ander leven / 353 blz / privé-domein 328 / De Arbeiderspers, 2024

zondag 3 november 2024

De macht aan de dommen ?

Over enkele dagen mogen de Amerikanen bepalen wie hun nieuwe president wordt. Het is dus weer feest, al maandenlang gaat het in de media over bijna niets anders. Nu is het deze keer wel heel spannend. Niet alleen is het in veel staten een nek-aan-nek race, ook spelen er buiten de Verenigde Staten allerlei zaken – een oorlog aan de oostelijke rand van Europa, om maar een dwarsstraat te noemen – waarvoor de uitslag grote gevolgen kan hebben. En er is bij een groot deel van de Amerikaanse kiezers angst. Donald Trump is immers al eens president geweest, en heeft toen laten zien dat hij voor het ambt in geen enkel opzicht is gekwalificeerd. En ditmaal slaat hij in de media ronduit dreigende taal uit. Enfin, we gaan het zien ….

De Verenigde Staten zijn altijd al het land geweest van de superlatieven. Vroeger waren die uitingen wat vriendelijker. Het was ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’. In de VS ‘kon een krantenjongen het tot miljonair brengen’. Nu, zoveel jaar later, is het allemaal wat minder vriendelijk. Het onderscheid tussen rijk en arm is gigantisch, grote groepen inwoners vallen in veel opzichten buiten de boot, leven aan de rand van de samenleving. Daarbij is de politiek er nooit een geweest van de ‘nuances’. In de VS kent het politieke leven maar heel weinig tinten grijs, de verhoudingen zijn eerder zwart-wit. Wrang genoeg in meer dan een opzicht.

Zo’n maatschappij kan voor een schrijver een fantastische inspiratiebron zijn. Als weinig anderen heeft Lionel Shriver (1957) dat de afgelopen decennia laten zien. Of het nu ging over obesitas (Big Brother, 2013), de waanzinnig hoge medische kosten en dito verzekering (So Much for That, 2010)  of de wijdverbreide verslaving aan de triathlon en andere duursporten  (The Motion of the Body Through Space, 2020), ze schreef er romans over. In haar bekendste boek kroop ze in de huid van de moeder van een schoolschutter: We Need to Talk About Kevin (2003). Haar stijl: warm, menselijk, met een flinke dosis venijn en humor. Wat ontbreekt is enige vorm van ontzag voor de gevestigde orde. Ze wordt door collega’s ook wel de activist onder de schrijvers genoemd.

Nu zou je denken dat ze Trump eens op de korrel had kunnen nemen. Maar dat vond ze vast iets te simpel en voorspelbaar. Nee, ze koos een andere route. In het dit voorjaar verschenen Mania, vertaald als Waanzin, schept ze een Verenigde Staten waar omstreeks 2011 onder grote delen van de bevolking het besef groeit dat het in de maatschappij oneerlijk is verdeeld. En dat wordt veroorzaakt doordat er een onderscheid wordt gemaakt tussen slimme mensen en mensen die dat niet zijn, die voor het gemak als ietwat – of regelrecht - dom worden beschouwd. Wanneer iedereen in geestelijk opzicht gelijk zou zijn, ontstaat een veel eerlijker maatschappij is de gedachte. De beweging die ‘Geestelijke Gelijkwaardigheid’ propageert groeit als kool. Ze maakt het leven van heel veel mensen immers prettiger. 

Om iedereen gelijk te laten zijn, moet je een norm vaststellen. Het zou heel verheven zijn om iedereen ‘slim’ te laten zijn. Maar dat werkt niet, dat gaat velen niet lukken. Wanneer je de norm op ‘dom’ vastpint is dat probleem er niet. De slimmen zullen het weliswaar niet leuk vinden, maar zullen geen probleem hebben volgens het ‘domme’ niveau te leven. En om de zaak netjes te handhaven benoem je wat inspecteurs aan en moedig je het verklikken van ongewenst gedrag aan. Een beetje zoals bij de voormalige Stasi.

Die strakke lijn wordt tot in het spraakgebruik doorgetrokken. Zo zijn alle woorden die gerelateerd kunnen worden aan een verschil in geestelijk vermogen in de nieuwe wereld streng verboden. Als het écht noodzakelijk is om bijvoorbeeld het woord ‘dom’ te gebruiken, fluister je met de hand voor de mond ‘het d-woord’. Veel mensen die in de fout gaan omdat ze de regels iets te laks hanteren – veelal de voormalige slimmerds - moeten op les om de duizenden ongewenste woorden en termen af te leren. Een voorbeeldje: wanneer mensen niet langer een ‘groot licht’ kunnen zijn, kunnen automobilisten die term vanzelfsprekend ook niet meer hanteren. Dat wordt dan ‘vérstraler’.  Shriver moet zich kostelijk hebben vermaakt met het bedenken van de eindeloze rij voorbeelden en het verslag van die cursus. 

Hoe moeilijk het leven wordt voor diegenen die de gelijkwaardigheidsbeweging afwijzen, merkt Shrivers hoofdpersoon, Pearson Converse. Zij is docent Engels aan een kleine Universiteit in Voltaire, Pennsylvania. Gefrustreerd door het gedrag van haar studenten, die de lessen saboteren omdat ze in de nieuwe maatschappij hun diploma toch wel krijgen, want examens bestaan om voor de hand liggende redenen niet meer, besluit ze een grapje uit te halen. Op de leeslijst zet ze een roman van Fjodor Dostojevski, De idioot. Dat had ze nooit moeten doen, vanaf dat moment bevindt haar leven zich in een neerwaartse spiraal. Haar beste vriendin daarentegen, die het motto Go With the Flow hanteert, maakt als een goeroe van het nieuwe denken razendsnel carrière in de media, om te eindigen als anchor bij het eveneens gelijkgeschakelde CNN.

Shriver is een meester in het tot op het bot uitbenen van situaties en discussies. Ik ken ook weinig schrijvers die zo’n voorliefde hebben voor het inslaan van onverwachte paadjes. En ze kan het over onderwerpen hebben zonder die schijnbaar te noemen. Dat een samenleving waarin de Geestelijke Gelijkwaardigheid op het lage niveau de officiële koers is een president als Trump verdient zegt ze niet met zoveel woorden. Maar je begrijpt het wel. En dan, zo’n beetje tegen het eind van de roman, laat ze een van haar personages helemaal losgaan: 'Ze weten net zo goed als wij wie de gedoodverfde winnaar zou zijn. De kleine woordenschat? De herhaling van steeds dezelfde termen? De incomplete zinnen? Hij kan elk denkbaar lowbrow-hokje afvinken. Hij is grof. Hij is bot. Hij is lomp. Hij heeft een opzichtige smaak. Hij is dik. Beter nog, hij heeft voortdurend zo’n luie, ploerterige uitdrukking op zijn gezicht, en hij leest nooit. […] maar zolang je opschept over hoe oninteressant je bent, kun je wegkomen met zoveel narcisme als je maar wilt

Dat moest er bij Shriver blijkbaar toch even uit. 

Lionel Shriver / Waanzin / Vertaald uit het Engels ‘Mania’ door Marian van der Ster en Karina van Santen / 383 blz / Atlas Contact, 2024

donderdag 31 oktober 2024

Michael Palin, alias Phileas Fogg

Vanaf het eind van de jaren tachtig volgden we ze vrijwel allemaal, de reizen die Michael Palin maakte en die door de BBC werden vastgelegd en uitgezonden. Het is een indrukwekkende opsomming: Pole to Pole, Full Circle, Hemingway Adventure, SaharaHimalaya, New Europe, BrazilMichael Palin in North Korea en Into Iraq. Ambitieuze ondernemingen, waarvoor Palin en een crew vaak maanden onderweg waren. Voor de langste reis, Full Circle, zelfs bijna een jaar. Ongetwijfeld ook kostbare ondernemingen, maar de BBC wist ze aan televisiezenders over de hele wereld te slijten. 

Onlangs kocht ik in een kringloopwinkel voor 25 cent een pocketuitgave van Around the World in 80 Days, de allereerste reis, gemaakt gedurende de herfst van 1989. Tijdens de reizen hield Palin steeds een dagboek bij, dat na afloop van de reis en gelijktijdig met de vertoning op TV in de markt werd gezet. Slimme merchandising, onderdeel van een uitgekiend verdienmodel.

De serie Around the World in 80 Days is een ‘remake’ van Jules Verne’s gelijknamige boek uit 1873. Daarin laat Verne de Engelsman Phileas Fogg in de Londonse Reform Club een weddenschap aangaan waarin hij toezegt binnen 80 dagen de wereld te kunnen rondreizen. Hij zal dat doen samen met zijn net aangenomen bediende Passepartout, die in de praktijk eigenwijs maar vindingrijk zal blijken te zijn. Palin, die het script voor zijn reis zelf schreef, vertrekt ook vanuit de Reform Club. En heeft zeven bedienden bij zich – zijn crew: voor regie, camera, geluid en productie – die allemaal luisteren naar de naam Passepartout. Hij mag zijn reis op dezelfde wijze organiseren als Fogg, maar reizen per vliegtuig is niet toegestaan. Ook Fogg kon immers niet vliegen.

Het lijkt een eitje om Phileas Fogg minstens te kunnen evenaren. Onze moderne wereld, met haar snelle treinen, computergestuurde schepen en overal auto’s maakt reizen toch eenvoudiger dan vroeger, zou je zeggen. Maar dat lijkt maar zo. Fogg kon bijvoorbeeld bij trajecten op zee uitgaan van een dienstregeling waarbij vanuit een grote havenstad haast iedere dag schepen vertrokken naar andere grote bestemmingen. Soms tweemaal daags. Palin moet in die situaties juist regelmatig meerdere dagen wachten, of een alternatieve route uitdokteren, omdat er tussen zeg maar Singapore en Hong Kong lang niet iedere dag een schip vertrekt. Hij werkt weliswaar met een uitgekiend reisschema, maar zodra ergens een vertraging optreedt werkt dat in alles door. Dus moet er vaak worden geïmproviseerd. Dat houdt het wel spannend. 

Ik las eerst Palins dagboek en leende daarna in de bibliotheek de DVD met de serie. Die verschillen toch wel een beetje van elkaar. Het dagboek is heel persoonlijk en informeel, allerlei kleine dingen en inzichten die niet in de film terecht zijn gekomen hebben daar wel een plekje gevonden. Dat maakt het voor je gevoel completer dan de serie, die zich toch meer focust op de grote lijn en de soms spectaculaire beelden. Dat is niet erg, daarom is het zo aardig zowel serie als dagboek tot je te nemen.

De mooiste momenten? Ver bovenaan staat voor mij de zeereis van Dubai naar Bombay op een dhow, een klein vrachtscheepje met motor en hulpzeil. Een kleine week lang terug in de tijd, geen radio of andere verbindingen, de stuurman die met behulp van een sextant zijn positie bepaalt, een warm contact met de bemanning, en geen hut maar slapen in de openlucht, op de balen met vracht. Ook een toilet ontbreekt, wanneer je aandrang hebt leun je gewoon in een  houten constructie die buitenboord hangt en doe je je ding. In de hoop dat er niet net een haai langs zwemt die op de lekkernij afkomt. En ook de treinrit dwars door India, relaxed en langzaam, geef ik een sterretje. De running gag, een opblaasbare wereldbol, is een mooie manier om contact te krijgen.

In Jules Vernes originele roman komt geen heteluchtballon voor. Hij liet Phileas Fogg de mogelijkheid om die te gebruiken wel overwegen, maar die zag er toch maar vanaf. Hoogtevrees? En toch denkt vrijwel iedereen - ook ik – dat een trip per ballon er wél bij hoort. Dat komt omdat bij een verfilming van het boek in 1956, met David Niven in de hoofdrol, de filmmakers de verleiding niet konden weerstaan een heteluchtballon in het script te schrijven. Latere verfilmingen namen dat over. Palin, die ook hoogtevrees heeft, laat zich niet kennen en stapt in het mandje. Voor wat een sprookjesachtige ballonvaart blijkt te zijn, bij een blauwe lucht en een licht besneeuwd heuvellandschap in de Rockie Mountains. Tijdens het tochtje geneest hij op wonderlijke wijze van zijn hoogtevrees.

Palin is na 79 dagen en 8 uur terug in Londen. Moe, leeg, gelukkig. In een nawoord van zijn dagboekje, geschreven enkele maanden na thuiskomst, verklaart hij dat hij het zó weer zou doen, ofschoon de verrassing er dan wel vanaf zou zijn. Wat hij toen nog niet wist, was dat hij het inderdaad zó weer zou gaan doen, alleen met andere bestemmingen. De serie was namelijk zo’n doorslaand succes dat de BBC hem nog ruim vijfentwintig jaar lang steeds opnieuw op pad zou sturen.

Voor wie nu nostalgische gevoelens krijgt en zich nog wat langer zou willen rondwentelen in de wereld van de reizen die Palin maakte, is er een fantastische website: Palin’s Travels. Met geweldige foto´s. Veel plezier ermee! 

Michael Palin / Around the World in 80 Days / 256 blz / BBC Books, 1989