Wie enigszins bekend is met het oeuvre van Mortier zal veel herkennen: de plek - het landelijke gebied tussen Gent en Brugge; de tijd - een groot deel van de vorige eeuw bestrijkend; de levens van kleine mensen in kleine dorpen en het vermogen van Mortier om in hun hoofd te kruipen, hen zelf hun verhaal te laten doen. Dat geldt voor de vol melancholie en weemoed beschreven familiebijeenkomsten, voor Mortier vroege herinneringen. Hij is van 1965. Of voor de indrukwekkende alleenspraak van de iets oudere dorpsonderwijzer die, in afwachting van het openen van de schooldeur voor het nieuwe leerjaar, overdenkt hoe hij op deze plek is belandt. En wat hij nog uit het leven wil halen.
Maar wat bovenal herkenbaar is, is Mortiers magistrale taalgevoel, het vermogen proza welhaast te laten klinken als poëzie. Een van de mooiste passages is het begin van het verhaal Onder de bramen, waarin hij bedroefd terugdenkt aan een jeugdliefde:
‘Dat je nog altijd mijn dromen komt bezoeken, meer dan veertig jaar later, onaangekondigd, zoals engelen doen, die dragers van troebele openbaringen, had ik nooit verwacht. Dat je op de meest onverwachte momenten in mijn slaap en mijn botten komt verpoppen, in mijn borst een holte uitslijt waarin je om en om wentelt, misschien om de laatste scherpe kanten van mijn rouw glad te schrapen en wie weet jezelf weer tot een ovale foetus te polijsten die in het vruchtwater van mijn tanend geheugen wil baden – het blijft me verwonderen, en verwonden.
Ondanks al dat vijzelen en knarsen, en al dat droge witte poeder in mijn ziel, blijft het bijten, het gemis. En heel zal je verhakkelde lijf nooit meer worden, mijn jongen, tenzij hier misschien, op dit vel en in mijn hoofd, en in het geheugen van mijn huid – en dan nog: we wisten nooit goed waar te beginnen. Te geschrokken van onze honger naar elkaar, te gulzig ook.’
Het is een taal die niet alleen stilistisch overtuigt, het is ook persoonlijk, kwetsbaar en vol emotie in een mate die je niet vaak tegenkomt.
(And now for something completely different.)
Een verrassing waren voor mij de verhalen waarin Mortier, een uiterst speelse Mortier, zijn fantasie en pen geheel de vrije loop laat. Zowel in het absurde als meer realistische. Wat te denken bijvoorbeeld van de piepkleine tuinkabouter die samen met zijn zus Margot onderdak heeft gevonden in de navel van een schone jongeling? ’s Avonds na de maaltijd, tegen bedtijd, gaat hij op pad, beklimt de borstkas tot aan een tepel en neemt dan even wat rust ter voorbereiding op de steile klim langs de hals naar de oorschelp: ‘De piepkleine tuinkabouter houdt ervan om wat te kunnen bezinken op je rechtertepel, om het panorama van de huidplooien in je oksels, zo maanlandschapachtig zijdezilverzacht, in te drinken met zijn blik.’ De piepkleine tuinkabouter inspireert Mortier tot maar liefst drie verhalen, verrukkelijke mengsels van diepe gedachten en absurde situaties.Het titelverhaal, Glorie en Heerlijkheid, is in al zijn eenvoud misschien wel het meest vermakelijk. We zijn in het Vaticaan, waar zojuist door de stemgerechtigde kardinalen een nieuwe paus is gekozen. Maar er lijkt iets mis te zijn. Geen van de drie beschikbare soutanes, van small tot large, kan door de pauselijke kleermaker snel worden vermaakt, noch ingenomen, noch uitgelegd. Op hém, afkomstig uit de Congo-delta, hadden ze blijkbaar echt niet gerekend. En tijdens de balkonscène hoort hij de massa wel hartstochtelijk ‘Viva la Papa’ joelen, maar hij ziet ze niet. En zij zien hem niet ...
Het mag duidelijk zijn, met deze bundel overtuigt Mortier ook als verteller van korte verhalen. Van mij mag hij nog eens een greep doen in zijn ‘rommelbak’.
Erwin Mortier / Glorie en Heerlijkheid. Eindelijk ook verhalen / 315 blz / De Bezige Bij, 2023