Flip Maarschalkerweerd, die van 2003 tot 2019 directeur was van het Koninklijk Huisarchief en de Koninklijke Verzamelingen, beschrijft in De achterblijvers. Het hof na de vlucht van Wilhelmina 1940-1945 op basis van uitvoerig onderzoek hoe het werkzame leven van de hoveling eruitzag gedurende de bezetting. Zijn jarenlange ervaring met het hofleven is daarbij een voordeel: hij is niet alleen de onderzoeker die de historische feiten analyseert en interpreteert, maar kan zich ook verplaatsen in de gemoedstoestand waarin vooral de hoger geplaatste leden van de hofhouding zich moeten hebben bevonden. Want die kregen nogal wat voor hun kiezen.
Het werd na de capitulatie al snel duidelijk dat de bezetter, onder leiding van Reichskommissar Seyss-Inquart, een benadering ‘met de fluwelen handschoen’ van het Nederlandse volk voorstond. Het zou immers na de oorlog onderdeel worden van het Groot-Germaanse Rijk. Maar toen de Nederlandse bevolking daar weinig voor bleek te voelen en verzetsacties organiseerde, maakte hij een draai. Een eerdere gedachte, afschaffing van het Nederlandse Koningshuis, onteigening van haar vermogen en bezittingen, en verkoop van die laatste in Duitsland, werd vanaf begin 1941 het officiële beleid. Voor de uitvoering van dat project werd een speciale afdeling opgezet, die in de praktijk directe verantwoording aflegde aan Seyss-Inquart. De Keulse advocaat en Oberleutnant Karl Bockamp, die ervaring had met vermogensbeheer, werd aangesteld als waarnemend Verwalter en later liquidator. De man die feitelijk het project zou leiden. Met hem zou de hofhouding de komende jaren veel te maken krijgen.Het plan leek overzichtelijk, om niet te zeggen simpel. Maar er waren wat hobbels. Zo was lang niet van alle paleizen de inventaris degelijk geïnventariseerd. Ontbrak een recente taxatie van vooral de kostbare objecten. Was tevens niet altijd duidelijk wat eigendom was van de Nederlandse Staat en wat van de koningin. Bovendien had Wilhelmina de tegenwoordigheid van geest gehad om bij haar vlucht kistenvol met waardepapieren mee te nemen. Waardoor een substantieel deel van het vermogen van de Oranjes zich buiten bereik van de Duitsers bevond. En de opbrengst van de door hen te organiseren verkoop kleiner zou zijn dan in eerste instantie gedacht. Desondanks probeerde een hofcommissie, samengesteld uit de leidinggevende leden van de hofhouding en aangestuurd door de hofmaarschalk, in nauwe samenwerking met Bockamp het project op de rails te krijgen.
Wat dan volgt deed mij denken aan een schimmenspel, een spel waarbij niemand zich recht in de ogen laat kijken en waarvan de spelregels niet vastliggen. Om de zaak zo correct mogelijk uit te voeren streefde de hofcommissie ernaar te kunnen beschikken over volledige, heldere dossiers. Ze huurde deskundigen uit het erfgoed en de museale wereld in om te adviseren. Dirk Hannema, in die jaren nog directeur van Museum Boymans, was een van hen. Hij bleek net als enkele van zijn collega’s een meester in het slinks traineren. Van Duitse zijde was liquidator Bockamp bij alles betrokken. De werkrelatie tussen hem en de hofcommissie was prima. Ook hij realiseerde zich weliswaar dat de voortgang er niet echt in zat, maar accepteerde dit. De vertraging die dit alles veroorzaakte zorgde ervoor dat, afgezien van enkele minder belangrijke zaken, de verkoop nooit gerealiseerd zou worden. Was die vertraging een bewuste tactiek, in de gedachte van uitstel komt afstel? Maarschalkerweerd beschrijft het proces levendig en met oog voor detail. Maar de vraag waarom de Duitsers de vertragingstactiek van het hof zomaar accepteerden, ja waaraan Bockamp soms zelfs een steentje leek bij te dragen, lijkt niet te beantwoorden. Een schimmenspel.
Naast het gedoe met betrekking tot de bezittingen ging voor het grootste deel van de hofhouding – het ging om honderden werknemers - het dagelijkse leven gewoon door. Voor hofdames en kamerheren, die hun functies veelal als vrijwilliger uitoefenden, waren het zeer rustige jaren. Voor veel andere niet. De houtvesters bijvoorbeeld, die in de regio rondom Paleis Het Loo de uitgestrekte bossen beheerden en exploiteerden, was het werkzame leven in oorlogstijd niet wezenlijk anders. En hun functioneren was essentieel, de verkoop van hout droeg immers in belangrijke mate bij aan de inkomsten van het hof, en dus aan het kunnen uitbetalen van de salarissen.
Leeg leken de meeste paleizen. Veel dagelijkse spullen zoals gebruiksmeubilair werden door de Duitsers afgevoerd naar het oostfront. Maar de kostbaarder zaken waren er nog steeds, opgeslagen in kelders en zolders. Met zulke gigantische hoeveelheden kisten was het relatief eenvoudig om schuilplaatsen te bouwen. Voor onderduikers. Men kwam voor elkaar en voor vrienden en familie op, zeker vanaf het begin van de verplichte arbeidsinzet. Intussen braken de Duitsers zich het hoofd over een nieuwe functie voor de paleizen: museum (Soestdijk), ziekenhuis en feestlocatie (bijgebouwen en hoofdgebouw Het Loo). Voor Huis ten Bosch dreigde lange tijd sloop, vanwege haar ligging in het Sperrgebiet.
Tijdens het lezen van dit boek bekroop me af en toe wel het gevoel dat er ernstiger zaken speelden in de oorlog. Dat daarbij de zorg en aandacht voor het erfgoed van de Oranjes in het niet viel. Zo dachten Wilhelmina en Juliana er, op te maken uit hun briefwisseling, ook over. Maar voor de hovelingen verpersoonlijkte Wilhelmina het land, zij was een instituut. Door haar wekelijkse praatjes voor Radio Oranje verkreeg ze in deze jaren een status die ze voor de oorlog nooit had bezeten, zowel bij haar eigen werknemers als bij een groot deel van de bevolking. Haar symboolwaarde speelde tijdens de bezetting een grote rol.Van Maarschalkerweerd geeft de grote inzet die de meeste werknemers van de koningin aan de dag legden veel aandacht. Hij doet dat op correcte wijze, gebaseerd op de informatie uit de bronnen. Vanuit de objectieve instelling van de wetenschapper. Maar tegen het einde maakt hij zich flink boos. Op wie? Op Wilhelmina. Op de vrouw die na haar terugkomst de inzet van mensen die in haar geloofden, die hadden voorkomen dat haar bezittingen waren verkocht, beantwoordde met een grote mate van ondankbaarheid, soms welhaast met een vijandige opstelling. Het meest extreme voorbeeld hiervan is het ontslag van een medewerker, direct na haar terugkomst, omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd. Waarbij Wilhelmina voor het gemak vergat dat ook zij met een Duitser getrouwd was geweest, en haar schoonzoon ook een Duitser was. Dat soort incidenten gaf een smet die zou blijven. Maarschalkerweerd: ‘voor mij viel ze door dat gedrag van haar voetstuk’.
En prins Bernhard, heeft hij naast zijn schoonmoeder en echtgenote nog een rol in deze geschiedenis? Nauwelijks, hij nam immers deel aan de oorlogshandelingen. Hoewel … midden in dit toch wel kloeke boek stuit je op een uiterst interessante voetnoot. In een verslag over Bernhards pogingen om de vanwege verzetsactiviteiten gearresteerde Willem Roëll, de intendant van Soestdijk en houtvester van Het Loo, vrij te krijgen, iets waarvoor hij zijn vroegere Duitse netwerk aansprak, meldt Maarschalkerweerd dat hij tijdens het inventariseren van Bernhards persoonlijke archief stuitte op iets ‘dat geen parkeerbon’ was: de lidmaatschapskaart van de NSDAP. Waarvan hij dus tóch lid was geweest, tot zijn opzegging in 1937. Iets wat hij altijd ten stelligste heeft ontkend. De vondst van deze kaart leidde enkele weken geleden tot veel media-aandacht. Te veel, naar mijn idee. We zouden er toch al lang aan gewend moeten zijn dat deze ‘gigolo’ – de benaming is van Hitler - altijd weer als een duveltje uit een doosje opduikt?Met De achterblijvers heeft Maarschalkerweerd een genuanceerd, uiterst informatief en goed geschreven monument opgericht voor al die mensen wiens rol tot nu toe grotendeels in de schaduw bleef.
Flip Maarschalkerweerd / De achterblijvers. Het hof na de vlucht van Wilhelmina 1940-1945 / 463 blz / Uitgeverij Balans, 2023