Hij legde de weg tussen Weimar en Jena het liefst af te paard. Of, bij mooi weer en wanneer hij tijd had, te voet. Voelde zich dan op het zandpad, de geuren van het bos en de weidegronden opsnuivend, een met de natuur. Een man die de middelbare leeftijd naderde, een beginnend buikje had maar stevig doorstapte. In Weimar speelde het belangrijkste deel van zijn werkzame leven zich af. Hij was er als
Geheimrat in dienst van de hertog van Saksen-Weimar. Bewoonde er, met zijn minnares Christiane Vulpius en hun zoon August, een kapitaal pand aan het Frauenplan. En bezat een tuinhuisje in het park, waar hij zich graag terugtrok om te schrijven. Maar in het nabijgelegen universiteitsstadje Jena, dat deel uitmaakte van het hertogdom, dáár gebeurde het in deze dagen. Daar was een handvol jonge academici samengekomen om te werken aan wat je zou kunnen noemen een nieuw systeem van filosofie. Een nieuwe manier van tegen de wereld aankijken. En dat wilde hij meebeleven.
We hebben het vanzelfsprekend over Johann Wolfgang von Goethe, de grote Duitse dichter en romanschrijver. Zo omstreeks 1795, toen de eerste intellectuele rimpelingen aan de anders zo gezapige universiteit in Jena merkbaar werden, was hij vijfenveertig. Twee decennia eerder had hij zijn eigen literaire loopbaan gelanceerd door de publicatie van de brievenroman Das Leiden des junge Werthers, een boek dat uitgroeide tot een Europese hype en hemzelf een heldenstatus opleverde. Vooral bij jongere generaties. Dus ook bij die jonge talenten die Jena al binnendruppelden.
Lezen over Duitse filosofie wil nog wel eens een ietwat vermoeiende bezigheid zijn. Dat is beslist niet het geval bij Andrea Wulf in haar boek Rebelse genieën. De eerste romantici en de uitvinding van het ik. Wulf beschrijft namelijk niet alleen beknopt en helder de ideeën en theorieën van het groepje, maar ook hun karakters en hun persoonlijke levens. Het blijkt een mix te zijn van diepe denkers en filosofische waaghalzen, als groep bij elkaar gehouden door een gezamenlijk streven het leven van de mensheid vrijer te maken, te ontdoen van al die dogma’s die soms al eeuwen mensen onder de knoet hielden. De revolutie in Frankrijk had hen laten zien dat je als massa, en vervolgens ook als staatsbestuur, vrijheid kon bewerkstelligen. In hun ogen zou ieder individu zo’n zelfde proces, maar dan geweldloos, ook voor zichzelf kunnen organiseren. Door te laten zien wie nu die rebelse genieën als persoon waren, en de onderlinge chemie te beschrijven, of het soms ontbreken daarvan, maakt Wulf inzichtelijk waarom de beweging in Jena zo’n kracht had, maar ook waarom zij al na zo’n tien jaar aan haar eigen schoonheid ten onder ging.
Ze waren jong, die nieuwe hoogleraren aan de universiteit van Jena. Johann Gottlieb Fichte beet de spits af, in mei 1794. Hij was toen 32 jaar. Zijn rijlaarzen nog aan, een zweep onder de arm, liet hij zijn gehoor alle hoeken van de collegezaal zien. Hij bezwoer de honderden studenten en andere belangstellenden dat ‘het ik’ vóór alles kwam. Het individu was z’n eigen baas, was aan niemand dan zichzelf verantwoording schuldig. Pas na de vaststelling van wat ‘het ik’ inhield, was het mogelijk de rest van de wereld, de maatschappij, in te tekenen. Dat was ‘het niet-ik’. Het is voor ons misschien moeilijk om het gewicht van dit denkbeeld in te schatten, maar de zaal werd voor Fichte’s ogen afgebroken. Studenten uit heel Europa trokken vervolgens naar Jena. De mens als basismodule van de maatschappij, dat wilden ze uit de mond van de grote filosoof zelf horen!
Kon het heftiger? Jazeker! Vier jaar later betrad de 23-jarige Friedrich Schelling het spreekgestoelte in de collegezaal in Jena. Voortbouwend op Fichte hield hij zijn toehoorders voor hoe ‘het ik’ en ‘het niet-ik’ konden worden samengebracht, als eenheid een overkoepelende wereldbeschouwing konden zijn. De mens, de natuur, de maatschappij: alles nauw aan elkaar gelinkt, alles bezield door één gedachte. Het basisuitgangspunt van de stroming die de Romantiek zou gaan heten.
Hoe was het mogelijk dat de kleine universiteit in het toch wat provinciale Jena deze vrijheid van denken en spreken bood – waar ook daadwerkelijk behoefte aan bleek te bestaan? Het antwoord ligt in de bestuurscultuur ervan. Vier leden van verschillende takken van het Huis Saksen-Weimar vormden formeel het universiteitsbestuur, maar hadden nooit interesse getoond in het opstellen van een missie of een gelijksoortig document. Toen bij de hertog in Weimar klachten binnenkwamen over de vrijheden die de jonge hoogleraren zich veroorloofden, wist Karel August niet anders dan ad hoc te reageren: hij belastte zijn Geheimrat met het probleem. Deze, Goethe, wist van de hoed en de rand. Zat er tot over zijn oren in, om het zo te zeggen.
De Jena-kring bestond niet uitsluitend uit filosofen. En, opmerkelijk in die tijd, niet alleen uit mannen. Caroline Böhmer-Schlegel-Schelling, een eigengereide, hoogst intelligente dame, is te beschouwen als het werkpaard én het intellectuele geweten van de groep. Samen met haar tweede echtgenoot August Wilhelm Schlegel vertaalde zij voor het eerst Shakespeare in het Duits, en zonder haar inbreng als redacteur was het tijdschrift dat de groep opzette, Athenaeum, nooit verschenen. Haar huis in Jena vormde ook jarenlang een informele salon.
De jong gestorven dichter Novalis, de linguïst Wilhelm von Humboldt, diens jongere broer de wetenschapper en ontdekkingsreiziger Alexander von Humboldt – over wie Andrea Wulf in 2017 de biografie De uitvinder van de natuur publiceerde -, ze passeren allemaal. Wonend en werkend in Jena, of als regelmatige bezoeker. De toneelschrijver en dichter Friedrich von Schiller had een wat problematische band met de groep. Ruzies moesten met enige regelmaat door zijn boezemvriend, de diplomaat Goethe, worden bijgelegd.
Voor deze laatste was het wereldbeeld van de jonge filosofen met de bijdrage door Schelling af. Dat alles in de wereld met elkaar in verband stond, en ook nog eens bezield was, sloot heel natuurlijk aan bij zijn eigen zienswijze. Hij voelde zich weliswaar in de eerste plaats literator, maar had zijn hele leven al interesse gehad voor de empirische natuurwetenschappen. Wanneer Alexander von Humboldt in Jena was, doken beide mannen het anatomisch theater in om tot diep in de nacht in dieren te snijden, te prikken, te elektrocuteren. Of leerde Goethe de kunst van het hoogtemeten, door met een barometer een heuvel op te wandelen. ‘
Onze kleine academie’, noemde hij het geheel aan denken en doen in deze jaren in Jena liefkozend.
Van de Jena-kring is fysiek weinig bewaard gebleven. Maar haar erfenis op papier is groot, in de hoofden van de generaties die na hen kwamen wellicht nog groter. Zelf vind ik het altijd heel verleidelijk om, wanneer voor onze vakantiebestemming de route door het midden van Duitsland voert, een stopje in te plannen in Weimar. Het ligt maar een paar kilometer van de Autobahn, het is klein en dus beloopbaar. En het huis van Goethe aan het Frauenplan is er nog, onaangetast. De mooiste tijdcapsule die ik ken.
Andrea Wulf / Rebelse genieën. De eerste romantici en de uitvinding van het ik / Vertaald uit het Engels door Fennie Steenhuis, Nannie de Nijs Bik-Plasman en Mijke van Leersum / 586 blz / Atlas Contact, 2022