zondag 21 november 2021

De vergeten dichteres

Is het voor een biograaf noodzakelijk om het onderwerp van je studie te bewonderen? Bij het lezen van Jeroen Brouwers’ biografie van Hélène Swarth kwam die vraag meermaals bij me op. In een passage over Frits Lapidoth, die van 1894 tot 1910 met Swarth was getrouwd, luidt het: ‘Die Lapidoth moet werkelijk een bewonderenswaardige man zijn geweest. Zijn ongeluk bestond eruit dat hij was getrouwd met de grootste Nederlandstalige dichteres van zijn epoque, - een onmogelijk, totaal verzeurd persoon, een meelijwekkende, zichzelf vereenzamende en voortdurend in de weg lopende vrouw die bang was van het leven.’ En, over het proza van de dichteres: ‘Het zeurderig-larmoyante proza van Hélène Swarth vervult de lezer met hetzelfde ongeduld en dezelfde irritatie als haar brieven vermogen op te wekken. Haar onveranderlijk kwijnende, miersentimentele vrouwelijke protagonisten zijn alle van zulke makelij dat men ze gaarne eens door elkaar zou schudden. Het verhalend proza van Hélène Swarth […] draagt niets bij tot de kennis van haar literaire betekenis tenzij tot de begrenzing ervan.’ Nu is er weinig dat de polemist en criticus Brouwers tot zulke grote hoogten brengt als frustratie en woede over een minderwaardige literaire tekst, maar je vraagt je toch af wat hem dan zo aan deze vrouw fascineert dat hij zich in haar leven verdiept, haar oeuvre en brieven doorspit en een biografie aan haar wijdt.  

Na lezing is die vraag te beantwoorden: zij heeft een akelig karakter, waarmee ze ook  medeverantwoordelijk is voor het mislukken van haar huwelijk, en proza schrijven kan ze niet maar als dichteres is ze in Brouwers’ ogen een van de grootste uit de Nederlandstalige literatuur. Indien niemand anders zich daarvoor aanbiedt, stelt hij met liefde een uitgebreide bloemlezing uit haar verzen samen. 

Een voorbeeld van zo’n vers.

Voor twee of drie

Gij, die dit boek leest, denk niet laag van mij!

Ik kom niet, bleek en ’t oog van tranen rood,

Gelijk een arme, huis aan huis, om brood,

Vol deemoed, beedlen om uw medelij.


Waarom u dan mijn hand dien beker bood,

Vol bitterzoeten weemoed? – Zet, o gij

Voor wie hij niet is, snel dien kelk terzij,

Waarin ik zacht mijn stille tranen goot!


Ik schenk de wereld wat ik dacht en schreef,

Opdat, als ik lang dood zal zijn en ’t mos

Dekt, op mijn graf, mijn uitgewischten naam,

Nog twee of drie het boek dat ik nu geef,

Herlezen, op een eenzaam plekje in ’t bos,

Met dank en liefde: ik droom geen schoner faam.

Voortleven door je schrijfsels, en zo in zekere zin onsterfelijk zijn. Een van de kerngedachten van Brouwers’ eigen schrijverschap. 

Gelezen wordt Hélène Swarth tegenwoordig nauwelijks meer, gebloemleesd wel. In 1952 verscheen een selectie uit haar gedichten, samengesteld en ingeleid door J.C. Bloem. En in 1979 koos Gerrit Komrij zeven van haar gedichten voor zijn befaamde bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en de twintigste eeuw. De een jaar later door Harry G.M. Prick samengestelde bloemlezing uit de poëzie van de Tachtigers, Ik ben gestemd om een sonnet te maken, bevat zelfs dertig gedichten van Swarth. Dat laatste verbindt haar voor eeuwig met die andere grote Tachtiger, Willem Kloos, haar hartsvriend.

Jeroen Brouwers / Hélène Swarth. Haar huwelijk met Frits Lapidoth 1894-1910 /  218 blz / De Arbeiderspers, 1985 / Open Domein nr. 15