donderdag 2 april 2020

Een persoonlijkheid van zeventien

Ewout Meyster is in het oeuvre van Wessel te Gussinklo geen onbekende. Hij komt al voor in zijn debuut De verboden tuin uit 1986, waarin hij op zoek is naar de verloren gegane wereld van zijn vroegste kindertijd. Ook De opdracht, Te Gussinklo’s monumentale roman uit 1995 is opgebouwd rondom dit personage. Dat boek speelt zich af tijdens een zomerkamp waar Ewout het als veertienjarige lastig heeft tussen oudere jongens. En nu is er dan De hoogstapelaar. Ewout is inmiddels zeventien jaar, is van school gestuurd en woont met zijn moeder in een kleine provincieplaats boven haar boekwinkel. Hij doodt de tijd met sigaretjes roken, met zijn vrienden rondhangen in de lokale café's en hen laten profiteren van zijn inzicht in wat een echte man maakt, een persoonlijkheid. Die adviezen – het zijn vaak halve colleges – zijn voor honderd procent eenrichtingsverkeer. In luisteren is Ewout geen kei. Ook schrikt hij er niet voor terug om hard te zijn, zijn vrienden voor mislukkeling uit te maken. Er haakt dan ook wel eens iemand af.

Te Gussinklo houdt het vertelperspectief continu bij Ewout. Je leest wat hij denkt, wat hij zegt en wat hij doet. En alles wat hij denkt, zegt en doet evalueert hij na afloop graag en uit den treure, voor zichzelf én met zijn vrienden. Een mooi voorbeeld daarvan is, vroeg in het verhaal, een bezoek dat hij met zijn vrienden brengt aan een net geopende jazzkelder. Eigenlijk hebben ze er geen geld voor over, alcohol drinken ze niet en met jazzmuziek zullen ze ook niet heel vertrouwd zijn. Maar het is wat moderne mensen doen. We zitten ergens in de vroege jaren zestig. Bij binnenkomst probeert Ewout de cafébaas te imponeren met wat rake opmerkingen over Franse existentialistische filosofen, eenmaal binnen overdondert hij twee jongens van het platteland verbaal en bijna fysiek. Beide acties zijn bedoeld als voorbeeld voor zijn vrienden, om hen te laten zien hoe een persoonlijkheid zich gedraagt, als ware het instructies hoe mensen in te pakken.

Ewout schermt dan wel graag met die Franse filosofen, met Sartre en Camus, maar heeft hij ze echt gelezen? Hoogstens diagonaal. Datzelfde geldt voor de Nederlandse schrijvers die hij te pas en te onpas noemt, Vestdijk voorop. Hij heeft een mateloze bewondering voor grote staatsmannen die met hun ideeën en optreden de massa achter zich hebben gekregen, zoals Roosevelt, Churchill en – ja, voor het gemak ook maar even – Hitler. Zo wil hij ook zijn.

Het lezen van dit boek ervoer ik op veel momenten als schurend, ongemakkelijk. Het extreme en lastig te vatten gedrag van Ewout, en zeker de manier waarop Te Gussinklo dat laat voortduren, is daar natuurlijk verantwoordelijk voor. Maar in literair opzicht is het meesterlijk gedaan, dat is beslist indrukwekkend. Langzaamaan ga je begrijpen wat Ewout zou kunnen schelen: een buitengewone geldingdrang, in combinatie met een levensgrote onzekerheid en een weggestopt minderwaardigheidscomplex. Hij overschreeuwt niet alleen zijn moeder, vrienden en onbekenden, maar eigenlijk vooral zichzelf. Inhoudelijk is de raad die hij hen geeft, en zijn de verwijten die hij hen maakt, nergens op gebaseerd. In die zin is hij een hoogstapelaar, een opschepper, een blaaskaak.

Wessel te Gussinklo
De hoogstapelaar
372 blz
Koppernik