Pozzi werd geboren in 1846 in Bergerac, Frankrijk. Zijn familie was van Italiaans-Zwitserse afkomst, door zijn grootvader aan het begin van de eeuw naar Frankrijk gebracht. Na een studie medicijnen in Parijs, gevolgd door een docentschap aan de universiteit, koos hij voor de chirurgie. Niet de algemene maar de gynaecologische, een specialisme waarin hij in de jaren erna spectaculaire nieuwe behandelmethoden zou introduceren. Hij publiceerde in vaktijdschriften, schreef een handboek dat decennialang het standaardwerk was en had een bloeiende praktijk met, ja inderdaad, ook veel patiënten uit de high society. De dokter had daarmee hetzelfde niveau bereikt als zijn portrettist. Benoemingen tot lid van de Académie en Officier in het Légion d’Honneur volgden. En vermogend was hij inmiddels ook, zowel door zijn succes als door zijn huwelijk met een rijke jonge vrouw. Het portret dat de befaamde fotograaf Nadar van hem maakte toont een geslaagd man.
Barnes schreef met The Man in the Red Coat geen standaardbiografie. Integendeel, Pozzi is soms tientallen bladzijden volkomen uit beeld. Nee, hij gebruikt hem om te kunnen schrijven over de plaats en het tijdperk waarin Pozzi leefde, de Franse Belle époque. De periode die omstreeks 1880 begon en die door de Eerste Wereldoorlog ruw ten einde kwam. De tijd waarin er géén oorlog was, wel een vrij algemene welvaart en grote belangstelling voor de kunsten. Een gouden tijdperk noemde men het na afloop – alleen voor wie het kon betalen natuurlijk. Het was de tijd van schrijvers als Guy de Maupassant, de gebroeders De Goncourt, Huysmans en natuurlijk Oscar Wilde, die in zijn eentje de belichaming was van het artistieke credo ‘vorm boven inhoud’. Het was ook de tijd van Sarah Bernardt, met wie Pozzi jarenlang een intense verhouding had. Het was ook de tijd die voor Proust de inspiratie vormde voor A la recherche du temps perdu.
Barnes schreef dus geen standaardbiografie, en Pozzi is niet altijd in beeld. Wat Barnes wel doet is, schijnbaar zonder vooropgezet plan, als een flaneur door de maatschappij van die dagen wandelen. Dan weer eens linksaf, dan weer rechtsaf, ieder zijpaadje dat hem maar enigszins lokt inslaand. Hij schrijft enthousiast over beroemdheden maar vergast je ook op prachtige geschiedenissen van nu volstrekt vergeten excentriekelingen als de criticus Jean Lorrain. Op veel punten raakt hun leven dat van Pozzi. Dat is ook het geval met twee van diens intieme vrienden, prins Edmond de Polignac en graaf Robert de Montesquiou-Fezenac. Als er ooit twee adellijke personen de levenshouding van de Belle époque hebben belichaamd, dan zij wel. Ook van Robert de Montesquiou bestaat zo’n kernachtig portret dat je nooit meer vergeet, in dit geval in een weelde aan grijstinten geschilderd door Giovanni Boldini. Ook Proust portretteerde de drie vrienden, maar dan als personages in A la recherche. Hij kon de verleiding niet weerstaan.
Dat de jaren omstreeks 1900 ook het toneel waren van belangrijke ontwikkelingen op wetenschappelijk en medisch gebied krijgt bij Barnes vanzelfsprekend ruime aandacht. Pozzi was daar immers zelf een van de aanstichters van. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij in Parijse ziekenhuizen als legerarts. De vele zwaargewonden die op zijn operatietafel verschenen deden hem die oorlog op een bijzondere wijze van dichtbij meemaken. Enkele maanden voor het einde van de oorlog kwam hij zelf door geweld om het leven. Een burgerpatiënt die hij enkele jaren eerder had geopereerd aan zijn balzak en die daardoor impotent was geworden – Pozzi had hem op dat risico gewezen - kwam op zijn spreekuur en schoot hem van dichtbij neer. Het slachtoffer werd snel naar het nabijgelegen militaire ziekenhuis gebracht, overlegde zelf nog met de dienstdoende chirurg over de aanpak van de operatie maar bloedde dood kort nadat het mes in hem was gezet. Een tragische dood, maar wel een met iets van het theatrale dat Pozzi’s leven en ook dit boek kenmerkt.
Lang geleden las ik een andere literaire biografie van Julian Barnes, een die je net als het hier besproken boek niet een echte biografie kan noemen: Flaubert’s Parrot (1984). In beide boeken cirkelt hij om zijn onderwerp heen, laat zijn creativiteit de vrije loop. Dat resulteert in teksten waar het schrijfplezier van afspat.
Julian Barnes
The Man in the Red Coat
266 blz
Jonathan Cape
[Nederlandse editie: De man in de rode mantel]