Jo heeft haar zwager Vincent maar heel kort meegemaakt. Via haar broer Andries, die in Parijs woonde, leerde zij in 1888 Theo van Gogh kennen, de broer van Vincent. Theo werkte er bij de kunsthandel Boussod, Valadon et Cie., de opvolger van Goupil & Cie. Jo en Theo trouwden in april 1889 in Amsterdam en vestigden zich in Parijs. Negen maanden later, in januari 1890, werd hun zoontje Vincent Willem geboren. In dat voorjaar en het begin van de zomer kwam Vincent tweemaal op bezoek, eind juli schoot hij zich in Auvers-sur-Oise door de borst en overleed enkele dagen later, met de inderhaast overgekomen Theo aan zijn bed. Na de begrafenis van zijn broer werd Theo depressief. Begin oktober raakte hij geestelijk in de war, iets wat vermoedelijk werd veroorzaakt door een oude syfilisbesmetting. In november liet Jo hem overbrengen naar het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht, waar hij eind januari 1891 overleed. Binnen twee jaar na haar huwelijk had Jo haar echtgenoot en haar zwager verloren.
De erfenis waarmee Jo werd opgezadeld was een heel bijzondere. Die bestond uit de vele honderden schilderijen, tekeningen en prenten die Vincent in zijn korte loopbaan had vervaardigd en niet verkocht. Die bevonden zich vrijwel allemaal in het Parijse appartement van Theo en Jo. Theo had zijn broer geholpen door deze werken steeds van hem over te nemen, met de bedoeling ze voor hen beiden verkopen. In ruil daarvoor stopte hij zijn broer geld toe voor diens levensonderhoud en schilderbenodigdheden. Maar die verkoop was niet van de grond gekomen, ondanks verwoede pogingen daartoe van Theo. Door zijn werkgever werd hij gewaardeerd om de goede omzetten die hij behaalde, maar het hoogst persoonlijke en vernieuwende werk van Vincent was er niet welkom. De broers hadden meermaals de mogelijkheid besproken dat Theo voor zichzelf zou beginnen, maar daar was het niet van gekomen. Omdat Jo en Theo in gemeenschap van goederen waren getrouwd, viel de helft van de gezamenlijke erfenis van Vincent en Theo aan haar toe, de andere helft aan haar zoon. Een kapitaal oeuvre, waarvoor tot dat moment nauwelijks tot geen belangstelling bestond.
Jo verhuisde met de jonge Vincent Willem naar Bussum, waar zij een villa huurde en pension ging houden. De collectie liet zij uit Parijs overkomen en op zolder opslaan. Qua ruimte kon dat, veel doeken waren nog niet opgespannen. Haar lievelingen hing ze, net als in Parijs, in de woonvertrekken. Haar zoon herinnerde zich vele jaren later dat De Aardappeleters in de woonkamer op de schouw hing, en de drie bloeiende boomgaarden in de slaapkamer van zijn moeder. De kunstenaar Jan Veth, die in de buurt woonde, stelde een inventaris op voor de brandverzekering. De schilderijen taxeerde hij op gemiddeld tien gulden per stuk....
In deze eerste jaren als weduwe moet Jo het plan hebben opgevat het ideaal van haar man, de wereld leren inzien hoe bijzonder het werk van Vincent was, te verwezenlijken. Direct op diens dood volgde een golfje aan publiciteit, artikelen in kranten en kunsttijdschriften die veelal door collega’s werden geschreven. Dat was voor Jo een basis om op verder te bouwen. Ze organiseerde kleine tentoonstellingen, eerst in Nederland en later ook in Duitsland en Frankrijk. Daarop was steeds een deel van de werken te koop, de harde kern van toppers echter niet. Ze initieerde artikelen over de brieven van Vincent aan Theo. Ze leende op ruime schaal werk uit voor verkooptentoonstellingen in kunsthandels. En in 1905 was de tijd rijp voor een beslissende stap: ze organiseerde zelf een grote tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Daarna raakte haar project in een stroomversnelling, ook gerenommeerde buitenlandse musea wilden het werk tentoonstellen én soms verwerven. Belangrijke verzamelaars als Hélène Kröller-Müller ontdekten Vincent. De prijzen schoten omhoog. Dat was het moment dat ze voorzichtig op de rem kon gaan staan. Ze wilde de helft van de collectie, die van haar zoon, voor hem bewaren. Die helft, met de meeste toppers erin, zou een halve eeuw later de basis vormen van het Van Gogh Museum.
Luijten beschikte voor zijn verhaal over een schat aan informatie. Jo hield lange tijd een dagboek bij, veel van haar briefwisseling is bewaard gebleven en ook de archieven van kunsthandelaren en musea gaven veel prijs. Daarmee is de reconstructie van het ‘in de markt zetten’ van Van Gogh een fascinerend relaas geworden, zowel qua grote lijn als in de details. Het is indrukwekkend om te lezen hoe Jo steeds aanvoelde wat de meest effectieve aanpak zou zijn. Het inzetten van de brieven van Vincent, met uiteindelijk een uitgave daarvan in het Nederlands, Duits en Engels, is een bepalende zet geweest. Maar ze schrok er ook niet voor terug om al heel vroeg een sterk verband te suggereren tussen de ontwikkeling van Vincents werk en zijn geestesgesteldheid, iets dat door de pers natuurlijk gretig werd opgepikt. Dat zouden we nu wat genuanceerder aanpakken.
Dat Jo dit project zelfstandig aanstuurde en in 35 jaar volbracht is knap. Ze bewoog zich daarbij omstreeks 1900 toch in een mannenwereld, en dat zonder enige ervaring in dit metier. Ze moest met geslepen kunsthandelaren soebatten over prijzen, wat ze vooral in de beginjaren lastig vond. Maar ze was intelligent en standvastig. Voordat ze Theo leerde kennen studeerde ze Engels, behaalde haar onderwijsakte en gaf les. Ook schreef ze boekbesprekingen en was ze geïnteresseerd in de politiek. Al in 1894 zou ze zich aanmelden als lid van de SDAP. Ze redigeerde zelf de in 1914 verschenen, driedelige uitgave Brieven aan zijn broeder en vertaalde die ook in het Engels.
In 1914 rondde ze eveneens een ander project af. Ze liet het stoffelijk overschot van haar man, dat in 1891 was begraven in Utrecht, naar Auvers-sur-Oise vervoeren en op het lokale kerkhof naast Vincent herbegraven. De bij zijn leven niet-begrepen kunstenaar en de broer wie de tijd niet gegeven was diens werk in de markt te zetten waren weer samengebracht. Door de vrouw die hen wél beroemd wist te maken.
Hans Luijten
Alles voor Vincent. Het leven van Jo van Gogh-Bonger
621 blz
Prometheus