De reden dat Pfeijffer zijn geliefde Genua inruilt voor Venetië is Clio. Sedert de antieke oudheid is dat de muze van de geschiedenis, maar in deze roman is het ook de naam van Pfeijffers nieuwe vriendin. Hij ontmoet haar bij een historische lezing in Genua. Zij is opgeleid als kunsthistorica, komt uit een oude adellijke familie en is beeldschoon. Wanneer zij een onderwijsaanstelling kan krijgen aan de Accademia in Venetië besluit ze daar te gaan wonen. Pfeijffer gaat met haar mee.
Het aardige van deze roman is het vertelperspectief. Pfeijffer kijkt terug op zijn relatie met Clio, die inmiddels voorbij is, vanuit een hotel waarin hij zijn intrek heeft genomen, Grand Hotel Europa. Het is een hotel met grandeur, een hotel zoals je ze honderd jaar geleden had. Waar het hotel zich bevindt laat Pfeijffer in het midden, maar het is een afgelegen plek. Dat terugkijken naar zijn geliefde en wat ze met elkaar hadden ziet hij als een researchfase, op basis van wat hij daarin verzamelt en op papier zet zal hij ooit de roman over deze liefdesgeschiedenis gaan schrijven. Je leest dus niet die roman.
Clio is een zelfbewuste jonge vrouw. Naast haar grondige kennis van kunst en geschiedenis is zij ook nog eens heel inventief. Meer dan eens zet ze Pfeijffer, die zijn toekomst niet heel duidelijk voor zich ziet, op een vruchtbaar pad. Wanneer een Nederlandse filmploeg een documentaire met hem wil filmen maar niet precies weet welke vorm daaraan te geven, bedenkt zij dat het over massatoerisme zou kunnen gaan. Ook doet ze hem het idee aan de hand dat hij daarover tegelijk een boek zou kunnen schrijven. Met die film wordt het niets, maar het werken eraan levert vermakelijke scènes op die Pfeijffer tot in Giethoorn brengen, het Venetië van het Noorden.
Serieuzer zijn de – soms welhaast essayachtige – passages over het internationale toerisme die Pfeijffer gaandeweg zijn onderzoek verzamelt. Zo ongeveer alle overwegingen en argumenten daaromtrent passeren de revue, op een alledaags niveau in gesprekken met mensen die werkzaam zijn in die industrie, op een wat abstracter en meer intellectueel niveau met een van de gasten die ook langdurig in Hotel Europa verblijft, de oude heer Patelski.
Voor Pfeijffer is zijn relatie met Clio een serieuze. Hij houdt oprecht van haar. Maar hij ziet het leven, en dus hun liefde, ook graag als een spel. Dat houdt deze verhaallijn licht en speels. Ze vormt in zekere zin het cement in de voegen die de meer beschouwelijke passages bijeen houdt. De zoektocht naar een verloren geraakt schilderij van Caravaggio, door Clio begonnen en door Pfeijffer met steeds meer enthousiasme meegespeeld, is een Dan Brown-achtig element in het verhaal. Voor Clio is het een bloedserieuze aangelegenheid, het geeft haar als kunsthistorica iets inhoudelijks te doen. Voor Pfeijffer is het reconstrueren van de lotgevallen van het schilderij en de mogelijk vindplaats ervan vooral een intellectuele oefening.
De boodschap van de roman is dat wat Europa nu overkomt met de toeloop van toeristen uit alle werelddelen duidelijk maakt wat de toekomst van ons werelddeel is: een gebied waar de tastbare geschiedenis op talloos veel plekken te beleven en bewonderen is, waardoor het toerisme alleen nog maar zal toenemen en uiteindelijk de enige logische inkomstenbron zal zijn. Europa als een plek van het verleden, een plek van de geschiedenis. Een échte toekomst, in de zin van nieuwe initiatieven en vooruitgang, is er dan als vanzelf nauwelijks meer mogelijk.
Grand Hotel Europa is een ideeënroman waarvan de boodschap is verpakt in een sprankelende liefdesgeschiedenis. Dat die liefde alweer over is en uitsluitend terugkijkend kan worden genoten raakt precies de juiste snaar van melancholie, van weemoed en berusting die het verhaal nodig heeft. Voor het hotel, dat sinds kort een Chinese eigenaar heeft die het wil moderniseren, geldt hetzelfde. En hoe lang zullen de overige gebouwen, plekken en historische steden in Europa hun authentieke karakter nog kunnen behouden?
Het is grappig dat Pfeijffer zichzelf ook soms neerzet als een anachronisme. Hij gaat niet naar het strand gaat omdat je daar tegenwoordig niet meer fatsoenlijk in je driedelige kostuum kan zitten. Dat heeft toch iets van een voorbije wereld. Ofschoon het meedelen daarvan tegelijk iets van koketteren heeft. En we krijgen vrijwel steeds te horen wat hij tijdens zijn ochtendtoilet uitkiest om te dragen, onveranderlijk een kostuum, das – plús dasspeld – en schoenen van de betere merken. Koketteren. Het zijn details die deel uitmaken van zijn heldere, soms uitdagende stijl van schrijven. Ik weet geen andere Nederlandse schrijver die zo uitbundig en overdadig formuleert, zo stellig poneert. Die stijl komt zijn boodschap ten goede en maakt het lezen tot een plezier. En die toeristen? De geschiedenis zal het ons leren.
Ilja Leonard Pfeiffer
Grand Hotel Europa
548 blz
Uitgeverij De Arbeiderspers