Durven opstaan en je medemens helpen wanneer dat nodig is, ook onder de moeilijkste omstandigheden. Niet iedereen zou dat zomaar doen, denk ik. Jan Zwartendijk, de Nederlandse consul in Litouwen, deed dat wél in de zomer van 1940. Litouwen bevond zich op dat moment in een hoogst onzekere situatie, ingeklemd als het was tussen de grootmachten Duitsland en Rusland. Polen was in de herfst van het jaar ervoor door Duitse troepen bezet, Rusland had als reactie daarop stellingen in het oosten van Polen ingenomen en stond in het voorjaar van 1940 klaar om de Baltische staten binnen te vallen. Veel Poolse Joden hadden hun toevlucht gezocht in Litouwen. Dat ze daar niet veilig waren drong langzaam maar zeker tot hen door, en ze zochten een uitweg. Jan Zwartendijk was bereid die te leveren.
Zwartendijk was pas kort in functie toen het probleem zich aandiende. In feite was hij op 15 juni 1940, de dag van de Russische bezetting van de Baltische staten, pas één dag consul. In het dagelijks leven was hij directeur van de vestiging van Philips in Kaunas, de hoofdstad van Litouwen. Hij woonde met zijn gezin in een ruim huis in een villawijk aan de rand van het centrum.
Kort na de Russische inval meldden zich bij het Nederlandse consulaat, dat in het Philipskantoor was gehuisvest, de eerste Joden die uit Litouwen wilden vertrekken. Daarvoor hadden zij een visum nodig voor het land van bestemming. In overleg met de Nederlandse ambassadeur voor de Baltische staten die in Letland zetelde, werd besloten dat Curaçao die bestemming zou kunnen zijn. Om te voorkomen dat de gouverneur van Curaçao om toestemming moest worden gevraagd, werd op de visa in het Frans de mededeling toegevoegd dat ‘het Nederlandse consulaat van Kaunas verklaart dat er voor Curaçao geen visum nodig is’. Dit laatste was een praktisch handigheidje, niet geheel volgens de regels ...
De enige route waarlangs in 1940 Curaçao bereikt kon worden liep via Rusland en Japan. Rusland werkte mee, maar eiste dat het eerstvolgende doorreisland ook toestemming zou geven. Dus schakelde Zwartendijk de Japanse consul in Kaunas in, Chiune Sugihara. Ook die tekende voor de visa, zonder medeweten van zijn superieuren in Tokio.
In de derde week van juli regelde Zwartendijk het eerste visum. Binnen korte tijd wist heel Litouwen dit en stonden er lange rijen voor het consulaat. Zwartendijk werkte sneller dan zijn Japanse collega. Hij schreef met vulpen én gebruikte een stempeltje, Siguhara kalligrafeerde alles met penseel en zwarte inkt, zes kolommen in Japanse karakters. Tijdens het enige interview dat Zwartendijk ooit gaf, in 1963 aan de Leeuwarder Courant, zei hij daarover: ‘Voor de enige vrolijke noot in deze periode van onheil zorgde de Japanse consul. Deze moest de doorreisvisa met zwarte inkt in de paspoorten penselen. Hij heeft me verschillende malen in paniek opgebeld of ik alsjeblieft niet zo snel te werk wilde gaan, want hij kon het met penselen niet bijhouden. De straat stond bij hem vol met wachtenden …’.
Wekenlang draaiden ze overuren, tot het Nederlandse consulaat door de Russen werd gesloten. Dat de Russen deze actie toelieten was sowieso wonderlijk, maar die beslissing werd vermoedelijk hoog in de partijtop genomen. Eenmaal dreigde het mis te gaan, toen een Russische officier van mening was dat de lange rijen voor het Nederlandse consulaat de openbare orde verstoorden. Zwartendijk wist hem te paaien met een Philishave, het elektrisch scheerapparaat dat in 1939 was geïntroduceerd.
Op basis van lijsten die de beide consuls bijhielden, en aanvullende informatie, schat Brokken het aantal verstrekte visa in die paar weken op ruim boven de tweeduizend. Misschien wel veel meer, als het vermoeden juist is dat Zwartendijk en Siguhara ook na de sluiting van het consulaat in het geheim doorgingen met verstrekken ervan. Wanneer je bedenkt dat op één visum vaak een heel gezin van vier of vijf personen de reis ondernam, moeten de aantallen geredde Joden veel hoger liggen.
Jan Brokken geeft in De rechtvaardigen in bijna vijftig hoofdstukken een rijk geschakeerd beeld van de actie in Kaunas en van de lotgevallen van tientallen Joden die de reis ondernamen. Ook maakt hij inzichtelijk hoe Zwartendijk en Siguhara er toe kwamen deze actie op te zetten en hoe dat een stempel heeft gedrukt op hun verdere leven. Zwartendijk heeft na de oorlog zijn heldendaad altijd kleiner voorgesteld dan deze was, mede omdat hij zich realiseerde dat hij die had ondernomen zonder formele toestemming van het ministerie van Buitenlandse Zaken – dat indertijd naar Londen was uitgeweken. Dat liet Den Haag hem trouwens na de oorlog ook fijntjes weten. In 1964 werd hij op het ministerie ontboden, kreeg een officiële reprimande omdat hij zich niet aan de regels had gehouden en werd hem verteld dat hij om die reden nooit een onderscheiding zou krijgen. Hij was er kapot van.
Ook heeft Zwartendijk nooit geweten hoeveel mensen hij door zijn visa heeft gered. Geen van deze mensen nam namelijk ooit contact met hem op, hij vermoedde daarom het ergste. Ook Siguhara had het door zijn actie niet gemakkelijk na de oorlog, maar kreeg later in zijn leven wel eerherstel. In 1985 werd hij – als enige Japanner ooit - erkend door Yad Vashem, de Israëlische onderscheiding voor niet-Joden die in de Tweede Wereldoorlog Joden het leven hebben gered. Aan Zwartendijk werd deze onderscheiding toegekend in 1997, postuum. Hij was in 1976 overleden. De namen van beide consuls staan nu vermeldt in het park in Jeruzalem, gewijd aan de ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’.
Brokken baseert zijn verslag op grondig onderzoek ter plekke, in archieven en op gesprekken met betrokkenen en nazaten daarvan. De bronverantwoording achterin het boek is indrukwekkend. De kracht van het verhaal zit hem in het feit dat hij het steeds persoonlijk maakt, je de belevenissen van echte mensen voorschotelt. Dat maakt het aangrijpend. Hij bezoekt met Edith, de nu 89-jarige dochter van Zwartendijk, Litouwen, maakt de reis per trein door Rusland en doet onderzoek op de plekken in Japan en Shanghai waar een deel van de vluchtelingen uiteindelijk bleef hangen. Een ander deel reisde na de oorlog verder naar andere windstreken, meestal de Verenigde Staten. Naar Curaçao reisde niemand. Maar dat was ook nooit de bedoeling geweest. Het ‘Curaçaovisum’, uitgereikt door de man die de bijnaam ‘Engel van Curaçao’ kreeg, was een visum naar de vrijheid, een document waarmee je een kans maakte om aan de vernietiging te ontkomen.
Jan Brokken
De rechtvaardigen
504 blz
Uitgeverij Atlas Contact