vrijdag 14 december 2018

Campert geportretteerd

Het is vrij ongebruikelijk dat je tijdens het lezen van een biografie getuige bent van het ontstaan van diezelfde biografie. Er zijn natuurlijk biografen die je laten meekijken bij hun speurtocht in archieven of op plekken die belangrijk zijn geweest in het leven van hun onderwerp, die hun rol als biograaf op die manier – subtiel of minder subtiel – zichtbaar maken. Maar Mirjam van Hengel gaat een stapje verder. Iedere vrijdagmiddag omstreeks vier uur belde ze aan bij de man van wie ze de biografie aan het schrijven was: Remco Campert. Zij, Campert en diens echtgenote Deborah Wolf namen dan plaats aan een tafel in de erker met uitzicht op de Amsterdamse Jan Luijkenstraat, er werd een fles wijn opengetrokken, de sigaretten lagen binnen handbereik. Ze waren overeengekomen dat Van Hengel concrete, duidelijke vragen mocht stellen naar aanleiding van haar onderzoek. Open vragen, in de trant van ‘hoe heb je dat beleefd, vertel eens over’, zou hij niet beantwoorden. Na een uur, maximaal anderhalf, werd de sessie opgeheven. Twee jaar lang werd dit ritueel wekelijks herhaald.

Van Hengel is in een voorwoord in Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert duidelijk over de betekenis van deze gesprekken voor haar onderzoek. Ze is zich bewust van de mogelijke valkuilen – dat Campert zijn eigen biografie gaat inkleuren is de meest voor de hand liggende. Maar dat gebeurt niet, kan je als lezer zelf vaststellen omdat ze de gesprekken met regelmaat laat terugkeren in haar tekst. Interessant zijn wel die momenten waarop Campert zich gebeurtenissen anders herinnert dan zoals zijn biografe ze heeft opgedoken uit brieven of andere documenten. De tijd kleurt herinneringen weleens anders in, denk je dan. En dan zijn er de zaken waarover Campert desgevraagd liever niet blijkt te willen praten, zoals de opvoeding van zijn kinderen. Onbedoeld komt dan het schuldgevoel dat hij daarover heeft aan de oppervlakte. In die zin werken de gesprekken verhelderend, bieden ze Van Hengel de gelegenheid tot een meer uitgebalanceerde interpretatie van haar gegevens. Je zou haast willen dat meer biografen om tafel gaan met hun beoogde onderwerp op het moment dat die de dood al in de ogen kijkt ...

Campert werd geboren in 1929, als zoon van de journalist en dichter Jan Campert en de actrice Joeki Broedelet. Zijn ouders gingen uit elkaar toen Remco drie jaar was, waarna hij afwisselend bij hen, zijn grootouders en een pleeggezin woonde. Jan Campert is als dichter tegenwoordig vooral bekend van ‘De Achttien Dooden’, het gedicht dat hij maakte naar aanleiding van de executie door de Duitsers van een groep verzetsmensen en stakers. Jan Campert werd tijdens het naar België smokkelen van een Joodse onderduiker opgepakt en via verschillende kampen naar het concentratiekamp Neuengamme gebracht, waar hij in januari 1943 overleed aan een borstvliesontsteking. De oorlog en het lot van zijn vader zou in de poëzie van Remco een grote rol blijven spelen.

In veertien hoofdstukken wandelt Van Hengel door Camperts lange leven. In ‘Zand op de achterbank’ is dat zijn jeugd in Kijkduin en Den Haag, ‘Tere vermiljoenen vogel’ gaat over Remco en de Vijftigers, ‘Koukleumen rond de Place de la Contrescarpe’ beschrijft zijn beginjaren als schrijver, ‘Huid over liefde’ behandelt het fascinerende intermezzo én huwelijk met Fritzi ten Harmsen van der Beek op de buitenplaats Jagtlust en het hoofdstuk ‘Het leven is vurrukkulluk’ geeft een beeld van Camperts leven en literaire successen in de jaren zestig. Ook de mindere tijden daarna, zijn overmatige drankgebruik, de financiële malaise en writer’s block in de latere jaren zeventig komen aan bod. De titel ‘Slordig beheer’, ooit al door zijn vader gebruikt voor diens losse levensstijl, is daar toepasselijk. De zorgvuldig gekozen zwart-wit foto’s die spaarzaam in het boek zijn opgenomen dragen bij aan de sfeertekening. Die op het voorplat is omstreeks 1956 door Johan van der Keuken genomen op Jagtlust.

Dat wat Campert als schrijver bewogen heeft komt in de gesprekken aan de orde, maar krijgt van Van Hengel ook een mooi platform door de gedichten en andere teksten die ze in ruime mate opneemt. Ze heeft een gelukkige hand daarin, lijkt het oeuvre goed te kennen. Campert zelf is daarover soms behoorlijk down to earth. Sprekend over de Vijftigers en zijn rol in dat gezelschap, verklaart hij ‘Ik wilde gewoon erg graag bij die jongens horen. Ik herkende die poëzie wel, maar het was ook: hier is iets aan de hand. We zien wel wat er van komt, maar eerst wil ik erbij horen.’ In een ander gesprek heeft hij het over een familie waar hij bij wil horen.

Van Hengel heeft van Campert toestemming gekregen om alles boven water te halen. Zijn werkkamer, met de vele kasten, laden, doosjes en los rondslingerende mappen blijkt een goudmijn te zijn, ze brengt daar vele uren in door. Regelmatig legt ze hem tijdens de vrijdagmiddagsessies brieven of andere schrijfsels voor die hij allang vergeten blijkt te zijn. En ook dan blijkt de door haar gekozen methode vaak heel effectief.

In het voorjaar van 2018 maakte Campert bekend dat hij zou stoppen met het schrijven van romans en zijn columns voor de Volkskrant. Nu waren die laatste al een poos uiterst minimaal, bestonden ze vaak uit niet meer dan een al gepubliceerd gedicht van hemzelf of een andere dichter, voorzien van een beknopte inleiding of opmerking achteraf. Maar toch bracht zijn mededeling een storm aan reacties teweeg in de media, van krantenlezers die het betreurden tot journalisten die zich leken af te vragen of ze Camperts gereedstaande necrologie niet alvast eens zouden oppoetsen. Dat Campert op zijn hoge leeftijd een grote schare liefhebbers heeft is duidelijk. Dit mooie en veelzijdige portret van Van Hengel maakt duidelijk hoe dat zo gekomen is.

Mirjam van Hengel
Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert
584 blz
De Bezige Bij