donderdag 19 oktober 2017

Goethe verklaard voor het volk

Eva Rovers bedacht voor de hoofdstukken in haar biografie Boud. Het verzameld leven van Boudewijn Büch mooie, passende titels. Die van het laatste hoofdstuk is mijn favoriet: Goethe voor de meute. Compact en kernachtig zegt die titel alles over Büchs gave om een onderwerp dat de geur heeft moeilijk of hoogstaand te zijn, zelfs elitair, zo te verpakken dat massa’s lezers de schrijver ontdekken en zijn werk gaan lezen. Bij Goethe ging het om een veertiendelige (!) televisieserie waarin Büch de kijker in 1999 meenam op een reis door Europa, door de geschiedenis, literatuur en kunst van Goethe's wereld. Mooi is ook de tekst waarmee Büch de reeks opende: ‘Goethe achterna is echt een avontuur, […] want geloof mij maar: Goethe is niet alleen maar een oude saaie Duitse lul, dat is een jongen waar je spelletjes mee kan spelen.’ Enthousiasmeren, heet dat. Büch was er een kei in.

De serie over Goethe was een van de laatste in de reeks De wereld van Boudewijn Buch, waarvan tussen 1988 en 2001 maar liefst 176 afleveringen werden uitgezonden. Het stramien van een aflevering was steeds gelijk: Büch bezocht een plek ergens ter wereld die hem om de een of andere reden fascineerde, of waar een van zijn ‘helden’ verbleef, en ter plekke vertelde hij voor de camera over die plek of interviewde de persoon in kwestie. Het was een eenvoudig concept, dat gemaakt werd door een kleine filmploeg. Büch zelf was de presentator, bracht de onderwerpen aan en leverde de inhoud. Het ging vaak over eilanden, popmusici of bijzondere bibliotheken en boeken. Die kleinschaligheid was een van de charmes van het programma, je keek naar de wereld van één man, niet naar een script dat zorgvuldig door een redactie was samengesteld. Het programma was een kijkcijferkanon, zeker in de eerste jaren.

Beroemd worden was voor de jonge Boudewijn Büch heel belangrijk, om niet te zeggen een zaak van leven of dood. Maar het zat hem niet mee. Het huwelijk van zijn ouders was slecht, waardoor hij een onrustige jeugd had. Op de middelbare school in Wassenaar mislukte hij, na hoger grijpen lukte het hem uiteindelijk met mooie cijfers de ulo af te maken. Daarna probeerde hij via een avondstudie Nederlands een MO-akte te halen, waarmee hij aan de universiteit zou worden toegelaten. De literaire kant van de studie boeide hem, daarvoor haalde hij hoge cijfers, maar de taaltechnische vakken bleken een obstakel. Een universitaire studie bleef dus buiten bereik. Niemand kwam dat echter te weten, ook zijn beste vrienden niet.

Gedurende de vroege jaren zeventig zat er weinig richting in Boudewijns leven. Hij woonde in Leiden op een studentenkamer, maar zijn studie MO vlotte niet erg. Daarnaast had hij verschillende baantjes, waaronder bordenwasser in de keuken bij V&D en later verkoper op de boekenafdeling. Ook had hij vriendinnen, maar die relaties liepen vroeger of later stuk. Vrienden merkten aan hem dat hij het leven soms maar een verdrietige zaak vond en tekenen van depressiviteit vertoonde. Zijn credo was dat ‘het beste middel daartegen een boekje kopen is’, en dus stapte hij regelmatig bij de boekhandels Kooijker en Ginsberg binnen om zijn ‘antidepressiva’ aan te schaffen. Vaak op de pof, waardoor hij stevig in de schulden raakte.  Hij wist wel een uitkering van de Leidse Sociale Dienst te regelen, omdat hij door het werk in de spoelkeuken en de domme collega’s met wie hij moest samenwerken depressief was geworden.

Dit waren ook de jaren dat hij verwoed begon te dichten. In zijn gedichten uit die tijd is een intense preoccupatie met kleine jongetjes te bespeuren. Hij had er geen moeite mee desgevraagd die voorkeur voor pedofilie te bevestigen. Eva Rovers ziet die houding als iets dat in het verlengde lag van zijn reeds eerder gekozen imago van homofiel. Een gekozen imago, inderdaad, zij betwijfelt of hij beide daadwerkelijk was. Büch plaatste zichzelf graag een beetje buiten de maatschappij, als een hedendaags romantisch dichter die leefde naar zijn eigen maatstaven. Poseren, heet dat. Sinds zijn tienerjaren dweepte hij al met de grote voorbeelden Charles Baudelaire en Oscar Wilde. Dichters die tijdens hun leven een uitgesproken beeld van zichzelf neerzetten, een imago  dat na hun dood nog is gegroeid.  Helaas lukte het Büch in tegenstelling tot zijn voorbeelden niet om blijvende indruk te maken met zijn poëzie, evenmin als dat later zou lukken met de meeste van zijn romans en overig proza.

Gaandeweg ging Büchs fantasieleven zijn werkelijke leven overvleugelen. Hij had zijn MO-akte niet gehaald, maar zijn vrienden hoorden van hem dat hij inmiddels Nederlands, Duits en/of filosofie studeerde en bezig was aan een proefschrift met als onderwerp ‘het druggebruik en zijn invloed op de Europese letterkunde, voor zover ik de talen beheers, van 1800-1940’. Hij zou zich hebben gespecialiseerd in de psychofarmacohistorie, de geschiedenis van middelen die het centrale zenuwstelsel beïnvloede. Drug, dus. Een niet-bestaande wetenschap. Aan de universiteit van Utrecht zou een speciaal instituut worden opgericht, waaraan hij leiding zou gaan geven. Niets van dit alles was waar. Maar hij hield vol dat het zo was.

Er is geopperd dat Büch leed aan Pseudologia fantastica, je leven anders voorstellen dan het is. Rovers aarzelt om het zo te noemen, omdat dit niet een eenduidig en algemeen aanvaard ziektebeeld is. Zij houdt het op autobiografictie, wat geen ziektebeeld is maar een omschrijving van wat Büch toepaste. De dood van zijn zoontje, die hij beschreef in De kleine blonde dood, is de ultieme vorm daarvan. Rovers beschrijft het proces van deze mystificatie tot in detail. Het is verbijsterende lectuur.

De honderdduizenden fans van De wereld van Boudewijn Büch kon dit niet deren, evenmin als de liefhebbers van het eerdere Büchs Boeken, als ze het al wisten. Zij hielden van de enthousiaste man die meeslepend kon vertellen over belangrijke en minder belangrijke onderwerpen. Of die, enkele jaren later, wekelijks bij Barend & Van Dorp verscheen om te vertellen over een zeldzaam boek of een botje van een Dodo. Een man die na de uitzending terugkeerde naar zijn monumentale woning aan de Amsterdamse Keizersgracht, die hij eigenhandig had omgetoverd tot een boekenpaleis waar Goethe jaloers op zou zijn geweest.

Eva Rovers, die eerder een indrukwekkende biografie schreef over Hélène Kröller-Müller, is de ideale biografe voor dit opmerkelijke verhaal. Ze velt geen oordeel over Büchs machinaties. Ze toont hem in zijn handelen, legt zijn drijfveren en zijn diepste emoties bloot. Het beeld dat ontstaat is dat van een man die door zijn zelf opgetrokken facades steeds eenzamer werd. Ze laat het aan jou als lezer om daar iets van te vinden, over te oordelen desnoods. Maar wil je dat laatste wel? Eigenlijk niet, want de Boudewijn Büch die zij ons presenteert in deze degelijke en zeer leesbare biografie is daar te sympathiek voor. Het hoge aaibaarheidsgehalte dat het fundament vormde van zijn populariteit blijft ook bij nadere beschouwing intact.

Eva Rovers
Boud. Het  verzameld leven van Boudewijn Büch (1948-2002)
576 blz
Prometheus

Geen opmerkingen:

Een reactie posten