Literatuur is inhoud. Daar selecteer ik op, in de boekhandel. Maar als ik daar dan sta, met de boeken waarvoor ik kwam al onder mijn arm, loop ik natuurlijk nog even langs de tafels om te kijken of ik misschien iets heb gemist. Dan gaat de verpakking een rol spelen, de covers. Ik ben zelf een paar jaar uitgever geweest, van kunstboeken, en weet hoe belangrijk die zijn. Een goede vormgever, ook van het literaire boek, probeert voor de omslag een ontwerp te maken dat opvalt maar ook iets prijsgeeft over de inhoud van het betreffende boek. Dat maakt het boek als product ‘af’, en zal hopelijk ook de verkoop bevorderen. Bij de nieuwe essaybundel van Oek de Jong, Het visioen aan de binnenbaai, is daar klaarblijkelijk goed over nagedacht. Het boek stond niet op mijn lijstje, maar zodra ik het zag was ik geïntrigeerd.
Wat zegt die omslag? Je ziet een straat met wolkenkrabbers, herkenbaar als New York. En je ziet een man op de stoep, die een hele reeks op elkaar gestapelde transparante kunststof dozen in balans probeert te houden. Dat lukt, maar te oordelen naar de houding van de man en de lichte kromming in de stapel dozen is het maar de vraag of dat nog lang blijft lukken. Dat beeld van die man en die stapel contrasteert met de stevig gefundeerde, verticale vormen van de wolkenkrabbers. Hier wordt door het beeld dus een tegenstelling gepresenteerd, en daarmee impliciet een vraag gesteld. Dat vond ik een geslaagd beeld voor de omslag van een boek met essays. Toen ik in de inhoudsopgave zag dat die stukken over Flaubert gingen, over Maria Dermoût, Reve, Frans Kellendonk en over seks en erotiek in de roman was ik helemaal verkocht. Nam het boek mee. Zo werkt dat (bij mij).
De kunstenaar die de foto maakte is Job Koelewijn. De titel van de foto is ‘A Balancing Act’. Koelewijn maakte de foto in 1998, toen hij met een beurs een tijdje in New York mocht werken. Het was zijn bedoeling met de foto te wijzen op de tegenstelling tussen de mens, die zich met zijn gevoel, emoties, onzekerheden en in verhouding kleine maat overeind moet zien te houden in de veel grotere, onpersoonlijke en van beton, staal en glas opgetrokken wereldstad. Na de aanslagen in New York van 9/11 kreeg de foto vanzelfsprekend een extra lading. Dit alles leerde ik pas later, op de tentoonstelling ‘Zie de mens. Honderd jaar, honderd gezichten’ die in het najaar van 2016 in Museum De Fundatie in Zwolle werd getoond. Daar hing de foto, als beeld van het jaar 1998, en schreef Hans den Hartog Jager erover in de catalogus.
En dan, na deze lange inleiding over de buitenkant van het boek, de hamvraag: is de inhoud van de bundel zo interessant als de cover suggereert? Die vraag kan ik instemmend beantwoorden. Vrijwel ieder stuk bevatte voor mij nieuwe informatie of een nieuw inzicht. En dat is toch het minste wat je verwacht van een essaybundel.
De zestien essays in deze bundel gaan over literatuur, over kunst en over literaire vriendschap. Ze verschenen eerder onder andere in De Gids, in NRC Handelsblad, Vrij Nederland, Hollands Diep, Tirade, Museumtijdschrift of werden door de auteur uitgesproken op symposia. De Jong is opgeleid als kunsthistoricus, vandaar de aandacht voor literatuur én beeldende kunst.
De mooiste stukken zijn, niet vreemd bij De Jong, de meest persoonlijke. Dat geldt ook voor de tekst over Frans Kellendonk, de schrijver die in 1989 overleed aan AIDS. De Jong en hij kenden elkaar sinds 1982. Drie jaar daarvoor was De Jong doorgebroken met Opwaaiende zomerjurken, Kellendonks debuut Bouwval was in 1977 al een succes. Beginnende schrijvers dus, die elkaar vonden als vrienden en collega’s. Halverwege de jaren tachtig werd duidelijk wat de medische prognose voor Kellendonk was, in de zomer van 1989 stokte het contact. De Jong beschrijft hoe een laatste ontmoeting, in de kamer waar Kellendonk de laatste anderhalf jaar van zijn leven bivakkeerde, eindigde in een ‘verbeten stilzwijgen’ van Kellendonk. Dat moment bleef schuren, voor De Jong bleef Kellendonk vervolgens ‘doorleven’, het liet hem nooit meer los. Hij zou uiteindelijk, samen met Jaap Goedegebuure, in 2015 de uitgave van Kellendonks brieven bezorgen.
En dan het essay over seks en erotiek in de roman, dat wat ook mijn aandacht trok in de inhoudsopgave, wat biedt dat? De Jong publiceerde in 2002 de roman Hokwerda’s kind. Op de seksscènes daarin kreeg hij zoveel commentaar dat hij zich voornam te bestuderen hoe schrijvers vóór hem dat onderwerp hadden aangepakt. Hij begint bij Gustave Flaubert, die in 1849-’50 een reis maakte door het Midden-Oosten en Italië en daar een dagboek van bijhield. Flaubert bezocht bordelen, schreef daar uitvoerig over en bedreef de liefde in Egypte zelfs met een tolk erbij! Uit Lodewijk van Deyssels roman Een liefde komt de onsterfelijke zin ‘Mathilde voelde haar juichende jeugdvlees onder haar kleren beven.’ Daarna volgen Marcel Proust en de homoseksualiteit, de geilheid in James Joyce’s Ulysses en het overspel bij John Updike, de meester van de ultieme liefdesscène. De Jong eindigt dan bij A.F.Th. van der Heijden, in wiens Advocaat van de hanen de aanwezigheid van seks volkomen vanzelfsprekend is.
Verder zijn er heldere analyses van gedichten van Vasalis (Afsluitdijk en Rebus in de bus), van C.O Jellema (Zeegezicht), artikelen over Rembrandt en Caravaggio en een betoverend mooi stuk over het werk van Maria Dermoût en haar prachtige romans en verhalen over Nederlands-Indië.
Maar de échte – en uiteindelijk misschien wel belangrijkste - reden voor mij om deze bundel te kopen was het openingsstuk: De weg van de schrijver. Over het ontstaan van Opwaaiende zomerjurken. Daarin schetst De Jong het ontstaan van zijn eerste roman, een boek dat indertijd op mij, een beginnende lezer, diepe indruk maakte en dat nog jarenlang mijn all time favorite was. Het lezen van dát stuk was voor mij een sentimental journey. De rest van de bundel: een waardevolle toegift.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten