In het inmiddels omvangrijke oeuvre van Maarten ’t Hart spelen dominees een prominente rol. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat ’t Hart de zoon is van een grafmaker uit het gereformeerde Maassluis. Die dominees komen in allerlei gedaanten voorbij, van de steile, hel en verdoemenis prekende boemannen tot de meer verlichte versies die oprecht zijn begaan met hun volgelingen. Maar als je mij een jaar geleden had gevraagd of ’t Hart ooit zou schrijven over een dominee die een striptease doet, dan had ik dat beslist niet geloofd. Een brug te ver, zou ik hebben gedacht, zelfs voor een schrijver die de dagelijkse werkelijkheid graag een beetje naar zijn hand zet. Maar in het titelverhaal in De moeder van Ikabod & andere verhalen is dat moment toch aangebroken.
Nu overdrijf ik zelf ook enigszins, moet ik toegeven. Waarschijnlijk een beetje in de ban geraakt van ’t Harts werkwijze. Het is namelijk geen echte striptease. Het speelt zich af op een broeiend hete zondag in augustus. ’t Hart valt in voor de organist van de protestantse kerk in Warmond. Ook de predikant is een invalster, een vrouw met de naam Ilonka de Priester (!). Het wordt een vreemde dienst, want er komen geen gelovigen opdagen. Slechts de kosteres, een ouderlinge en ’t Hart zijn getuige van de dienst. Voor ’t Hart is dat geen probleem, het is immers veel fijner om orgel te spelen als je níet met een kerk vol slecht zingende gelovigen rekening hoeft te houden. Na de dienst betreed hij de consistorie en ziet de predikant haar toga over haar hoofd uittrekken: ‘En toen stond ze daar, die Ilonka de Priester, in een lichtblauw mouwloos hemdje en een zwart kokerrokje, waaronder lange gebruinde, van zweet vochtig glinsterende benen afdaalden naar sandaaltjes die voornamelijk uit dunne riempjes waren opgetrokken. Het is dat ik, wat verliefdheden betreft, inmiddels een gezegende staat van immuniteit heb bereikt, anders was het prompt misgegaan.’ Een striptease in een nachtclub kon niet zo opwindend zijn, meent ’t Hart. En als de dominee haar haar heeft losgemaakt, haar strenge bril heeft afgezet en met een diepe zucht is gaan zitten, raken van die diepe zucht ’t Harts ‘hormonen van slag’.
De ingrediënten van dit mooie, wat langere verhaal zijn de muziek, het geloof en de vrouw. ’t Harts biografie in een notendop, zou je kunnen zeggen. In vrijwel alle verhalen in deze bundel keren die elementen terug. Warmond, de huidige woonplaats van ’t Hart, is het decor van enkele van de mooiste verhalen. In Hoe God verscheen in Warmond vraagt een tienjarige jongen aan ’t Hart de weg naar het adres van God, die in Warmond schijnt te wonen. Hij wil God vragen zijn zieke moeder te genezen. Vanzelfsprekend gaat ’t Hart met hem op zoek naar het juiste huis. En De jonge Amadeus is het hilarische relaas van de mislukkende muzikale begeleiding van een rouwdienst.
De bundel bevat 18 verhalen, in lengte variërend van 3 tot 42 bladzijden. Naast Warmond spelen ze zich af in Leiden, Londen, Stockholm en Maassluis. In die laatste plaats is het openingsverhaal gesitueerd, waarvoor 't Hart teruggaat naar de zomervakantie waarin hij, als zestienjarige, in een bakkerij werkt. Het slotverhaal beschrijft een promotiereisje naar Stockholm, waarop hij danig van slag raakt van de charmes van zijn mooie Zweedse vertaalster. De verwikkelingen rond de verkoop van zijn Leidse huis zijn geestig, net als het misverstand dat op een vroege decemberochtend in 2006 ontstaat en waarbij Leidse marktkooplui menen dat 't Hart de avond tevoren de P.C. Hooftprijs heeft gewonnen. Terwijl dat toch echt die andere Maarten, Maarten Biesheuvel is geweest.
Het lezen van ’t Hart ervoer ik, ook nu weer, als iets vertrouwds. Volgens mijn boekenschrift las ik voor het eerst iets van hem in 1979, de verhalenbundel Het vrome volk. (Het van de plank halend zie ik dat 't Hart dit voor mij signeerde in Wassenaar, op 19 mei 1979). In mijn boekenkast staan nu, met Ikabod mee, precies veertig van zijn boeken. Daarvan vielen er maar enkele – De vlieger, Verlovingstijd – tegen. Dat ik een levende Nederlandse schrijver over een zo lange periode blijf volgen is uitzonderlijk. De late Hermans zei me weinig meer, op Wolkers was ik op een bepaald moment uitgekeken en de romans van Reve van na 1980 vond ik niet om door te komen. Waarom lees ik dan nog steeds met plezier ‘t Hart? In zijn werk bespeur ik geen terugval in kwaliteit, zoals bij de anderen. Dat kan te maken hebben met een verschil in artistieke ambities, want wie niet naar het hoogste reikt loopt ook niet het gevaar diep terug te vallen. ’t Hart streeft er niet naar een vernieuwend auteur te zijn, hij beoogt geen maatschappelijke impact met zijn werk. Zijn publicaties over het afstand nemen van het geloof zijn in de eerste plaats een persoonlijke getuigenis. Zijn belangrijkste troeven zijn het autobiografische karakter van zijn werk en zijn literaire vakmanschap. Dat houdt ook de verhalen in deze bundel op een hoog niveau. Dat maakt hem een traditionele verteller van verhalen. De herkenbaarheid van de onderwerpen, de lichte ironie, de manier waarop ’t Hart je deelgenoot maakt van het gebeuren: het is plezierig lezen. Ik blijf hem dus vast nog een hele tijd volgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten