Beatrice reisde in het gezelschap van haar dienstbode en haar dertienjarige staljongen. Van de koning had ze een schriftelijk vrijgeleide gekregen, en aan alle havens op de route had hij haar komst aangekondigd. Haar bagage was indrukwekkend. In een grote afsluitbare koffer had ze een schat aan nuttige en ook volstrekt nutteloze spullen geperst. Tot aan een tonnetje met wijn, alsof ze niet door Franse, Duitse en Italiaanse wijnstreken zou reizen. Veel geld had ze gespendeerd aan nieuwe kleding, en ook aan een klein psalmboek in een speciaal voor haar vervaardigd zilveren foedraal. Aan haar hand pronkte een grote ring met daarin een afbeelding van de heilige Christoffel met het kindje Jezus op zijn schouder. Verdrinken zou ze dus niet.
Alleen al aan de voorbereidingen – en voorpret – was Beatrice een vermogen kwijt. Maar het kon ook anders. In 1440, bijna een eeuw later, bereidde broeder Thomas Dane zich voor op zijn pelgrimage. Ook zijn reisdoel was Rome, maar hij hoopte te kunnen doorreizen naar Jeruzalem. Hij was gewend om sober te leven. Als Augustijner monnik was hij altijd op zoek naar God, naar een geestelijk contact met hem. Al hoopte hij stiekem om in Jeruzalem ook fysiek met hem in contact te komen, wanneer hij Jezus´ lijdensweg zou kunnen nalopen, zijn voeten neerzetten waar Diens zweet en tranen de grond hadden geheiligd. Van zijn abt had broeder Thomas voor zijn tocht 365 dagen verlof gekregen. Hij reisde met minimale bagage, een dikke wollen mantel en breedgerande hoed moesten hem tegen de regen beschermen. Zijn enige aankoop was een paar goede schoenen, een flinke aanslag op zijn budget. De boot over het Kanaal, naar de Franse havenstad Dieppe, was ook zo´n kostenpost. Verder was het een kwestie van lopen, over de uitgestrekte Duitse vlakten, over de gruwelijk hoge Alpen. En slapen in groezelige herbergen of, beter, zomaar ergens in een boerenschuur.
Beatrice en Thomas waren pelgrims. Onder de middeleeuwse reizigers waren die in de meerderheid. Maar er bestond een breed scala aan andere reizigers. Ondernemende types die ontdekt hadden dat er in het oosten voor weinig geld specerijen, stoffen en andere goederen te koop waren waarvoor de elite in Europa bereid was grof geld neer te tellen, waren de eersten. Venetië, gunstig gelegen havenstad, spon daar garen bij. Maar ook pure nieuwsgierigheid was een reden om op reis te gaan, of je nu een wetenschapper was of een dilettant. En vanzelfsprekend had je ook nog de echte avonturier, de man – zelden een vrouw – die van huis vertrok en wel zag wat het leven voor hem in petto had.Een min of meer logisch gevolg van deze reislust gedurende de veertiende en vijftiende eeuw was het ontstaan van de reisgids. Voor de argeloze reiziger kon dat een onmisbaar onderdeel van zijn bagage betekenen. Het woordje ‘kon’ is hier van belang, omdat dit lang niet altijd het geval was. Je had reisgidsen die betrouwbaar waren, omdat de schrijver ervan de beschreven gebieden wel degelijk had bezocht. Maar tal van reisbeschrijvingen werden gewoon ergens vanachter een bureau verzonnen, zonder dat de auteur een voet buiten de deur had gezet. Of de auteur reisde naar de veilige hoofdstad van een afgelegen gebied, en pikte daar allerlei wilde verhalen en geruchten op over het te gevaarlijke binnenland – ‘over mieren zo groot als honden, vrouwen met edelstenen als ogen, […] en fantasieplaatsen als de Bron der Jeugd, het eiland van de Amazonen en zelfs het Aards Paradijs’. Er was een markt voor dergelijke boeken, ze werden ook thuis bij de haard gelezen, als een soort avonturenroman. Anthony Bale maakt voor Op reis in de Middeleeuwen veelvuldig gebruik van deze bronnen, evenals van allerlei egodocumenten van reizigers, waarvan er veel nog niet eerder vertaald werden.
Wat het lezen van Bale’s boek een feestelijk tintje geeft, is dat hij eigenlijk maar één reis maakt, maar dan een hele lange. Hij begint in Engeland, met de hierboven al genoemde Beatrice en broeder Thomas. Via Aken en Venetië reizen zij naar Rome, en Thomas ook naar Jeruzalem. Vandaar volgt hij steeds andere reizigers op een volgend, aansluitend traject: via Constantinopel, met een omweg door Ethiopië, langs de zijderoutes naar Perzië, India en Mongools China. Gekomen aan de grenzen van het Middeleeuwse fysieke reisbereik, verlustigt hij zich nog een geestig hoofdstuk lang met de mythische, dus onbereikbare bestemmingen.
Bale (1975) was verbonden aan Birkbeck, University of Londen en bekleedt vanaf oktober de leerstoel Middeleeuwse & Renaissance Literatuur in Cambridge. Zijn fascinatie voor de Middeleeuwen druipt van iedere bladzijde van dit boek, hij geniet zichtbaar van het vertellen wéér een ongelooflijk verhaal of geestige anekdote, nu niet aan een zaal met studenten maar aan een onzichtbaar lezerspubliek. Als ik één puntje van kritiek mag noemen: de Middeleeuwen omvatten een lange periode, een kleine duizend jaar. Bale concentreert zich op het staartje daarvan, de periode 1300-1500, de late Middeleeuwen. Dat wordt uit de titel van zijn boek niet echt duidelijk.Een reisgids dient eerst en vooral praktische adviezen te bevatten. Dat was indertijd ook zo. Bale sluit daarom ieder hoofdstuk af met reistips uit de door hem bestudeerde bronnen. De lijst met munteenheden dat je bij je diende te hebben voor het traject Londen-Rome, twee A 4-tjes lang, is duizeligmakend. De tips voor het veilig doorkruisen van een woestijn kunnen levensreddend zijn. En ´hoe herken ik wat ik eet in Mongolië´ zou geruststellend moeten zijn – of niet. En natuurlijk ontbreekt de rubriek ‘handige zinnetjes voor reizigers’ niet.
Anthony Bale / Op reis in de Middeleeuwen. De wereld door de ogen van pelgrims, handelaren en spionnen / Vertaald uit het Engels door Fred Hendriks / 384 blz / Uitgeverij Balans, 2023