zondag 25 juni 2023

Willem Nijholt over zichzelf

Afgelopen vrijdag overleed op 88-jarige leeftijd Willem Nijholt. Iedereen kent hem als acteur, zanger en danser, uit Oebele, De stille kracht, als jurylid, maar niet iedereen weet dat hij ook een begenadigd schrijver was. Een fijn stilist, een bevlogen verteller van verhalen. Autobiografische verhalen. Hij schreef ze op oudere leeftijd toen hij, verlost van een overvolle agenda, de tijd had om in alle rust terug te kijken. In 2011 verscheen Met bonzend hart, een bundeling van de brieven die hij tussen 2004 en 2011 schreef aan Hella S. Haasse. Het is een eenzijdige briefwisseling, hij vertelt haar zijn leven, zij fungeert als klankbord maar schrijft niet terug. Vijf jaar later publiceerde Nijholt zijn memoires in Een ongeduldig verlangen. Met deze laatste beginnen we. 

We schrijven januari 1946. Het is koud op het schip dat de twaalfjarige Willem Nijholt, zijn broer Jan en zijn moeder binnen enkele uren in de haven van Amsterdam zal afleveren. De lange weken daarvoor, vanaf het vertrek uit Nederlands-Indië tot in de Middellandse Zee, was dunne tropenkleding voldoende geweest. Maar nu staan Willem en Jan klappertandend aan dek. Tot de stevige kapitein op hen afkomt en zijn jas om beide jongens heenslaat. Dat geeft wat warmte. En het helpt zeker bij het bewaren van het triomfantelijke gevoel dat ze de hele reis al hebben: ‘We hadden het gehaald. De Jap was verslagen. Wij, kinderen, hadden in Indië jaren van honger meegemaakt, dagelijks onder bewaking van de Jappen op onze knieën moeten liggen hakken in de keiharde tropische grond, onder de koperen ploert, met een geweer in de rug en geschreeuw aan je kop.’ Dat is gelukkig achter de rug, en in Holland zou alles nog verder goed komen.

Aan de kade in Amsterdam wacht prinses Juliana. Het beeld daarvan is Nijholt altijd bijgebleven: ‘Vlak voordat zij van de loopplank op de kade stapte, keek ze nog een keer om, prinses Juliana, en zwaaide vriendelijk maar duidelijk aangedaan naar de menigte die haar aan de reling van het schip uitwuifde. Het eerste ziekenhuisschip dat, begin januari 1946, met ernstig zieke vrouwen en kinderen, slachtoffers van de Japanse concentratiekampen, vanuit Indië terug in het vaderland kwam. Zo had de prinses dat ook tegen ons gezegd. Vaderland. “Bent u blij weer terug te zijn in het vaderland?” Ja, nu ik dit opschrijf, na bijna zeventig jaar, denk ik, ach, wat moest ze anders? Voor haar was het natuurlijk ook geen prettige klus.’

Moeder Nijholt ligt tijdens de bootreis in de ziekenboeg. Lichamelijk en geestelijk uitgeput. Eenmaal in Nederland wordt ze met haar kinderen overgebracht naar Millingen aan de Rijn, een dorp niet ver van de grens met Duitsland. Daar burgeren ze in. De kinderen gaan naar school, worden lid van sportverenigingen en op zondag gaat de familie naar de kerk. Moeder herstelt langzaamaan. Na  een tijd komt ook vader weer terug uit Indië: ‘Een vreemde oude man in onze ogen, die helemaal niet meer leek op de foto’s die we van hem hadden. […] Een man die in de oorlog aan de beruchte Birma-spoorlijn had gewerkt, tot afmatting aan toe was uitgehongerd en geranseld, en nu nog weer eens de (merdeka)-oorlog in moest en daarbij van binnen jankte, omdat hij, zoals hij in een van de weinige keren dat ik hem in wanhoop hoorde kreunen, “nu tegen zijn eigen mensen moest gaan vechten”. Hij moest weer onder de wapenen en naar Indië, om de Indische vrijheidsstrijders neer te knallen. Dat was vreselijk voor hem. Hij beschouwde de Indonesiërs als z’n eigen volk en was in Indië de geliefdste sergeant-majoor-instructeur geweest voor al zijn jongens.’ 

Naarmate de jonge Willem opgroeit worden zijn ervaringen minder die van het familieleven en meer die van hemzelf: Zijn mislukking op de HBS, zijn voor hemzelf verwarrende, kortstondige  relatie met een broeder uit het nabije klooster – waar hij zich achteraf beslist niet ongelukkig mee voelde – en zijn aanmelding bij de marine. Over dit laatste vertelt hij trouwens hilarisch. Hij zag in Nijmegen en Millingen aan de Rijn in de gemeentehuizen affiches met de slogan ‘Zorg dat je er (ook) bij komt, bij de marine’. En hij had in de Millingse bioscoop de speelfilm Follow the Fleet gezien, waarin Fred Astaire samen met honderden in smetteloos wit gestoken matrozen sublieme parades uitvoerde, als tapdans. Dat leek hem wel wat. Maar de werkelijkheid bleek natuurlijk minder sprookjesachtig …

Vanzelfsprekend kijkt hij ook terug op zijn loopbaan als acteur en kleinkunstenaar. De toneelschool, zijn eerste rollen, verhalen over collega’s als Siem Vroom, Wim Sonneveld en Conny Stuart, het komt in de laatste hoofdstukken aan de orde. Maar hier ietwat summier, in het brievenboek ruimt hij daarvoor meer plaats in. Een ongeduldig verlangen geeft daarmee vooral een mooie inkijk in de jeugd van Nijholt, in een Nederland dat in deze vorm niet meer bestaat.

In 1996 ontmoeten Willem Nijholt en Hella Haasse elkaar tijdens de opnamen van het populaire televisieprogramma Villa Felderhof. Het klikt en ze blijven contact houden. Vanaf de zomer van 2004 schrijft Nijholt brieven aan Haasse, die in Met bonzend hart bijeengebracht zijn. 

Nijholt en Haasse groeiden beide op in het voormalige Nederlands-Indië, een gedeelde afkomst. Haasse is er voor het begin van de Tweede Wereldoorlog al vertrokken, Nijholt niet. Zijn belevenissen in het kamp doet hij haar met gevoel voor dramatiek uit de doeken, zijn vroege fascinatie voor het toneel en zijn toelatingsexamen tot de toneelschool worden met subtiele humor gebracht. Caro van Eyck, Ank van der Moer, Wim Sonneveld en anderen komen in soms onverwachte rollen en situaties voorbij. De gekozen vorm, de brief, geeft de bundel een stevige structuur waarbinnen Nijholt naar hartelust  en niet persé chronologisch in de tijd herinneringen mag ophalen.   

Een rode draad in de brieven vormt de keelkanker die in 2005 bij Nijholt wordt vastgesteld. Het hele proces van chemokuren en revalideren duurt jaren. Hij put de daarvoor benodigde kracht onder andere uit het idyllisch gelegen huis dat hij en zijn partner Ben bewonen in de heuvels aan de Loire. Ook over het dagelijks leven op het Franse platteland, de natuur in de verschillende seizoenen en de rustgevende invloed daarvan schrijft hij prachtige passages. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Haasse, op eigen initiatief, haar uitgever wist te interesseren voor de boekuitgave van deze brieven.

Willem Nijholt / Een ongeduldig verlangen. Herinneringen / 280 blz. / Em. Querido’s Uitgeverij, 2016

Willem Nijholt / Met bonzend hart. Brieven aan Hella S. Haasse / 340 blz. / Em. Querido’s Uitgeverij, 2011

dinsdag 20 juni 2023

Boer & Vrouw

Jan zou geen goede kandidaat zijn geweest voor Boer zoekt Vrouw. Weliswaar bezit hij een mooie boerderij, direct achter de dijk van de Waddenzee, die hij sinds de dood door een auto-ongeluk van zijn ouders alleen bewoont, maar hij is slecht in communicatie, in het algemeen en in het bijzonder met andere mensen. 'Jan zet de TV weer uit, gaat op de bank liggen en probeert zich te herinneren wanneer hij voor het laatst iets tegen iemand gezegd heeft en wanneer dat dan was. Dat zal tegen de vrachtrijder geweest zijn die de bieten kwam halen en dat was november, ruim een maand geleden. Hij is ook nog een paar keer naar het dorp gegaan om iets te kopen, maar of hij daar wat gezegd heeft, daar is hij niet zeker van.’

Maar toch mist hij dat contact, daarom besluit hij een contactadvertentie in de krant te zetten. Die luidt: ‘Boerenzoon zoekt vrouw. Woont alleen. 80 ha.’ Na een week heeft hij vier brieven. Zijn keuze valt op de vrouw die ook kortaf is: ‘Ik weet hoe het is. Bel me. Wil.’ Ze bellen en maken een afspraak voor een bezoek van Wil. Dat verloopt stroef, maar ze besluiten desondanks om door te zetten.

Wat Jan niet weet is dat Wil niet zozeer uit is op een boer maar veeleer op een boerderij. De leegte van een landschap, weidse vergezichten, de zee. Daar wordt ze rustig van in haar hoofd, heeft ze op therapie met haar psycholoog vastgesteld. Maar in de drukke Randstad is dat niet te vinden. De boerderij en de locatie voldoen aan haar verwachtingen, van Jan heeft ze een zekere afkeer. Zijn knokige lichaam aanraken, seks hebben, ze moet zich over een flinke drempel zetten.

Ondanks een moeizaam begin raken Jan en Wil – die trouwens geen Wil blijkt te heten, een bizarre draai - langzaamaan op elkaar gesteld. Mathijs Deen beschrijft die ontwikkeling naar een minder stugge relatie met gevoel voor de nuances. Zoals hij ook het gevoel van eenzaamheid, de afgelegen boerderij en het eindeloze landschap met de lage horizon zo neerzet dat het je zal bijblijven.

De roman verscheen eerder, in 1997, onder de titel Moeder Doen. Meer informatie daarover wordt niet verstrekt en kon ik ook niet vinden. 

Mathijs Deen / Onder de mensen / Herziene editie van Moeder Doen, 1997 / 206 blz / Thomas Rap, 2016 

zondag 18 juni 2023

´Waddenthrillers´

Mathijs Deen en het Waddengebied zijn zo´n beetje met elkaar vergroeid, mag je zeggen. In het bijzonder met Vlieland, waar het gezin Deen begin jaren zeventig voor het eerst met vakantie kwam. Op advies van de huisarts. Vanwege de gezonde lucht, die heilzaam zou uitwerken op de longaandoening van Deens oudste broer. Dat bleek inderdaad het geval. Nog heilzamer, maar dan tussen de oren, bleek Vlieland te zijn voor vader Deen. Een wat teruggetrokken man, gewend aan het bosrijke, besloten landschap rondom Hengelo, allergisch voor alles wat zijn dagelijkse routine verstoorde. Maar op Vlieland, onder de eindeloze hemel en de weidse vergezichten, werd hij zowaar vrolijk. Dus werd de zomervakantie voortaan op dat eiland doorgebracht. Wat voor de jonge Mathijs (1962) het begin van een levenslange liefde zou blijken te zijn.

In Deens oeuvre komt die band steeds sterker naar voren. In 2013 publiceerde hij De Wadden. Een geschiedenis. Een bevlogen neergepend relaas over het gebied, waarvoor hij  het opnieuw had bereisd, met bewoners en kenners sprak en talloze archiefstukken en andere documenten raadpleegde. Het bleek een klassieker, het boek wordt nog steeds herdrukt. De novelle Het lichtschip (2020) was minder groots van opzet, maar bood juist in de beperking van plek en handeling een indringend beeld van een wat ondergeschoven aspect van het leven op de Waddenzee. En vorig jaar was er dan ineens De Hollander, een ‘Waddenthriller’. Enkele weken geleden gevolgd door De duiker.

Ofschoon de uitgeverij die laatste twee boeken in de markt zet als thriller, voel ik zelf meer voor de term detective. Dit omdat Deen de verhalen centreert rond de jonge inspecteur Liewe Cupido, een Duitser van Nederlandse afkomst die daarom door zijn collega´s bij de Bundespolizei See in het Noord-Duitse Cuxhaven ´de Hollander´ wordt genoemd. Cupido is een wat zwijgzame man, opgegroeid op de Wadden. Hij onderzoekt, observeert en analyseert door te luisteren en te kijken. Is ook in staat een stap terug te doen voor het overzicht. Zijn zelfstandige, soms eigengereide werkwijze doet enigszins denken aan die van denkbeeldige collega’s als de inspecteurs Maigret en Morse. Met die laatste heeft hij gemeen dat het werkgebied sfeerbepalend is: bij Morse is dat Oxford en wijde omgeving, bij Cupido het Nederlandse en Duitse Waddengebied.  

In Deens eerste detective, De Hollander, draait het om drie ervaren Duitse wadlopers die al decennia samen alle tochten tussen het vasteland en de Nederlandse en Duitse Waddeneilanden hebben gelopen en er een boek over schreven dat als de bijbel van het wadlopen wordt gezien. Eén tocht maakten ze echter nog nooit, die tussen Groningen en Borkum, het eerste Duitse eiland. Die tocht is vol risico’s en kan uitsluitend worden gelopen wanneer alle water- en weersomstandigheden ideaal zijn. Wanneer na jaren dat moment eindelijk is aangebroken gaan twee van de drie – de derde is verhinderd – op stap. Maar het loopt mis, in het donker verdrinkt een van de twee in een vaargeul, de ander brengt bij hoogwater de nacht door op het wad en bereikt de volgende ochtend verkleumd en volstrekt in de war Borkum. Het lijkt een ongeluk, maar is het dat? Of is het een moord, gepleegd door iemand die denkt dat de altijd in beweging zijnde Waddenzee alle sporen zal uitwissen? Maar die niet weet dat die beweging vrijwel altijd volgens vaste patronen verloopt en dat een afwijkende gebeurtenis, bijvoorbeeld een moord, toch sporen kan nalaten die door een kenner, in dit geval onze inspecteur, te lezen zijn. 

In het zojuist verschenen De duiker is het vanaf het begin duidelijk dat er een moord is gepleegd. Wanneer de Freyja, een tot bergingsschip omgebouwde vissersboot van Terschelling in de Duitse Bocht voor het eiland Amrum op een onbekend wrak stuit, doet de bemanning met hun onderwatercamera een gruwelijke ontdekking. Aan de trap van de stuurhut is met handboeien een duiker vastgeketend. De sleuteltjes van die boeien hangen aan een haakje net buiten zijn bereik. Hij ziet ze, maar kan er niet bij. Zo moet hij, waarschijnlijk in paniek zijn luchtfles snel leegzuigend, zijn gestikt. De lading van het wrak, de in 1950 gezonken Hanne, bestaat uit honderden grote koperen platen. Op de zwarte markt een fortuin waard. Was het slachtoffer een wrakduiker, vermoord door een concurrent? Of wijst het meedogenloze karakter van de moord op een ander scenario? Met een wrak in Duitse wateren, een Nederlands bergingsschip en een onderzoek dat zich vermoedelijk in het gehele Waddengebied zal afspelen wordt Cupido op de zaak gezet. Die al snel in het complexe privéleven van het slachtoffer verzeild raakt.

Deen is een meester in het doseren. In De Hollander is de manier waarop hij in de aanloop naar de wadlooptocht de spanning opbouwt - waarbij je als lezer aanvoelt dat er straks iets fout zal gaan - ronduit indrukwekkend. In De Duiker biedt hij je datzelfde, én werkt hij de persoon Cupido iets meer uit, wat een logische stap lijkt wanneer je als schrijver van plan bent het succesvolle concept uit te bouwen tot een reeks. Want dat lijkt het wel te worden! Op zijn website kondigt Deen het derde deel van de Waddenthrillers aan voor het voorjaar van 2024.

Tip: Mathijs Deen is een van de meest gewilde voorlezers van luisterboeken in Nederland. Zijn ietwat hese stem doet je dat niet direct denken, maar hij maakt dat qua intonatie en beeldend vertellen meer dan goed. En wat is er meer relaxed dan luisteren naar een professioneel ingesproken audioboek, op het strand, met je blik op de horizon …?

Mathijs Deen / De Hollander. Een Waddenthriller / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 6 uur en 27 minuten / Alfabet, via Storytel

Mathijs Deen / De duiker. Een Waddenthriller / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 8 uur en 1 minuut / Alfabet, via Storytel 

zondag 11 juni 2023

Met Pfeijffer naar de Griekse oudheid

Een beetje reuring in de letteren, hoe leuk is dat niet? En ditmaal was het ook nog eens serieuze reuring. Het begon in de eerste week van mei, met de aankondiging door Ilja Leonard Pfeijffer dat we weliswaar nog enkele weken geduld moesten hebben voor we zijn nieuwe boek, Alkibiades, konden kopen, maar dat hij het wachten voor ons zou bekorten met wat online mini-colleges over de Griekse oudheid. Die waren speels en de moeite waard. Bovendien gaf hij die colleges vanuit zijn nieuwe, ietwat theatraal ingerichte huis in Genua. Zag je dat ook eens. Na de verschijning van het boek op 23 mei was Pfeijffer werkelijk overal te zien en horen, tot en met Buitenhof op zondagmorgen. De recensenten waren vrijwel unaniem enthousiast. De criticus van de NRC, die het had aangedurfd slechts twee ballen te geven, werd de dag erop in zijn eigen krant om de oren geslagen met een paginagrote advertentie met de jubelende citaten uit de andere dag- en weekbladen. Kortom: reuring. 

Waar gaat het boek over? Over de mooiste man van Athene, Alkibiades. Lang van gestalte, imposant gespierd, lange golvende manen en aan alle vingers een ring. Geboren in het jaar 450 voor Christus, en na de dood van zijn vader opgevoed in het huis van Perikles, de staatsman die de opdracht gaf tot de bouw van het Parthenon. Bevriend met de filosoof Sokrates. Het waren de jaren van de Peloponnesische Oorlog tegen Sparta. Alkibiades klom in de democratie die Athene was op tot een van de bestuurders, maar zou de geschiedenis ingaan als een briljant legeraanvoerder, vooral succesvol in zeeslagen. De feiten met betrekking tot Alkibiades’ leven zijn bekend uit de bronnen, Pfeijffer vult die basis aan met de gedachtenwereld van zijn held. Een  historische roman, dus.

De schutbladen voor- en achterin deze kloeke roman tonen de kaart van het gebied waar het verhaal zich afspeelt: van Sicilië tot het midden van het hedendaagse Turkije, met als grens in het noorden Macedonië en de Bosporus. Ieder stadje dat een rol speelt is opgenomen in de kaart, zodat je Alkibiades’ omzwervingen precies kan volgen. Maar ook zonder die kaarten zou je niet verdwalen, want Pfeijffer neemt je mee en beschrijft uitermate beeldend de routes, de imposante landschappen, de steden en dorpjes. Je merkt dat hij, opgeleid als classicus, grote delen van het gebied en de geschiedenis ervan kent als zijn broekzak.

Wie bang is te verzeilen in een saai en omslachtig betoog over eindeloze reeksen zeeslagen, of slaapverwekkende filosofische gesprekken tussen de hoofdpersoon en zijn vriend Sokrates kan ik geruststellen. Ja, die zeeslagen zijn er, en inderdaad zijn het er best veel. Maar vaak spannend. En die intellectuele discussies zijn er ook, bij aandachtig lezen beleef je daar een hoop lol aan. Bovendien bevat het verhaal tevens de nodige suspense. Alkibiades’ lotgevallen bewegen zich van hoge pieken tot diepe dalen: geliefd in Athene, daarna gevangen gezet, zelfs ter dood veroordeeld, gevlucht naar aartsvijand Sparta, daar achtereenvolgens geliefd en gehaat, overgelopen naar de Perzen in het hedendaagse Turkije enzovoorts. Een volbloed avonturenroman.

Pfeijffer lijkt als schrijver het best op dreef wanneer hij vanuit een hedendaags maatschappelijk of historisch verschijnsel kan denken en schrijven. Dat was zo in La Superba, in Grand Hotel Europa – het massatoerisme – en is ook nu weer het geval. De democratie in Athene dreigt in de jaren dat de roman speelt meermaals onderuit te worden gehaald door politici die vanuit hun eigen belang streven naar een andere bestuursvorm. En kortstondig zal dat ook lukken. Pfeijffer toont hoe je door slinks gemanipuleer, tegelijk de indruk wekkend dat je juist de democratie wilt ontdoen van haar ondemocratische uitwassen, diezelfde democratie onderuit kunt halen en vervangen door bijvoorbeeld een oligarchie, waarbij de macht berust bij een select groepje. En ook hoe je verbluffend eenvoudig, volgens een vast stramien, verzinsels als de waarheid aan de man kan brengen. In onze tijden van opkomend populisme zijn die Atheense ontwikkelingen heel herkenbaar.

Tegen het eind van zijn leven, ondergedoken in een gehucht in het Turkse binnenland, stelt Alkibiades zijn leven te boek op 12 papyrusrollen. Dat is dit boek. Dat in alle rust terugkijken geeft de tekst een bespiegelend karakter, waardoor je als lezer als vanzelf wordt gedwongen de tijd te nemen om zorgvuldig te lezen. Te genieten van de vele mooie – en lange – zinnen. Om ook eens door de uitvoerige namenlijst te bladeren, of te snuffelen in het ruim honderd bladzijden lange register van bronnen. Het is slow reading op zijn best. 

Ilja Leonard Pfeijffer / Alkibiades / 943 blz / De Arbeiderspers, 2023

woensdag 7 juni 2023

Vertellingen van het Groningse platteland

Een tijdcapsule, een momentopname uit het leven in een kleine gemeenschap, zo ongeveer zou je de verhalen kunnen noemen die Allard Schröder laat spelen in het Groningse dorpje Wenst. Groot is Wenst niet, het bestaat uit een kleine kern met café bij de brug over het kanaal en verder boerderijen en plaggenhutten in het buitengebied. Voor wie het Groningse platteland niet direct voor ogen heeft: het is plat, met weidse uitzichten over veelal leeg land, dus over zo goed als niets. Het is aardappelland, de aardappelmeelfabriek staat een eind verderop langs het kanaal. Tijdens de campagne blaast de wind het vuile, stinkede Sell schuim door het kanaal en over de velden. En het is 1952, nu zeventig jaar geleden. In veel opzichten een andere tijd. 

Ieder kort verhaal, met een maximale lengte van zo’n dertig bladzijden, is een afgeronde, op zichzelf staande vertelling. Steeds opgebouwd rond één inwoner. Soms duikt een personage een tweede keer op, maar dat blijft een uitzondering. Wel speelt de buitenwereld regelmatig een rol, met name die welke door Schröder ‘de Stad’ wordt genoemd. Het zijn die verhalen, waarin het vertrouwde, onveranderlijke dorp de onvoorspelbare, onzichtbare buitenwereld ontmoet, die daardoor een extra spanningsboog krijgen.

Sommigen verhalen kun je zo verfilmen, doen denken aan die van Luigi Pirandello zoals ze zijn verfilmd door de broers Taviani. Bijvoorbeeld de geschiedenis van Afien Elveringa, een wat naïeve straatarme weduwe van een keuterboertje. Zij vindt in het land een baby en neemt die onder haar hoede. Een onbeschrijflijk mooie idylle, die eindigt wanneer het jongetje een jaar of zeven is en door de gemeentelijke instanties wordt ontdekt. Of het verhaal Sellinger. Daarin keert de jood Heiman Sellinger in 1951 terug naar Wenst. In 1942 was hij ondergedoken, zijn smoorverliefde vriendin Else Obbinge achterlatend. Zij nam na de oorlog aan dat hij deze niet had overleefd en trouwde met de dorpsonderwijzer. Een huwelijk waarin zij niet gelukkig is. Wanneer zij hem weer ziet, komt alles terug. Hij is rijk, en inmiddels Amerikaan. Maar wat moet ze doen?

Schröder en het dorpje Wenst vormen al langere tijd een eenheid. In 2009 verscheen Wenst, verteld in acht afzonderlijke geschiedenissen uit het jaar 1952. Dertien jaar later volgde Sellinger. Wenst, het tweede boek. Om hun samenhang te benadrukken gebruikte Schröder voor de cover dezelfde afbeelding, maar dan in spiegelbeeld. Ik ontdekte beide bundels pas onlangs, en las ze kort na elkaar. Verslavend. Had nog nooit een verhalenbundel in één dag uitgelezen. 

Allard Schröder / Wenst, verteld in acht afzonderlijke geschiedenissen uit het jaar 1952 / 192 blz / De Bezige Bij, 2009 & Allard Schröder / Sellinger. Wenst, het tweede boek / 240 blz / De Bezige Bij, 2022

zondag 4 juni 2023

Het slavenschip

Het is een gruwelijk beeld dat Marcus Rediker beschrijft in Het slavenschip: iedere morgen dalen bemanningsleden af naar de verdiepingen waar de tot slaaf gemaakten  zij aan zij vastgebonden liggen, om er de lichamen van de overledenen van hun boeien te ontdoen. Die worden dan zonder poespas overboord gegooid, waar een school haaien die het schip trouw volgt al klaarligt voor de dagelijkse maaltijd. Omdat gemiddeld een op de acht tot slaaf gemaakten tijdens de overtocht van West-Afrika naar Noord-Amerika of het Caribisch gebied overlijdt, wat voor de gehele periode 1500-1875 leidt tot een aantal van anderhalf miljoen, mag je van Rediker gerust spreken van een maritieme holocaust. In onze kleine reeks blogjes over boeken over de slavernij, in de aanloop naar Keti Koti op 1 juli, is vandaag hét handboek over het Atlantische transport van de ongelukkigen aan de beurt. Dat recent, vijftien jaar na het verschijnen van de inmiddels met prijzen overladen Engelstalige editie uit 2007, in het Nederlands is vertaald.

Rediker focust in zijn boek op de periode 1700-1808 en op het transport over de Atlantische Oceaan. Zo omstreeks het jaar 1700 was de al eeuwen bestaande internationale slavenhandel uitgegroeid tot een professioneel georganiseerd verdienmodel. Zij werd weliswaar uitgevoerd vanuit meerdere havens in Europa en Noord-Amerika, maar het Britse Liverpool was het hart van de onderneming. Op basis van ervaring waren de schepen die werden ingezet de voorbije eeuw geëvolueerd tot vlekkeloos werkende machines die per reis grote aantallen tot slaaf gemaakten konden vervoeren zonder al te grote risico’s voor de veiligheid van de bemanning. Een prent met plattegronden van het Britse slavenschip Brooks, vervaardigd omstreeks 1789, laten per persoon een ligbreedte van maximaal 60 centimeter zien, bij een hoogte van het dek van hooguit 1,2 meter. Met meerdere volle dekken was een lading van zo’n 650 tot slaaf gemaakten heel goed mogelijk.

Het transport van de tot slaaf gemaakten wordt meestal aangeduid als de Middenpassage. Dit omdat het systeem was gebaseerd op drie passages. Het schip zeilde eerst van Europa naar West-Afrika, ruilde daar de meegebrachte goederen tegen een menselijke lading en zeilde dan de Atlantische Oceaan over om in Noord-Amerika of het Caribisch gebied de tot slaaf gemaakten te verkopen. Met de daar aangekochte suiker werd de reis naar de thuishaven dan weer aangevat.  

Rediker beschrijft alle stadia van de reis van de tot slaaf gemaakten, van hun gevangenneming in Afrika tot hun verkoop op de plaats van bestemming. Het was de verantwoording van de kapitein van een slavenschip om, liggend voor de kust van Afrika, de ruimen vol te krijgen. Dat was nog een hele kunst, zeker wanneer het aanbod van tot slaaf gemaakten niet heel groot was en er meerdere schepen op dezelfde locatie hadden afgemeerd. De aanvoer werd in de meeste gevallen verzorgd door Arabische slavenhandelaren, al waren er ook lokale vorsten die er niet voor terugschrokken in tijden van slapte wat eigen onderdanen aan te bieden. Kapiteins die ook een goede koopman waren, legden hier de basis voor hun winst.  

De overtocht moet voor de meeste tot slaaf gemaakten, weggesleurd uit hun dorp, gescheiden van familie en vrienden, een gruwel zijn geweest. Troffen ze een strenge – of bange – kapitein, dan verbleven ze al die tijd in de krappe ruimten benedendeks. Sanitair was er niet, lucht nauwelijks, de stank was niet te harden, bij extreme vervuiling mochten ze onder toezicht van de bemanning af en toe hun dek schoonspoelen. Ziek worden betekende in de praktijk doodgaan. Voor de nacht werd iedereen met een been vastgeketend. Wanneer ze een goede kapitein troffen mochten ze af en toe in groepjes aan dek. Ze zagen dan netten aan weerszijden van het schip, die ontsnappingen of zelfmoordpogingen moesten verhinderen. Opstandig gedrag werd afgestraft met zweepslagen of erger. In geval van een opstand kon de bemanning zich razendsnel terugtrekken op het achterdek, achter de zogenoemde ‘barricado’. Daarmee waren voor de opstandelingen dan de kapiteinshut en de wapenkamer onbereikbaar. 

Rediker gaf zijn boek de ondertitel Een verhaal over mensen en maakt dat ook waar. Niet alleen vertelt hij het verhaal van de tot slaaf gemaakten, maar op basis van logboeken, brieven en getuigenissen ook dat van de kapiteins, bemanningsleden en andere betrokkenen zoals handelaren en verzekeraars. Door de toevoeging van die ‘spelers’ met ieder hun eigen perspectief  krijgt de drijvende gevangenis c.q. folterkamer midden op zee ineens iets van een samenleving op miniatuurformaat. 

Een kapitein kon op een geslaagde reis een fortuin verdienen, zowel voor zijn Liverpoolse koopman als voor zichzelf. Het is niet vreemd dat dit tot gevolg had dat zo’n kapitein geen enkel risico wilde lopen en heerste als een tiran, zowel voor de tot slaaf gemaakten als zijn bemanning. Bij het geringste vermoeden van een besmettelijke ziekte ging je dan onverbiddelijk overboord. Liever voor de zekerheid wat minder ‘koopwaar’ dan door ziekte een grote ‘misoogst’. Ook was het niet ongewoon dat kapiteins tijdens de laatste weken van de Middenpassage hun bemanning het leven zuur maakten en zelfs geweld tegen ze gebruikten. Dit in de hoop dat deze mannen na aankomst in de slavenhaven zouden deserteren en de kapitein hun loon in eigen zak kon houden. Voor een simpele overtocht met suiker had je immers geen voltallige bemanning nodig…  

Een opmerkelijke kapitein was John Henry Newton. Tussen 1748 en 1754 maakte hij vier keer de trip op een slavenschip, een keer als stuurman en driemaal als kapitein. Na zijn maritieme loopbaan werd hij dominee in de Anglicaanse kerk. Hij liefhebberde ook een beetje in het componeren van kerkliederen. Het bekende Amazing Grace is van zijn hand. Maar zijn belangrijkste rol zou hij pas spelen tegen het einde van zijn leven, toen hij spijt kreeg van zijn slavenreizen en zijn verleden in het openbaar verwierp. Zijn pamflet Thoughts upon the African Slave Trade uit 1788 zou een grote rol spelen in de discussie over de afschaffing ervan in de jaren erna. 

Het afschaffen van de slavernij en alle onderdelen daarvan was een langdurig en problematisch proces. Als een van de eerste werd de Atlantische handel in tot slaaf gemaakten in 1807 afgeschaft in het Verenigd Koninkrijk, in 1808 gevolgd door de Verenigde Staten. Een van de sterkste argumenten die de abolitionistische beweging in de discussies hierover naar voren kon brengen, waren de omstandigheden waaronder de tot slaaf gemaakten de oceaan over werden gesleept. Als beesten. De plattegronden van het slavenschip Brooks die de omslag van Redikers boek sieren visualiseerden die verhalen. Eenmaal gepubliceerd in de Engelse en Amerikaanse bladen en tijdschriften, met als gevolg een geschokte publieke opinie, was het pleit snel beslist. 

Het slavenschip is geen fijne lectuur. Van de gruwelijke praktijk van de slavenhandel en het cynisme van het verdienmodel dat er aan ten grondslag ligt wordt je niet vrolijk. Maar Rediker kan vertellen. Bij hem is een verhaal over de slavernij geen droog betoog, gelardeerd met cijfers. Bij hem is dat daarentegen wél een  bevlogen vertelde geschiedenis waarin hij je als lezer het lot van de ongelukkigen laat meebeleven.   

Marcus Rediker / Het slavenschip. Een verhaal over mensen / Vertaald uit het Engels (The Slave Ship) door Rob de Ridder / 480 blz / Spectrum, 2022