Brouwers is de juiste persoon om iets te schrijver over Hermans en Brussel. Hij woonde er zelf ruim tien jaar, de jaren dat hij als redacteur werkzaam was bij uitgeverij Manteau. Ook beschikte Brouwers over een literair knipselarchief dat een zekere faam genoot. Bovendien ontmoette hij Hermans eenmaal, wat de aanleiding was voor een handvol gewisselde brieven. Die correspondentie betrof de twee pamfletten over de praktijken en misstanden in het Vlaamse literaire wereldje die Brouwers in deze periode publiceerde: J. Weverbergh en ergher en Vlaanderen op zijn erghst. Brouwers stuurde de manuscripten ervan aan Hermans, die zijn verbazing en bewondering uitte. In NRC Handelsblad schreef hij dat ze ‘met een overstelpende weelde aan polemische middelen waren geschreven’. Ook had hij er ‘hier en daar hartelijk om moeten lachen’. Brouwers moet dit compliment van de polemist bij uitstek hebben gewaardeerd. Mede daardoor wellicht het ontstaan van onderhavig boekje.
Die ene ontmoeting met Hermans vond plaats in september 1971 in Brussel. Na afloop van de première van Dutch comfort, een toneel stuk dat Hermans al in 1962 schreef maar dat nooit eerder was opgevierd, sprak Brouwers kort met Hermans. In zijn dagboek noteerde hij: ‘Hij is helemaal niet zo grimmig, nors en chagrijnig als de foto’s achter op zijn de jongste jaren verschenen boekentrachten te doen geloven. Vriendelijke man. Gezicht van een gesettelde vijftiger, goed doorvoed, gezond. Grijzend haar. Montuurloze bril. Helblauwe ogen. Haarkleur en bril lijken hem enigszins ouder te maken. Hij zit goed in het pak. Er is geen pose in zijn manier van bewegen.’
Hermans schreef in zijn Brusselse jaren, van 1991 tot 1995, nauwelijks meer. Maar hij sloot zich niet op. Met vrienden maakte hij bij bibliofiele drukkerijtjes enkele boeken in kleine oplagen, hij gaf lezingen, sprak voor de radio en verscheen veelvuldig op de Nederlandse en Vlaamse televisie waar hij geliefd was om zijn soms boude uitspraken. In Brussel was hij sinds het in ontvangst nemen van de Grote Prijs der Nederlandse letteren in 1977, uit handen van koning Boudewijn, een lokale bobo. Die status buitte hij uit, liet zich graag voor elitaire evenementen uitnodigen. Mooi is een voorbeeld dat Brouwers daarvan geeft. Direct na zijn vestiging in Brussel liet Hermans de Nederlandse ambassadeur ter plaatse weten dat hij gewend was om in Parijs jaarlijks op de ambassade te worden genodigd voor de viering van de verjaardag van de koningin. Maar dan niet op de dag zelf, die voor ‘het volk’ was bedoeld, maar de avond tevoren, waar de belangrijke personen en de lintjesdragers werden gefêteerd. Tja …
De Brusselse jaren moeten voor Hermans een wat ontspannener karakter hebben gehad dan de decennia ervóór, waarin hij als schrijver min of meer voortdurend produceerde. Hij deed er wat hij leuk vond. Van het aflopen van rommelmarkten, het fotograferen van Art Nouveau-huizen, lunches met Sylvia Kristel en eindeloos bomen over zijn oeuvre met Freddy de Vree, haar partner. Hij bleef in interviews ook maar herhalen dat het culturele klimaat in België zoveel beter was dan in ‘dat voor mij wazige landje ten noorden ervan’, dat de Belgen ook gewoon veel aardiger (tegen hem) waren dan zijn landgenoten. Een steeds donkerder wolk was zijn gezondheid. Na een leven lang Gauloises roken hoorde je hem al van verre aankomen door zijn gehoest.
Een onderhoudend boekje, met liefde geschreven. Interessant zijn ook de passages over Hermans’ liefde voor Brussel vóór 1991. Hij verwees in vraaggesprekken als het daarover ging vaak naar passages uit zijn vroege romans, alsof het zo heeft moeten zijn. Brouwers prikt daar soms doorheen.
Jeroen Brouwers / Het aardigste volk ter wereld. W.F. Hermans in Brussel / 160 blz / Uitgeverij Atlas, 1996