Over het literaire werk van
Louis Paul Boon (1912-1979) is van alles te zeggen, maar één karakteristiek zal daarbij steeds terugkeren: hij schreef boeken met een smoel. Er zijn weinig schrijvers wier werk zo is doortrokken van hun eigen karakter en wereldbeeld. Boon is puur, oprecht en volkomen zichzelf, en ook aan zijn romans en verhalen is nauwelijks iets gekunsteld. Van het rondborstige heldenepos
De bende van Jan de Lichte, via de softporno van
Mieke Maaike’s obscene jeugd – Boon was een fervent verzamelaar van afbeeldingen van blote dames - tot aan het gedurfde experimenteren in
De Kapellekensbaan, het is allemaal heel herkenbaar Boon. Zo ook
Eten op zijn Vlaams. Een kookboek. Jazeker, een kookboek.
Boon hield van lekker eten. Was ook gefascineerd door het proces dat daaraan vooraf ging, maar liet dat meestal over aan zijn vrouw, de echte professional in huis. Jarenlang schreef hij er stukjes over voor het blad Vooruit. Orgaan der Belgische werkliedenpartij. Stukjes die een lofzang waren op de ingrediënten (van Vlaamse bodem), op de recepten (uit de Vlaamse traditie), de bereiding (door de Vlaamse huisvrouw) en het genieten van het eindproduct (hier kwam ook de Vlaamse man om de hoek kijken). Ik chargeer dat laatste een beetje, maar Boons teksten zijn duidelijk afkomstig uit een periode waarin de rolverdeling tussen man en vrouw toch nog iets traditioneler was dan nu. Boon wist – vermoedde in ieder geval – dat zijn rubriek in de krant vooral werd gelezen door vrouwen. Hij noemt ze ook heel regelmatig, prijst ‘het instituut’ dat zij belichamen, maar heeft het dan soms wel over ‘de huisvrouwtjes’. Daar zou je tegenwoordig niet meer mee wegkomen. Andere tijden …
De stukjes werden voor het eerst door Boon zelf gebundeld, in 1972. Voor zijn liefhebbers natuurlijk in de eerste plaats een literaire uitgave, want Boon laat zich door zijn fascinatie voor het onderwerp tot grote hoogten meeslepen. Je krijgt er trek van. Hij beschrijft de bereidingswijze van een gerecht vaak nauwgezet, maar verwacht geen maten, gewichten en tijden. Een huiskok met iets van ervaring en een beetje durf kan er toch uitstekend mee uit de voeten, lijkt mij. In 2016, na vier drukken, waagde De Arbeiderspers het een uitgebreide editie uit te brengen. Met échte recepten, van de hand van de chef-kok Herman Chevrolet en Els Versnick. Op mooi grof papier – voor het gevoel van authenticiteit – en met de foto’s uit het familiealbum van de Boontjes aangevuld door opnamen van een professionele kookfotograaf. Waarmee je het beste van twee werelden hebt.
De Vlaamse keuken is befaamd, ook buiten België, dus een deel van de gerechten is ook bij ons bekend: paling in ’t groen, Gentse stoverij, waterzooi enzovoorts. Maar ik hoorde voor het eerst van goudgeel gekookte en gebakken uier, en stinkkaas met hete koffie. Fascinerende, maar niet heel aantrekkelijke benamingen. Je moet het proeven, denk ik.
En hoe klinkt dat dan, zo’n recept van Boon? Bijvoorbeeld van een eenvoudige volksmaaltijd, een stoverij? Ter afsluiting: ‘Dat was in de volksbuurten het eten voor de maandagnoen: stoverij met frieten. Want in de zondagavond was er te veel bier gezopen en op maandagnoen moest dan stevige kost op tafel komen. Maak voor vanmiddag wat klaar dat kriebelt en bijt, zei vader dan. / Moeder liet dan een klont boter in de pan bruinen, sneed een dikke vaste ajuin stuk en liet die eveneens bruinen. De geur hing meteen de hele keuken vol, zodat de achterdeur geopend werd en die al te bedwelmende geur naar buiten kon ontsnappen. Grootvader snoof die op en over het muurtje riep hij: ’t is stoverij vanmiddag? En dan haastte hij zich naar de slager toe en wou eveneens stoofvlees. Een beetje van dit en een beetje van dat, zei hij daar. Want dat is het geheim van stoofkarbonaden, dat het niet allemaal karbonade hoeft te zijn. Een brokje vlees van dit en een stukje vlees van dat, en niet te vergeten: een paar brokjes lever en een stukgesneden niertje erbij. / Moeder liet dit alles lang en zacht stoven, en dan besloeg ze op het laatste moment nog wat aardappelbloem in azijn, om dit aan de saus toe te voegen. Doch daar schudde grootvader meewarig het hoofd om. Dat is niet de ware stoverij, zei hij. In plaats van aardappelmeel nam hij een boterham, die hij flink met mosterd bestreek en gewoon met het vlees liet meestoven. En als het vlees zowaar halfgaar was, dan goot hij ook nog een flesje bier in de kastrol. / Het moeten twee flesjes zijn, zei hij, een voor de kok en een voor de saus. In de kastrol werd dan ook nog een laurierblad of twee gelegd, en tijm, geraspte kruidnoot, peper en zout eraan toegevoegd. En ondertussen moesten ook nog de frieten gebakken. Lekkere bruinknappende frieten, niet gebakken in de olie van nu, maar in echt en onvervalst ossenvet. En als dat dan allemaal op de bord kwam, de stoverij en de frieten, en ook nog een klad mosterd, dan was het inderdaad zoals vader het zei: iets dat kriebelt en bijt. En dat je met schuimend bier moest doorspoelen.’ Zo simpel is het, en zo authentiek dat het bijna weer modern wordt. Een verklarende woordenlijst voor wie het Vlaams niet machtig is, maakt de drempel om dit boek te gebruiken nog lager. Want wist jij wat een ‘kraakmeneer’ is? Een croque-monsieur.
Louis Paul Boon / Eten op zijn Vlaams. Met recepten van Herman Chevrolet & Els Versnick / 248 blz / De Arbeiders, 2015