dinsdag 28 december 2021

Komrij's abecedarium

In januari 1995 verscheen deel 200 van de onvolprezen reeks privé-domein. Die mijlpaal wilde men bij De Arbeiderspers luister bijzetten, dus werd sterauteur Gerrit Komrij gevraagd om een bijdrage. Deze bedacht het speelse concept van een ‘abecedarium’, een autobiografische tekst gerangschikt op onderwerp en langs de lijn van het alfabet. Hij plunderde daarvoor de teksten van interviews, van zijn eigen dagboeken en andere notities. En omdat Komrij graag zegt waar het op neerkomt, is het resultaat een boek waaruit je de auteur in al zijn facetten en ongefilterd leert kennen. Hij gaf het de titel De buitenkant. Dat is wat hij steeds gaf aan interviewers, maar als je dat in overvloed, de oogst van bijna twintig jaar, achter elkaar zet ontstaan er vanzelf luikjes naar de binnenkant. De persoon Komrij.

De keuze van onderwerpen is een heel persoonlijke. Naast honderden thema’s die slechts een of enkele citaten krijgen, zijn er ook waarvan de lemma’s bladzijden lang doorstromen. Alles wat met literatuur te maken heeft, vooral de literaire kritiek, is er zo een. Of homoseksualiteit. Bekende schrijvers hebben er soms een, zoals Harry Mulisch: ‘Wacht even, daar heb ik het nadrukkelijk over een klassiek soort groot schrijver, zoals Harry Mulisch veronderstelt dat hij is.’ (NRC, 1978)

Hilarisch is de volgende . Bij het ontvangen van het eerste exemplaar van zijn roman Over de bergen: ‘Ik sloeg Over de bergen open en zag meteen een zetfout. En hele erge. Een vrouw in een broek, in plaats van een vouw in een broek.’ (1994)

Een laatste kwam ik tegen onder het lemma Bloemlezen. Komrij staat bekend om zijn toonaangevende en vuistdikke bloemlezingen van de Nederlandse poëzie. Op de vraag hoe hij in godsnaam een selectie maakt uit die honderdduizenden gedichten: ‘Je moet heel veel gedichten heel snel kunnen lezen. Dat is een fluitje van een cent. Als de slotregel niet deugt en de beginregel ook niet, dan kan de rest niet veel zijn. Bovendien is een gedicht een visueel iets, ik lees het gedicht als een foto.’ (De Volkskrant, 1986)

Gerrit Komrij / De buitenkant. Een abecedarium /  206 blz / De Arbeiderspers, 1995. Privé-domein, nr. 200

zaterdag 25 december 2021

Een zeereis

Jan Jacob Slauerhoff, de varende scheepsarts/dichter, beschouwde het leven op de grote vaart als een bestaan waarin je volledig werd teruggeworpen op die kleine drijvende wereld. Een bestaan waarbij je uiteindelijk ‘hoort bij het schip’ en het ‘houdt met het water’. Daar moest ik aan denken tijdens het lezen van De blinde passagiers van Jan Brokken, een roman die al weer een kwart eeuw geleden verscheen. Brokken heeft net als de dichter een band met de zee en schreef daar ook al indrukwekkende korte verhalen over (zie dit blog, 11 januari 2020). Hij is in staat de aantrekkingskracht en betovering van dat leven in afzondering, ver weg van alle land, heel precies te verwoorden. En hij voelt ook aan dat zo’n scheepsbestaan voor de één een zucht naar avontuur en romantiek is, voor de ander een vlucht uit een grauw bestaan thuis. 

Die uitersten, en alle gradaties daartussen, bevolken het vrachtschip Maria Reygersbergen. Maurice Schotel, van beroep schilderijenrestaurator, boekt daarop passage. Niet omdat hij ergens naar toe wil, een specifieke bestemming voor ogen heeft, maar omdat hij even weg wil zijn uit zijn dagelijkse leven. Hij is één van twee passagiers, de ander is Adriana, de vrouw van de roerganger Wimpie. Zij maakt gebruik van de door de reder aangeboden regeling dat bemanningsleden bij toerbeurt hun vrouw mogen meenemen op een reis. Er zijn naast hen beiden nog twee passagiers, maar die reizen mee als verstekeling. Het zijn twee jonge Poolse mannen die dromen van een leven in de Verenigde Staten. Zij wisten in Rotterdam aan boord te sluipen en verschuilen zich in het onderste containerruim. Dat het schip niet naar de VS zal varen is hen niet bekend. De geplande route is Zuid-Amerika, via Lagos in westelijk Afrika, Havana in Cuba, Curaçao en vervolgens zuidwaarts, door de straat van Magelhaens naar het eindpunt, de Chileense havenstad Valparaiso. Dat lijkt een exotische route, en dat blijkt het voor de passagiers ook te zijn. Als reiservaring én in emotioneel opzicht.

De zee is op alle plekken weer anders, dat is iets dat ik overhoud aan het lezen van deze roman. Van spiegelglad tot onstuimig, van vredig ruim tot verraderlijk nauw. En een bemanning – in dit geval een Nederlandse – heeft een speciale relatie met hun schip. Het is zo’n reis waarop dat een paar keer heel duidelijk wordt. Kortom: een gloedvol verhaal, heel relaxed verteld. Met weemoedige passages waarin Maurice terugdenkt aan zijn jeugd in het Zuid-Hollandse Rhoon en zijn vader, en de momenten waarop zij samen, gezeten aan de Nieuwe Waterweg, schepen het ruime sop zagen kiezen. Vintage Brokken.

Jan Brokken / De blinde passagiers / 416 blz / Uitgeverij Atlas, 1995

maandag 20 december 2021

Een eindeloos fietstochtje

Van een roman die begint met het volgende motto is duidelijk dat het verhaal zich deels buiten de benoembare werkelijkheid zal afspelen: ‘Van al De Selby’s vele treffende uitspraken kan geen naar mijn mening wedijveren met zijn stelling: “Een reis is een hallucinatie.”’ Zeker omdat in Miniapolis van Rob van Essen een reis centraal staat. Die reis wordt gemaakt door de heren Scherpenzeel en Wildervanck, beide werkzaam op een gemeentelijk bijkantoor in een grote stad. Wildervanck is de chef, al langer in dienst. Kort geleden verhuisde het kantoor naar een nieuwe locatie, toevalligerwijs op de begane grond van het gebouw waarvan hij een appartement op de eerste verdieping bewoont. Scherpenzeel is de nieuwe collega, een nog vrij jonge man wiens bestaan zich enigszins buiten de maatschappelijke kaders afspeelt. Hoe dat alles precies in elkaar steekt laat van Essen voor wat het is, het gaat hem niet om de feitelijke details. 

Wildervanck kan niet wennen aan de gedachte dat hij slechts één trap hoeft af te dalen om op zijn werkplek te komen. Dat is zó anders dan de oude situatie. Daarom fietst hij een rondje door de stad alvorens zijn fiets voor het bijkantoor op slot te zetten. Scherpenzeel komt daar achter, en fiets uit nieuwsgierigheid achter hem aan. Wildervanck ontdekt dit, en maakt zijn fietsrondje steeds groter. Dit ontaardt in een gezamenlijke fietstocht het wijde land in, schijnbaar zonder een benoemd plan of doel.

In een zijlijn neemt Van Essen je mee in de geschiedenis van ene Jonathan die met zijn – inmiddels overleden – moeder op zoek is naar een groot huis waar  zij vroeger woonde. Wat de relatie is tot de fietsende heren is je als lezer lange tijd onduidelijk. Maar dergelijke onduidelijkheden zijn de sterke en aantrekkelijke aspecten van deze roman. Van Essen weet je mee te slepen in een verhaal waarvan de je portée niet helemaal kan bevatten, maar dat je door zijn onuitgesproken beloftes doet doorlezen. Vervreemding is een juiste omschrijving voor wat hij creëert. Recensenten noemden de namen van Paul Auster, J.M. Coetzee en Haruki Murakami als mogelijke bronnen van inspiratie. Dat is misschien begrijpelijk, maar mijns inziens toch te oppervlakkig. Rob van Essen heeft een geheel eigen stem, een stem die al heel zichtbaar was in het hiervoor verschenen roman De goede zoon (zie dit blog, 15 januari 2019) en de verhalenbundels Hier wonen ook mensen (zie dit blog, 23 juli 2015) en Een man met goede schoenen (zie dit blog, 9 november 2020), en die duidelijker lijkt te worden met ieder boek.

Rob van Essen / Miniapolis / 219 blz / Atlas Contact  

vrijdag 17 december 2021

Fries op vrijersvoeten

Het is vrij zeldzaam dat we bij een man uit de zeventiende eeuw in de ziel kunnen kijken, en dat over een periode van een flink aantal jaren. Maar bij Willem Frederik van Nassau (1613-1664) is dat mogelijk. Tussen 1643 en 1654 noteerde hij vrijwel dagelijks wat de voorbije dag hem had gebracht, wie hij had gesproken en waarover, of welke goede voornemens hij maakte om zijn leven strakker op de rails te krijgen. Die aantekeningen zijn uiterst interessant, want Willem Frederik bevond zich in het hart van het maatschappelijk leven. Hij was militair, stadhouder van – afwisselend - een of meer van de drie Noordelijke provincies én graaf van Nassau. Hij was een volle neef van Frederik Hendrik, de prins van Oranje en stadhouder van de overige provincies. Die nauwe familiebetrekkingen waren een pré bij het doel dat hij zichzelf had gesteld: te trouwen met de oudste dochter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, Louise, of anders met haar jongere zusje Albertine Agnes. Dat was een opdracht aan zichzelf, met als doel zijn tak van het geslacht Nassau voor uitsterven te behoeden. Dat hij zichzelf daarmee nog verder zou bewegen in de richting van de macht, en mogelijk mooie posten, was meegenomen. Dat een huwelijk met een van de dochters wellicht ook bevorderlijk zou zijn voor zijn wat penibele financiële situatie zag hij als het gouden randje. Kortom: genoeg om ’s avonds al mijmerend te noteren.

Die dagboeken zijn fascinerende lectuur. Ik schreef daar eerder over (zie dit blog, 21 oktober 2020). Luuc Kooijmans publiceerde Liefde in opdracht in 2000, vijf jaar nadat de dagboeken voor het eerst waren uitgegeven. Hij maakt daar ruim gebruik van. Maar omdat hij daarnaast tal van andere bronnen gebruikt, zowel de literatuur over het onderwerp als zeventiende-eeuwse bronnen en brieven, ontstaat een beeld dat meer samenhang vertoont en ook toegankelijker is dan de dagboeken. 

Willem Frederik is bij Kooijmans een vriendelijke man, ietwat bescheiden, in gezelschap van de Oranjes altijd uiterst attent. Hij is van mening dat hij grote capaciteiten bezit op militair gebied, hoopt in de jaren voor 1648 diep in zijn hart dat de oorlog zal voortduren zodat hij zich eens als bekwaam legeraanvoerder kan bewijzen. Maar als het erop aankomt, is hij onzeker. En tijdens de door hem en prins Willem II geplande overval op Amsterdam in 1650, waarbij Willem Frederik de leiding in het veld heeft, faalt hij, grotendeels door eigen schuld. 

Aandoenlijk zijn de passages waarin Willem Frederik het moeilijk heeft met zijn voornemen de vrouw die hij aanbidt en wenst te trouwen, ook in lichamelijk opzicht trouw te blijven. Dus af te zien van het gezelschap van dames. Ook al kan het nog jaren duren voor Amalia van Solms zal toestemmen in dat huwelijk. Af en toe is hij dan ook zwak – meestal wanneer hij in zijn residentie in Leeuwarden verblijft -, maar dat vormt telkens de aanleiding tot een van de vele passages waarin hij voor de zoveelste maal zijn goede voornemens noteert. En God bidt hem daarin te steunen. Aandoenlijk is het juiste woord.

Willem Frederik hoorde niet bij de écht belangrijke mannen van zijn tijd. Maar omdat hij vanwege zijn positie nagenoeg overal toegang had, en daar ook ruim gebruik van maakte, kijk je door zijn ogen en oren naar een bijzonder authentiek overkomend stukje van de Gouden Eeuw. 

Dat huwelijk kwam er uiteindelijk, met Albertine Agnes. Maar toen was inmiddels het Eerste Stadhouderloze Tijdperk aangebroken, dus veel politiek gewin had Willem Frederik er niet van. En ook financieel kwamen zijn verwachtingen niet uit. Zijn echtgenote was de luxe van het Haagse hof gewend, en wenste daarover ook in Leeuwarden te beschikken. Maar hij hield wel van haar, en voelde zich gelukkig in het huwelijk. Meestentijds.

Luuc Kooijmans / Liefde in opdracht. Het hofleven van Willem Frederik van Nassau / 332 bl / Uitgeverij Bert Bakker, 2000

zondag 12 december 2021

De Italiaanse prinses

De Lady Di van de negentiende eeuw, zo zou je haar kunnen noemen. Prinses Marianne, dochter van koning Willem I. Ongelukkig in haar huwelijk met een vooraanstaande prins, verliefd geworden op een burgerman, ervoor kiezend voor hem haar man en kinderen te verlaten. Een vrouw die, ondanks het welhaast schier onmogelijke daarvan, voor zichzelf koos. In het geval van Marianne was die echtgenoot prins Albrecht van Pruisen. Hem in de steek laten werd haar niet in dank afgenomen door haar schoonfamilie, maar nog sterker waren de verwijten die haar eigen familie haar maakte. Men vond haar een regelrechte schande voor het Nederlandse koningshuis. Zij was niet langer welkom in Den Haag, evenmin in Berlijn. Dus zocht ze haar eigen weg in het leven. En dat levert een mooi verhaal op. Dat zich afspeelt op meerdere schilderachtige plekken in Europa, van Rome tot Silezië.

Marianne werd geboren in 1810, in het Niederländisches Palais aan het Berlijnse Unter den Linden. Haar vader heette toen nog niet koning Willem I maar Willem Frederik, Prins van Oranje Nassau. Hij zou pas enkele jaren later het koningschap van de Nederlanden aanvaarden. Vanaf 1813 woonde het koninklijke gezin in Nederland. Op 18-jarige leeftijd verloofde Marianne zich met de Zweedse prins Gustaf van Holstein-Gottorp, een verbintenis die beiden uit liefde sloten. Maar dat mocht niet zo zijn, de politieke belangen wogen zwaarder en Marianne werd twee jaar later uitgehuwelijkt aan haar Duitse prins, een jongere broer van de latere keizer Wilhelm I. Ondanks de geboorte van vijf kinderen ervoer Marianne dit huwelijk in toenemende mate als een hel, en in 1845 verliet ze haar echtgenoot. Toen zij even later bleek samen te leven met Johannes van Rossum, haar secretaris en koetsier, sloot men haar buiten. En toen zij in verwachting bleek van Van Rossum, was een reis naar het Middellandse Zeegebied de ‘nette’ oplossing om het kindje buiten beeld te houden. Het werd geboren op Sicilië. In Rome, de stad van haar dromen, verwierf Marianne de kolossale Villa Celimontana. Het werd de plek van een gelukkig gezinsleven met haar man en kind, en een ontmoetingsplaats voor - veelal Nederlandse – kunstenaars.

Willemijn van Dijk is historica en oudheidkundige. Eerder publiceerde zij boeken over Rome en de Romeinse oudheid. Ook hier voel je haar affiniteit met deze wereld, de hoofdstukken die zich in Italië afspelen sprankelen. 

Dat Marianne haar eigen weg koos, wat voor een vrouw omstreeks 1850 zeer ongewoon was en maatschappelijk dat ook niet aanvaard, is voor Van Dijk een belangrijk gegeven. Het wordt de kern van het personage dat zij neerzet.  

De Italiaanse prinses is een roman, gebaseerd op bronnen én op het inlevingsvermogen en de levendige fantasie van de auteur. Het leven van Marianne is uitzonderlijk goed gedocumenteerd en eerder beschreven in biografieën. Bij die laatste, vooral de iets oudere,  merk je dat een zekere sentimentaliteit altijd op de loer ligt. Willemijn van Dijk weet dat gevaar behendig te omzeilen. Met als resultaat een zeer leesbare roman.  

Willemijn van Dijk / De Italiaanse prinses. Het rusteloze leven van Marianne van Oranje-Nassau / Ambo-Anthos / 320 blz

maandag 6 december 2021

Congo

Vorig jaar las ik Revolusi van David van Reybrouck, het gedegen en ook heel persoonlijke verslag van de bemoeienissen van Nederland met Nederlands-Indië (zie dit blog, 16 mei 2021). Dat smaakte naar meer, vandaar dat ik maar eens begon aan zijn tien jaar eerder verschenen Congo. Een geschiedenis. Een even dikke pil, eveneens de geschiedenis van die voormalige kolonie beschrijvend van haar vroegste geschiedenis tot aan gisteren. En, precies zoals in Revolusi, vertellen door ooggetuigen aan het woord te laten. 

Nog meer dan in Revolusi werkt dat vertellen hier prima. In Afrikaanse culturen is het mondeling doorgeven van verhalen, van generatie op generatie, een ingebakken gewoonte. En dat merk je. Van Reybrouck is zich de rijkdom van dit concept bewust, want het lijkt soms of hij dagen aan iemands lippen hangt. Een voorbeeld daarvan is Etienne Nkasi, de man die is afgebeeld op de omslag van het boek. Nkasi beweert te zijn geboren in 1882, veel ouder én nog in leven vindt je ze niet. En je bespeurt duidelijk iets van trost bij hem, een gevoel van verheven eigenwaarde, dat zijn verhalen worden opgetekend en daarmee bewaard zullen blijven.

Congo als wingewest was een bedenksel van twee mannen: de Belgische koning Leopold II en de ontdekkingsreiziger die het land in de jaren na 1870 voor hem openlegde, Henry Morton Stanley. Enerzijds is dat een verhaal van een ongelooflijke durf – maar Stanley was wel wat gewend. Anderzijds was het natuurlijk een geschiedenis van haast onvoorstelbare hebzucht. Congo werd het persoonlijk bezit van Leopold, hij noemde het een Vrijstaat. Van Reybrouck beschrijft mooi hoe Leopold en Stanley, voor aanvang van het project, op een mooie zonnige dag in Leopolds Brusselse paleis, over kaarten gebogen het enorme gebied afbakenen. Alsof ze een spelletje Risk spelen.

 In zijn dromen zou het land Leopold schathemelrijk maken, in de praktijk viel dat door een ondoordacht en rommelig beheer flink tegen. Zo zette hij geen rubberplantages op, maar oogstte hij het ‘nieuwe goud’ in het wild, in de rimboe. Heel arbeidsintensief en lastig te plannen. In 1908 kwam er een einde aan die situatie, en stond de koning het gebied af aan de staat België. De volgende vijftig jaar was het een ‘gewone’ kolonie. Daarna een vrij land, maar met een woelige geschiedenis. Met corrupte leiders als Mobutu, opstandige rebellenleiders, kindsoldaten en armoede. En dat in een land dat door z'n grondstoffen een van de welvarendste in de wereld zou kunnen zijn.

David van Reybrouck / Congo. Een geschiedenis / Luisterboek, voorgelezen door Mathijs Deen / 26 uur en 37 minuten / De Bezige Bij, via Storytel, 2010 

donderdag 2 december 2021

De Vlaamse keuken volgens Boon

Over het literaire werk van Louis Paul Boon (1912-1979) is van alles te zeggen, maar één karakteristiek zal daarbij steeds terugkeren: hij schreef boeken met een smoel. Er zijn weinig schrijvers wier werk zo is doortrokken van hun eigen karakter en wereldbeeld. Boon is puur, oprecht en volkomen zichzelf, en ook aan zijn romans en verhalen is nauwelijks iets gekunsteld. Van het rondborstige heldenepos De bende van Jan de Lichte, via de softporno van Mieke Maaike’s obscene jeugd – Boon was een fervent verzamelaar van afbeeldingen van blote dames - tot aan het gedurfde experimenteren in De Kapellekensbaan, het is allemaal heel herkenbaar Boon. Zo ook Eten op zijn Vlaams. Een kookboek. Jazeker, een kookboek.

Boon hield van lekker eten. Was ook gefascineerd door het proces dat daaraan vooraf ging, maar liet dat meestal over aan zijn vrouw, de echte professional in huis. Jarenlang schreef hij er stukjes over voor het blad Vooruit. Orgaan der Belgische werkliedenpartij. Stukjes die een lofzang waren op de ingrediënten (van Vlaamse bodem), op de recepten (uit de Vlaamse traditie), de bereiding (door de Vlaamse huisvrouw) en het genieten van het eindproduct (hier kwam ook de Vlaamse man om de hoek kijken). Ik chargeer dat laatste een beetje, maar Boons teksten zijn duidelijk afkomstig uit een periode waarin de rolverdeling tussen man en vrouw toch nog iets traditioneler was dan nu. Boon wist – vermoedde in ieder geval – dat zijn rubriek in de krant vooral werd gelezen door vrouwen. Hij noemt ze ook heel regelmatig, prijst ‘het instituut’ dat zij belichamen, maar heeft het dan soms wel over ‘de huisvrouwtjes’. Daar zou je tegenwoordig niet meer mee wegkomen. Andere tijden …

De stukjes werden voor het eerst door Boon zelf gebundeld, in 1972. Voor zijn liefhebbers natuurlijk in de eerste plaats een literaire uitgave, want Boon laat zich door zijn fascinatie voor het onderwerp tot grote hoogten meeslepen. Je krijgt er trek van. Hij beschrijft de bereidingswijze van een gerecht vaak nauwgezet, maar verwacht geen maten, gewichten en tijden. Een huiskok met iets van ervaring en een beetje durf kan er toch uitstekend mee uit de voeten, lijkt mij. In 2016, na vier drukken, waagde De Arbeiderspers het een uitgebreide editie uit te brengen. Met échte recepten, van de hand van de chef-kok Herman Chevrolet en Els Versnick. Op mooi grof papier – voor het gevoel van authenticiteit – en met de foto’s uit het familiealbum van de Boontjes aangevuld door opnamen van een professionele kookfotograaf. Waarmee je het beste van twee werelden hebt.

De Vlaamse keuken is befaamd, ook buiten België, dus een deel van de gerechten is ook bij ons bekend: paling in ’t groen, Gentse stoverij, waterzooi  enzovoorts. Maar ik hoorde voor het eerst van goudgeel gekookte en gebakken uier, en stinkkaas met hete koffie. Fascinerende, maar niet heel aantrekkelijke benamingen. Je moet het proeven, denk ik.

En hoe klinkt dat dan, zo’n recept van Boon? Bijvoorbeeld van een eenvoudige volksmaaltijd, een stoverij? Ter afsluiting: ‘Dat was in de volksbuurten het eten voor de maandagnoen: stoverij met frieten. Want in de zondagavond was er te veel bier gezopen en op maandagnoen moest dan stevige kost op tafel komen. Maak voor vanmiddag wat klaar dat kriebelt en bijt, zei vader dan. / Moeder liet dan een klont boter in de pan bruinen, sneed een dikke vaste ajuin stuk en liet die eveneens bruinen. De geur hing meteen de hele keuken vol, zodat de achterdeur geopend werd en die al te bedwelmende geur naar buiten kon ontsnappen. Grootvader snoof die op en over het muurtje riep hij: ’t is stoverij vanmiddag? En dan haastte hij zich naar de slager toe en wou eveneens stoofvlees. Een beetje van dit en een beetje van dat, zei hij daar. Want dat is het geheim van stoofkarbonaden, dat het niet allemaal karbonade hoeft te zijn. Een brokje vlees van dit en een stukje vlees van dat, en niet te vergeten: een paar brokjes lever en een stukgesneden niertje erbij. / Moeder liet dit alles lang en zacht stoven, en dan besloeg ze op het laatste moment nog wat aardappelbloem in azijn, om dit aan de saus toe te voegen. Doch daar schudde grootvader meewarig het hoofd om. Dat is niet de ware stoverij, zei hij. In plaats van aardappelmeel nam hij een boterham, die hij flink met mosterd bestreek en gewoon met het vlees liet meestoven. En als het vlees zowaar halfgaar was, dan goot hij ook nog een flesje bier in de kastrol. / Het moeten twee flesjes zijn, zei hij, een voor de kok en een voor de saus. In de kastrol werd dan ook nog een laurierblad of twee gelegd, en tijm, geraspte kruidnoot, peper en zout eraan toegevoegd. En ondertussen moesten ook nog de frieten gebakken. Lekkere bruinknappende frieten, niet gebakken in de olie van nu, maar in echt en onvervalst ossenvet. En als dat dan allemaal op de bord kwam, de stoverij en de frieten, en ook nog een klad mosterd, dan was het inderdaad zoals vader het zei: iets dat kriebelt en bijt. En dat je met schuimend bier moest doorspoelen.’ Zo simpel is het, en zo authentiek dat het bijna weer modern wordt. Een verklarende woordenlijst voor wie het Vlaams niet machtig is, maakt de drempel om dit boek te gebruiken nog lager. Want wist jij wat een ‘kraakmeneer’ is? Een croque-monsieur.

Louis Paul Boon / Eten op zijn Vlaams. Met recepten van Herman Chevrolet & Els Versnick / 248 blz / De Arbeiders, 2015