Waar gaat het fout? Voor mijn gevoel is dat bij een gebrek aan focus. Kooijmans maakt gebruik van de overvloedige gegevens die bekend zijn over de twee bezoeken die Cosimo bracht aan de Republiek. De vertelstem is een medewerker van Cosimo, een in Italië verzeild geraakte Hollander die tijdens de reis een dagboek bijhoudt. Op zich is dat mooi gevonden, ware het niet dat deze man zelf niet een heel interessante persoonlijkheid is. Hij beschrijft keurig hoe zijn broodheer zijn dagen vult, wie hij ontmoet, wat hij koopt – veel schilderijen – en hoe hij de in zijn ogen soms barbaarse Hollandse gewoonten – de fantasieloze keuken, de vaak weinig hoffelijke omgangsvormen – ondergaat. Geslaagd zijn de beschrijvingen van een typisch Hollands fenomeen als het schaatsen op een krakend koude winterdag, en überhaupt de beschrijving van het Hollandse landschap.
Met dit basisstramien verweeft Kooijmans twee meer persoonlijke geschiedenissen, die van het streven naar wetenschappelijk aanzien van de verteller, en van de zucht naar vrijheid van Cosimo’s echtgenote Marguerite d’Orléans, een jonge Franse prinses die terugverlangt naar haar eigen land en van haar man af wil. Die hoofdstukken spelen grotendeels in Florence, voorafgaand en ook veel later dan de Hollandse reizen. Via Marguerite maken we kennis met het Italiaanse hofleven, terwijl we via de verteller op de hoogte worden gebracht van de verschillen in wetenschapsbeoefening tussen Italië en de Republiek. Op zich interessant, maar in vergelijking met de hoofdstukken die in Holland spelen lang niet zo kleurrijk en bruisend. En dan gebruikt de verteller de reis ook nog om zijn Hollandse vader te zoeken.
Ik ben gewend om van Kooijmans biografieën te lezen van één historisch personage, die dan ook steeds daadwerkelijk het middelpunt van het boek vormt. Hier gaat het om Cosimo, maar die beweegt zich goedbeschouwd zo’n beetje om de kern van het boek heen. Over de man en zijn drijfveren kom je weinig te weten.
Maar zoals gezegd, de in Holland spelende gebeurtenissen zijn met flair geschreven. Kooijmans is dan ook een kenner van onze Gouden Eeuw, met name van de wetenschapsbeoefening die hier indertijd van een uitzonderlijk hoog niveau was. De bezoekjes die worden afgelegd aan de verzamelingen van Frederik Ruysch en Jan Swammerdam zijn daardoor het lezen meer dan waard. Maar wanneer de verteller dan in de studeerkamer van Swammerdam, voor wiens werk hij een fascinatie heeft, zijn hebberigheid niet kan beteugelen en overgaat tot een vermetele daad denk ik: niet alleen te weinig focus, maar ook af en toe een foute keuze die afbreuk doet aan de opzet. Een strenge redacteur zou hier misschien wel hebben ingegrepen.
Luuc Kooijmans / Cosimo aan de Keizersgracht / 365 blz / Prometheus, 2021