woensdag 9 december 2020

Een Hemelse mevrouw

Het portret van Frederike Harmsen van Beek dat het voorplat van haar biografie siert is veelzeggend. Ze leunt tegen een beschilderde en met foto’s beplakte wand, trekkend aan een sigaret en de wat dromerige blik net langs de lens scherend. De locatie is Jagtlust, het landhuis in Blaricum waar ze van 1954 tot 1971 woonde en werkte. De foto dateert zo te zien uit het midden van de jaren zestig, Harmsen van Beek is dan bijna veertig. De keuze van dit beeld voor de cover is begrijpelijk, de verhalen over haar ‘losbandige’ leven op Jaglust hebben immers zo langzaamaan mythische vormen aangenomen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Maar daarmee dreigen ze ook het zicht te ontnemen op het belang van de literaire prestaties van ‘Fritzi’, zoals ze door velen bij voorkeur wordt genoemd. En dit scheve beeld is juist datgene wat Maaike Meijer In haar biografie Hemelse mevrouw Frederike probeert recht te zetten. Iets waarin ze naar mijn mening op voorbeeldige wijze slaagt. 

Frederike schreef poëzie en proza, maar was ook een getalenteerd tekenares. Dat laatste zal zij hebben meegekregen van haar ouders, die hun brood verdienden als illustrator en onder andere de indertijd populaire strip Flipje tekenden – die van de jam. Ze verloor als jong beide ouders, haar moeder in 1948 aan kanker en haar vader in 1953 aan een overwerkt hart. Omdat ze haar vader al enkele jaren had geassisteerd bij Flipje, zette zij dat werk na diens dood nog een poos voort. Dat vormde een financieel extraatje naast de riante erfenis. Haar broer Hein, een lapzwans, joeg zijn erfdeel er in korte tijd door en probeerde daarna zijn zus geld af te troggelen. Deze was haar vermogen echter al kwijtgeraakt aan een Franse minnaar, die het voor onduidelijke politieke doelen van haar had ‘geleend’. Vanaf dat moment zou geld, of liever het gebrek daaraan, een constante in haar leven zijn.

In 1954 huurt Frederike van haar laatste geld kamers in het leegstaande Jagtlust. Na tien maanden is haar geld op, maar inmiddels heeft de gemeente Amsterdam het pand verworven en mag zij er blijven wonen totdat er een bestemming voor is gevonden. Dat zou duren tot 1971. Die zeventien jaar zal ze achteraf beschouwen als haar gouden jaren: Ze schrijft gedichten en publiceert die, ze heeft een reeks van minnaars – ze is ‘serieel monogaam’- en het huis is een zoete inval voor vrienden als Cees Nooteboom, Adriaan Roland Holst, Gerard Reve en tientallen anderen. Wel wordt het op prijs gesteld wanneer je zelf je drank meebrengt, de bewoonster kan immers maar net haar eigen alcoholverslaving bekostigen. 

In deze jaren begint ze dus ook met dichten. Haar productiviteit ligt niet hoog, maar wat ze maakt is heel bijzonder. Wanneer ze in 1965 haar eerste bundel publiceert, Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten, zijn de critici diep onder de indruk. Het werk is soms ondoorgrondelijk – ze noemt het raadselrijmen – maar laat een vrouw zien die de taal zo naar haar hand zet dat er als het ware een parallelle taalwerkelijkheid ontstaat. Waar die gedichten vandaan komen, en hoe Frederike ertoe is gekomen ze zo te schrijven, wordt door Maaike Meijer uitvoerig én voor een leek heel begrijpelijk geanalyseerd. 

Het oeuvre van Frederike zal klein blijven. Twee verhalenbundels, in 1968 en 1969, en een laatste dichtbundel getiteld Kus of ik schrijf in 1975 vormen de kern daarvan. Maar ook die zijn zo bijzonder dat ondanks die spaarzame productie uitgevers aan haar blijven trekken, iemand als Geert van Oorschot eindeloos bij haar bedelt om een snipper van haar hand voor zijn literaire tijdschrift Tirade. Tekenen doet ze in die vroege jaren ook nog wel, zo illustreert ze gedurende enkele jaren de korte verhaaltjes die Remco Campert – met wie ze eind jaren vijftig twee jaar getrouwd was - wekelijks schrijft voor de krant. 

Meijer had voor haar onderzoek de beschikking over het complete archief van Frederike en sprak met tientallen van haar vrienden. Die grondige aanpak loont. Zo wordt ook de periode na Jagtlust, wanneer Frederike in 1971 met financiële en organisatorische hulp van vrienden en bewonderaars is verhuisd naar het Groningse Garnwerd, duidelijker dan ooit in beeld gebracht. 

Het is omstreeks 1975 gedaan met de creativiteit, ze publiceert daarna niet meer. Het is alsof de geografische afzondering – ze noemt het vaak een verbanning, een straf – in haar geest een proces in gang zet waarin ze zich afkeert van de wereld. De Frederike die zij was verdwijnt, maakt plaats voor een vrouw die zich vooral vergeten voelt – haar lange telefoongesprekken met vrienden zijn berucht – en soms lijkt te verzuren. Met af en toe een uitbarsting van woede. Ze kan vrienden omarmen, maar met hetzelfde gemak op een nare, kille manier aan de kant zetten. Dat laatste overkomt in 1986 Charlotte Mutsaers, en nog later ook Frederikes buren in Garnwerd die ze, nadat die haar tientallen jaren hadden geholpen met van alles, zonder aankondiging dumpte. Meier doet verwoede pogingen die gedragingen te duiden en vindt daar alleszins aannemelijke verklaringen voor.

Een biografie van bijna zevenhonderd bladzijden over een auteur met een oeuvre dat kleiner is dan dat van Elsschot, dat is opmerkelijk. Maar Meijer gebruikt die ruimte om de diepte in te gaan, op zoek naar het DNA van die wonderlijke poëzie en verhalen en naar de mens Frederike.  Met als resultaat een biografie die een genot is om te lezen. Die een beeld schets van een vrouw die in haar leven volstrekt haar eigen weg koos, zowel in professioneel opzicht als privé. Een vrouw die een uitbundige persoonlijkheid bezat, heel extravert, maar die ook heel bescheiden en teruggetrokken kon zijn. Een schrijfster van wie de vrienden met wie Maaike Meier sprak zonder uitzondering verklaarden dat ze haar nooit hebben zien schrijven. 

Maaike Meijer / Hemelse mevrouw Frederike. Biografie van F. Harmsen van Beek [1927-2009] / 669 blz / De Bezige Bij